De Vlaamsche Gids. Jaargang 19
(1930-1931)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
De Tooneelschrijver Jules Romains
| |
[pagina 121]
| |
tooneel in Frankrijk en met dit doel talrijke auteurs ondervraagde, bleek het, hoe Jules Romains nog altoos het unanimisme voorstond. ‘De groepsidee, het groepsgevoel, de bewustwording door de menschelijke groepeeringen van hun psychische realiteit, en door het individu van zijn geestelijke verwantschap met die groepeeringen, ziedaar, naar mijn meening, een organisatorische factor, of liever de organisatorische factor, de boodschap van de vernieuwde wereld voor de literatuur en, voornamelijk, voor de tooneelkunst. Let wel op, dat deze boodschap de waarde heeft van een terugkeer naar de oudste dramatische traditie, welke door de groote Grieksche tragedie-dichters werd gegrondvest. Welke was, inderdaad, de oorspronkelijke beteekenis van het tooneel? Is het niet deze van de gemeenschap, die zich-zelf tot spektakel dient? 't Is een sociale plechtigheid. Het theater verloor allengskens zijn oorspronkelijk karakter om het individu te ontroeren en te behagen door de verbeelding van individueele avonturen, maar hoe schitterend en bewonderenswaardig de stukken van het individualistisch thearter bijwijlen ook geweest zijn, zij staan tegenover het primitief tooneel als een decadente vorm...’ Van een zeker à-priorisme is dergelijke vooruitzetting niet vrij te pleiten. Men kan de oude Grieken als scheppers van treurspelen en blijspelen een groote waardeering niet onthouden. Maar zooals hun werken een weerspiegeling zijn van den geest, die hun tijd overheerschte, zoo is het onvermijdelijk dat de drama's van onze periode groeien uit de psyche van onze eeuw. Men moge er van overtuigd zijn, dat het individualisme, hetwelk zich vooral sedert en met de renaissance krachtig veropenbaarde, verderfelijk is, de ontwikkeling er van heeft, noodzakelijkerwijze, het karakter van ons tooneel bepaald. Daaraan valt weinig te verhelpen en het is verkeerd zich voor te stellen, dat de vorm, door de Grieken verkozen omdat hij geheel in overeenstemming was met hun denken en voelen, nu voor alle eeuwen als definitief ging gelden; dit op gevaar af een breuk tusschen de kunst en de menschheid, die ze schept of geniet, te doen ontstaan... Jules Romains heeft in den loop van dit gesprek ook de held van het unanimistisch drama bepaald als zijnde een ‘collectieve held’. Hij moet voorstellen de crisissen van politieken, militairen, economischen, socialen aard of ook algemeene gevoels- en gedachtenconflicten, zooals deze zich voordoen op zeer bepaalde tijdstippen. Men ziet het: het hoofd van de ‘unanimistische’ school heeft zijn formule verbreed en wel zoodanig, dat daaraan ook een individualistisch drama met algemeen-menschelijk karakter beantwoorden kan, vooral wanneer daarin de hoofdfiguren zijn opgebouwd naar den eisch der synthese... | |
[pagina 122]
| |
In deze uiteenzetting, welke een bevestiging zijn wil van het voortbestaan der al sedert 1908 met bewuste uitdrukkelijkheid geformuleerde unanimistische leer, heeft Jules Romains ruimte gelaten voor evolutie - voor die evolutie, welke zich voltrekt in in eigen werk - in ‘Monsieur le Trouhadec saisi par la débauche’, tot op zekere hoogte ook in ‘Knock ou le triomphe de la médecine’, maar vooral in ‘Le Dictateur’ en ‘Jean le Maufranc’. In deze laatste twee stukken neemt het individualistische element een tamelijk ruime plaats in en is de ‘held’ geenszins een ‘volledige’ collectieve held, een synthetiseering van een gemeenschappelijk gevoel, zooals dit wel het geval is voor de hoofdpersonages in zijn eerste tooneelwerken, in ‘l'Armée dans la Ville’ en voornamelijk in ‘Cromedeyre le Viel’ - het meest typische van al zijn stukken; datgene waarin het unanimisme gekomen is tot het hoogste stadium van cristallisatie en zich voordoet als een bizondere uitingsvorm der symboliek. Jules Romains staat ook de volledige scheiding tusschen de genres voor, de algeheele onafhankelijkheid van tragedie en comedie en verwerpt de tragi-comedie als een hybridisch product, door de verwarring-stichtende negentiende eeuw geschapen. Om deze thesis te bepleiten, verwijst hij naar de klassieken, die de genres angstvallig uiteenhielden - een voorzorg waaraan Molière dan de ontwikkeling zijner komische kracht zou te danken hebben. Zou Molière wel altijd met dezelfde bewuste angstvalligheid het tragische van het comische hebben gescheiden om enkel de ‘comédies pures’ te schrijven, welke het hoofd van de unanimistische school - die thans, het zij hier in 't voorbijgaan opgemerkt, vooral afvalligen telt - tot steun van zijn theorieën kunnen dienen? Is ‘L'Avare’ enkel komisch, zooals Romains beweert en kan men in ‘Tartuffe’ niet wijzen op vele momenten met uitgesproken tragi-komisch karakter?... Heeft ‘Jean Le Maufranc’ - het jongste werk van Romains, dat een pleidooi is voor de rechten van het individu, strijdend tegen dezen vorm van de gemeenschap, dien men ‘Staat’ heet - niet het karakter van een echte ‘tragi-comedie’: hybridisch genre, zoo men wil - indien men alle vormen van kunst als voor eeuwig vast-staande beschouwt - maar toch geheel in harmonie met de bestaansnormen eener samenleving, waarin burgerij en proletariaat - beide groepen, die een ‘gemiddelde’ realistische levensziening huldigen - de overheerschende en leidende standen uitmaken?... En is dat alles niet een gevolg van het op den voorgrond treden van het individu, dat, juist in deze periode van strijd, van sociale, economische en intellectueele verheffing van de collectiviteit, zich afzonderen wil van de gemeenschap om ze te leiden of te bestrijden?... Is een stuk lijk ‘Le Dictateur’ niet de verheerlijking van | |
[pagina 123]
| |
het individualisme als een noodzakelijkheid voor het heil der gemeenschap? Aldus wordt tevens bewezen, dat de ontwikkeling van een kunstenaarsziel niet kan ondergeschikt blijven aan de eischen eener theorie, al was deze ook gesproten uit de eigen gedachte van den artiest... | |
II.In 1911 gaf Jules Romains, die toen zes en twintig jaar oud was, een tooneelstuk aan den Odeon-schouwburg te Parijs. Het heette: ‘l'Armée dans la Ville’ en was opgedragen aan Georges Duhamel, die tot de met de school der unanimisten verwante en te Créteil gestichte groep van l'Abbaye behoordeGa naar voetnoot(1) en van wien de Odéon, waar Antoine den scepter zwaaide, ‘La Lumière’ (1911) had vertoond en weldra het dorre drama ‘Dans l'Ombre des Statues’ (1912) opvoeren zou... ‘L'Armée dans la Ville’ is een spel van groepen. Treden op: le groupe des fantassins, le groupe des cavaliers, l'assemblée des officiers, le conseil de la ville, les hommes dans le cabaret, l'assemblée des femmes... In afzonderlijke figuren als deze van den generaal, wiens troepen de veroverde stad bezetten, van de burgemeestersvrouw, synthetiseert de auteur altoos al de karakteristieken van de massa-psychologie. Het is een sterk drama, waarvan de diepere waarheid de menschen, welke oorlog en bezetting beleefden, dieper treffen zal dan dit het geval was met de toeschouwers van 1911... | |
III.In 1920 laat Romains een nieuw werk - Cromedeyre le Viel - vertoonen in het théâtre du Vieux Colombier. Hij is zijn unanimistische opvattingen van vóór 1914 nog altoos trouw gebleven. Het blijkt reeds uit het feit, dat hij poogt een heele gemeenschap - het Dorp - in het centrum der belangstelling te plaatsen. | |
[pagina 124]
| |
In de Cevennes, hoog op een rots, troont Cromedeyre-le-Viel, dat vroeger het heele omliggende beheerschte. Het wordt bewoond door een hoogmoedig en taai ras, geregeerd door een raad van ouderen, tuk op het behoud van zijn tradities. Eén daarvan verwerpt het: de kerk van Cromedeyre moet niet enkel gebouwd zijn met steenen uit den eigen grond. Daar moet een priester van het eigen bloed den Heer dienen. Daarom heeft het dorp een zijner zonen, Emmanuel, naar de stad gezonden, waar hij in het seminarie den dienst van God kan leeren. Maar Cromedeyre wordt ook door een gevaar bedreigd. In het dorp op de rots worden meer mannen geboren dan meisjes en aldus komt het voortbestaan van 't ras in 't gedrang. De terugkomst van Emmanuel bereidt den heropbloei van Cromedeyre voor. Hij verwerpt den godsdienst, die hem in de vlakte werd geleerd, sticht als 't ware een nieuwe protestantsche sekte. Zijn woord krijgt grooter invloed, wijl hij, door geloofsijver bezield, er in slaagt de genezing van een kind te bewerken. - Emmanuel is verliefd op Thérèse, een meisje uit de vallei. Om haar te winnen - en aan dit feit wordt nagenoeg de heele derde akte besteed - roemt de jonge priester van den nieuwen God van Cromedeyre al de hooge kwaliteiten van het ras, waartoe ook Thérèse behooren zal, zoo zij de zijne wordt. In het volgend bedrijf gaan de door Emmanuel aangevoerde jonge mannen uit het dorp op rooftocht uit en voeren vijftien jonge vrouwen uit de vallei als buit mee. Ook deze vrouwen zullen langzamerhand gewonnen worden voor Cromedeyre, waarvan de jongens haar de voortreffelijkheden roemen!... Emmanuel, die zijn beminde tot aanvaarden weet te stemmen, treft dan roerend-eenvoudige beelden om het innige leven van zijn dorp te teekenen. Is deze beschrijving van het door de sneeuw van alles afgezonderde vlek niet doorgloeid van de zuiverste poëzie? La maison est alors aussi secrète et seule
que si on se cachait à cents pieds sous le sol.
L'on n'entend plus que la fontaine intérieure
couler infiniment dans l'auge de granit.
L'âme se plaît entre l'étable et la cuisine.
Il repose au plafond, sur des claies toutes noires,
des jambons, du fromage et du lard pour plus de six mois,
des bottes de saucisson pendent à la cheminée.
On bute au cellier sur des pommes de terre croulantes;
deux armoires en chêne abritent mille fruits en rangs;
il se carre au grenier plus d'un sac de belle farine,
et le foin dans la grange est entassé jusqu'aux chevrons.
| |
[pagina 125]
| |
Alors la maison s'emplit de la chaleur de l'étable,
l'eau semble tiède aux mains comme la laine des brebis.
Il ne vient un peu de jour que par la haute lucarne
qui est auprès de l'arbre et que la neige n'atteint pas.
... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
Les lits sont enfoncés dans une muraille de bois;
ils sont loin, comme des trous d'insecte au coeur d'un vieil arbre.
Le sommeil y est plus enivrant que partout ailleurs,
plus libre de la terre, plus entré dans l'autre vie;
(Très bas, tout près de son visage)
Le sommeil, Thérèse, le sommeil, et aussi l'amour.
Maar uit het dal is een herder gekomen. Hij bezingt de lieflijkheden van het leven beneden. Hij wijst op de smarten der ouders, die hun dochters missen moeten. Zal hij overwinnen? Maar zie, Emmanuel looft de deugden van zijn ras, de heerlijkheden van zijn dorp. En de vrouwen, met Thérèse aan het hoofd, weigeren hun echtgenooten te verlaten. Haar zal het gaan als met de oude moeder Agatha, die vroeger ook werd geschaakt en wier ziel door haar man als herschapen werd, zoodat zij, méér dan wie ook, behoort tot Cromedeyre. Wat de filosoof Dürckheim eens leeraarde in de Sorbonne, wat Tarde en Gustave Lebon in hun werken vaststelden, geschiedt ook hier: de groep assimileert de ziel der individuen... Aldus wil het de unanimistische dichter Jules Romanis, wiens willekeur de ontwikkeling van de gebeurtenissen en de evolutie van de zielen beheerscht Men heeft in dit gedramatiseerde poëma ter eere van Cromedeyre-le-Viel allerei bedoelingen - ook en vooral symbolistische - gezocht. Het feit dat in het eerste deel van het drama een ideeënstrijd, met de Kerk als middelpunt, op 't voorplan der belangstelling wordt geschoven, kon aanleiding geven tot de veronderstelling, dat de auteur het bereiken van een hooger doel nastreefde en er zich, achter de voorstelling der feiten, een algemeene waarheid verborg. De dichter maakt de ontdekking van het symbool vooral moeilijk door de omstandigheid, dat zijn drama, breed-opgezet in den aanvang, in de derde akte versmalt en de verhoudingen vertoont van een gewoon-menschelijk gebeuren, dat zich voornamelijk concentreert om de figuren van Emmanuel en Thérèse. Ten slotte legt een heusche actie, voortvloeiend uit den maagdenroof, en waarin echte dramatische waarden aan 't licht komen (de tweestrijd in de harten der vrouwen, die kiezen moeten tusschen hun echtgenooten en hun ouders, tusschen het harde Cromedeyre en de lieflijke vlakte) geheel beslag op de belangstelling van den toeschouwer, welke, eindelijk, een strijd, een conflict mee-doorleeft; wat te-voren niet het geval was... | |
[pagina 126]
| |
IV.Een ander, voornaam tooneelspel van Jules Romains: ‘Monsieur le Trouhadec saisi par la débauche’ - voor 't eerst vertoond te Parijs op 14 Maart 1923 in de door Louis Jouvet geleide ‘Comédie des Champs-Elysées’ - neemt in het werk van den unanimistischen dichter een eigenaardige plaats in, omdat daarin te ontdekken valt de wil om zijn geest te oriënteeren in de richting van de klucht, zooals Molière deze opvatte. Dit streven zal ook het volgende spel van Romains - nl. ‘Knock ou le triomphe de la médecine’, dat door hetzelfde gezelschap gecreëerd werd op 14 December 1923 - in hooge mate kenmerken. Niet enkel wegens het feit, dat het onderwerp dezer laatste comedie de herinnering opwekt aan de ‘farces’ waarin J. Poquelin de geneesheeren hekelt en ook eenigszins de geneeskunde belachelijk maakt, zal men den auteur van Knock met Molière vergelijken, maar wel omdat er werkelijk molièreske kwaliteiten in de voorstelling van personages en feiten te ontdekken zijn. Toch zal men er, en met recht, den nadruk op leggen, dat, terwijl bij den dichter van ‘Le malade imaginaire’ het hart overheerscht en het gevoel de vlijmende scherpte der satire mildert, de auteur vanu ‘Knock’ en ‘Monsieur le Trouhadec’ vooral geleid wordt door zijn intellect, waardoor het kluchtige in zijn werken eenige dorheid gaat vertoonen... Lucien Dubech, een der enkele waarachtige critici, waarop de anders aan critische geesten zoo rijke Fransche literatuur op dezen dag nog kan bogen, velt over Jules Romains dit door zijn diepere waarachtigheid treffende oordeel: Cet ingénieux railleur n'est pas pitoyable. Als een bliksemflits, die plots de zwarte wolkenmassa's scheurt en het heele landschap in vlam zet, doorlicht deze vaststelling het komische oeuvre van den auteur, die ‘Knock’ schreef... Monsieur le Trouhadec, die ook optreedt in het door Romains geschreven kinematografisch verhaal: ‘Donogos Tanka’Ga naar voetnoot(1), is een oude professor in de aardrijkskunde aan het College de France, officier van het Legioen van Eer, lid van het Instituut. Die geleerde, door den auteur met wat al te groote naïveteit en al te weinig levenskennis gezegend, voelt zich onweerstaanbaar tot de schoone kunne aangetrokken. Met zijn leerling Benin vestigt hij zich te Monaco in een familiehotel en laat zich daar inschrijven onder een valschen naam. Hij maakt er kennis met een rentenierend koppel: Mr en Mvr. Trestaillons. Alhoewel beiden er zeer eerbiedwaardig uitzien, zal het weldra blijken, dat de man een dief is, | |
[pagina 127]
| |
die nu rustig leeft van de opbrengst zijner vroeger oneerlijkheden. Het gekke van het geval is, dat Trestaillon den professor en zijn discipel voor leden van zijn gilde houdt! Intusschen denkt de oude geograaf vooral aan Mademoiselle Roland een actricetje, waarop hij, als bij tooverslag, verliefd is geworden. Zij zal den onschuldigen geleerde de liefde leeren kennen en ook haar geldwaarde. Van M. le Trouhadec verlangt ze een kostelijk juweel, dat hij niet koopen kan, Trestaillon, met wien hij over het geval praat, raadt hem aan zich weer... aan 't werk te zetten. Wanneer hij merkt, dat le Trouhadec hem niet begrijpt, wijst hij op de mogelijkheid om door het spel in het bezit te komen van de vereischte som. Een uur later blijkt het dat de eenvoudige geograaf met vijf frank een winst verwezenlijkte van meer dan honderd duizend! Van dan af krijgt het leven een heel ander uitzicht voor den professor. De vrouwen omfladderen hem. Mlle Rolande wordt de zijne nadat hij haar een paarlen halssnoer schonk. Kortom: de wereld ligt aan zijn voeten! Niets kan zijn geluk verstoren. Het spel zal hem opnieuw rijk maken indien zijn fortuin mocht verbruikt raken. Maar wanneer de nood dringt en le Trouhadec weer aan de speeltafel heeft plaats genomen, verliest hij al zijn bezit en raakt in de schuld. Hij weet zich eerloos, wil zich om 't leven brengen. Maar Trestaillon, die zoo pas een villa plunderde, ontmoet den ouden man, troost hem, wekt zijn levensmoed weer op nadat hij hem een koffertje met juweelen schonk. Door zijn sluwen leerling laat de professor zich overtuigen, dat het behouden van dit koffertje hem aan de grootste gevaren zou blootstellen. Van dan af wordt M. Le Trouhadec een werktuig in de handen van zijn cynischen discipel. Deze doet het doorgaan of de professor het koffertje van Trestaillon slechts aannam om het aan den eigenaar terug te bezorgen. En opdat de heer le Trouhadec weer in 't bezit komen zou van het geld, dat hij verloor, weet de leerling hem te bewegen tot het leenen van zijn naam voor de uitgave van een boekje over de kunst om met het roulette-spel een fortuin te winnen. Men ziet het: om de innerlijke waarachtigheid heeft Jules Romains zich in dit stuk heel wat minder bekommerd dan om het kluchtige, dat hij hoofdzakelijk bereikt door het tegenover elkaar stellen van schijn en werkelijkheid: een werkelijkheid, schier geheel gefatsoeneerd door zijn op paradoxen gestelden geest. Het met bewustheid combineerende intellect speelt een te groote rol in dit tooneelspel en zulks ten nadeele veelal van logica en natuurlijkheid. | |
[pagina 128]
| |
V.‘Knock ou le triomphe de la médecine’ werd niet met minder bewustheid geconcipieerd: Romains doet zich waardeeren als een zeer gewikst en uiterst intelligent ‘bouwer’ van stukken. Hij laat niets aan het toeval over en daarom gebeurt het wel meer, dat zijn spelen niet aandoen als zijnde natuurlijk gegroeid. Zij bezitten een gewisse volmaaktheid, die een gebrek aan spontaneïteit verraadt en belet, dat de toeschouwer zich onvoorwaardelijk gewonnen geeft. Men blijft nuchter-critisch tegenover werk van Jules Romains, hoezeer men ook den indruk van zijn zeker niet geringe meesterschap ondergaat. Dit is veel minder het geval met spelen van soms geringer beteekenis dan de zijne, met bv. ‘La folle journée’ en ‘Dardamelle’ van Mazaud, met ‘le Cocu magnifique’ van Crommelynck - om onze vergelijking te beperken tot kluchten uit dezelfde periode als ‘Knock’ en ‘Monsieur le Trouhadec’. In ‘Knock’Ga naar voetnoot(1) komt de ‘unanimist’ nog even om het hoekje gluren, waar hij de massieve goedgeloovigheid der massa schetst. Doch het is opmerkelijk, dat in dit werk deze ingeboren goedgeloovigheid actief wordt onder de suggestie, welke er uitgaat van een met sluwheid begaafd individu als Dr Knock, welke immers verklaart: ‘Un homme sain est un malade qui s'ignore’ en die verdedigt, wat hij noemt ‘l'intérêt supérieur de la médecine.’ De oude unanimistische theorieën zegepralen ten slotte toch, zij het op discrete wijze, wanneer blijkt hoe Dr Knock in 't eind de dupe is van zijn eigen theorieën en dus deelachtig wordt van de goedgeloovigheid der massa... Maar dat is wellicht een zeer subtiele nuanceering van het ‘unanimisme’, door Romains in de vóór-oorlogsche jaren gepredikt aan de leden van zijn literair cenakeltje... In het stuk ontmoeten we Knock het eerst in auto op den bergweg, die leidt naar Saint-Maurice, de kleine stad waar hij zich als dokter vestigen gaat. Knock is in gezelschap van Mevr. Parpalaid en dokter Parpalaid, wiens praktijk hij heeft overgenomen. Knock is thans veertig jaar oud. Vroeger heeft hij gevaren als geneesheer, alhoewel hij geen diploma bezat. Eerst kortelings stelde hij zich in regel met de faculteit. Parpalaid bekent hem, dat de kliënteel te Saint-Maurice zoo goed als niet bestaande is: de bergbewoners genieten allen een prachtige gezondheid. Knock acht zich beet genomen, doch in stee van zich door zijn opkomende kwade luim te laten beheerschen, tracht hij liever inlichtingen te bekomen omtrent het stadje en zijn bewoners. | |
[pagina 129]
| |
In deze acte gebeurt niets. Alleen de personen en toestanden worden er met eenige omslachtigheid in voorgesteld. Het spel zelf begint eerst met het tweede bedrijf, dat steviger gebouwd is en waarvan Dr Knock het middelpunt vormt. Wij maken kennis met de methode van den eerder zonderlingen geneesheer, die zich, alles wel beschouwd, meer voordoet als een kwakzalver. Door den tamboer van het stedeken doet hij aan de inwoners bekend maken, dat hij op elken marktdag gratis kan geraadpleegd worden. De tamboer zelf wil het eerst van dit buitenkansje gebruik maken en Knock slaagt er in hem te doen gelooven, dat een kwaal zijn gestel ondermijnt. Zoodra zijn ronde geëindigd is, moet hij zich te bed begeven. De man vertrekt met de onrust in het hart. Dan ontvangt Knock den onderwijzer. Hij vleit hem, weet hem te brengen tot het houden van voordrachten, waardoor hij de menschen van de stad en de omliggende dorpen inlichten zal omtrent de rol der microben. De apotheker schaart zich spoedig aan Knock's zijde uit belang. Dra verschijnen de eerste klanten, verlokt door de aankondiging van de gratis-raadpleging. Ze worden door Knock overtuigd, dat zij dragers zijn van de ergste ziekte-kiemen. Knock wijzigt zijn geneesmethode naar den fortuintoestand van zijn patiënten. Wie een lange behandeling bekostigen kan, wordt naar bed gezonden. Ten slotte verschijnt in het kabinet een grappenmaker, enkel om een weddenschap te winnen. Knock haalt al zijn instrumenten te voorschijn en maakt door dit vertoon een zoo geweldigen indruk op de verbeelding van den man, dat deze zich inderdaad hopeloos verloren gaat achten. In de derde akte blijkt het, dat Saint-Maurice een echte hospitaal-stad is geworden. Van familiën met een inkomen van meer dan 12.000 fr. ligt er ten minste één lid te bed. Het hotel is hervormd tot ziekenhuis. Met welgevallen maakt Knock grafieken, waarop de vooruitgang van de geneeskundige gedachte in het kanton staat afgebeeld. Dr Parpalaid, die in de groote stad het verhoopte fortuin niet gevonden heeft, komt op bezoek bij Knock, die zijn theorieën omtrent de regeneratie der menschheid door de geneeskunde uiteenzet. En zoodanig raakt Parpalaid onder den indruk, dat hij zich door Knock wil doen onderzoeken. De mystiek der geneeskunde heeft ook op hem ingewerkt!... De satire in deze door sterke intellectualiteit gekenmerkte klucht van Jules Romains schijnt niet altijd doelbewust, tenzij wanneer men aannemen zou, dat hij hoofdzakelijk de lichtgeloovigheid hekelen wilde van den massa-mensch, wanneer deze, geplaatst tegenover de problema's van gezondheid, van leven en dood, de suggestie ondergaat van de wetenschap. Als het type van den dokter - zooals b.v. Diaphoirus er een is in ‘Le malade imaginaire’ - kan Knock geenszins gelden. Knock doet zich eerder | |
[pagina 130]
| |
voor als een oplichter met psychologisch doorzicht, die den mensch kent en zijn zwakheden schatte. Dat hij ‘geneesheer’ is, lijkt, gedurende de tweede akte, veeleer een gevolg van het toeval. De satire van den auteur geldt dus de zeer bijzondere categorie van de oneerlijke dokters. Vandaar, dat zijn klucht het universeele karakter ontbeert, waaraan een werk als ‘Le Malade imaginaire’ zijn eeuwige frischheid te danken heeft. Zoo uit de derde akte blijkt, dat Knock zelf gelooven gaat in de door hem geschapen mystiek, dan schijnt daardoor de beteekenis van het werk niet verruimd. Alleen wordt het duidelijk hoe de satirische pijlen, door den auteur afgeschoten, van richting veranderen. Zij treffen niet meer den oneerlijken dokter, doch wel den door beroepsmisvorming aangetasten medicus... Dat de schrijver van Knock wààr blijft, wanneer hij het moderne, door de wetenschap gedekte charlatanisme schildert of de beroepsmisvorming van den wetenschapsmensch bespot, schenkt aan zijn klucht een blijvende moreele beteekenis en een groote artistieke waarde. | |
VI.In ‘Le Dictateur’ schijnt Jules Romains - bewust of onbewust? - de wegen van het unanismisme te verlaten om al zijn belangstelling te concentreeren op het individu. Feitelijk maakt de hoofdpersoon van dit drama, zijnde de revolutionnaire leider Denis, dezelfde evolutie door. Van democratische afgevaardigde, wiens willen ondergeschikt is aan de eischen van een ‘comité’, dat de massa vertegenwoordigt en deze dikwijls volgen moet, wordt hij uit demophilie tot een dictator, welke de orde handhaaft en aan het geluk van den Staat elk partijbelang opoffert. Die wijziging van Denis' geestestoestand geschiedt snel. We wonen daarvan de verschillende fases niet bij. De feiten-zelf zullen hem een oplossing opdringen, die, al is ze dan ook volkomen in strijd met de opvattingen, waarvoor hij zijn heel leven streed - hem de eenig mogelijke en logische blijkt. Wanneer hij, na het ministerie te hebben omvergeworpen, het bewind aanvaardt uit de handen des Konings, dan gaf hij niet meteen zijn principes prijs, integendeel - maar voelde hij den druk eener hem onbekende, ver-strekkende verantwoordelijkheid. De Koning verwoordt dit nieuwe gevoel zeer juist, waar hij opmerkt: ‘Dès qu'on se mêle de règner, le fait qu'une chose “existe” lui donne une valeur, un droit sur nous, qu'on n'aurait pas découverts à la seule réflexion’. Het tooneel met den Koning in het eerste tafereel van het tweede bedrijf bevat overigens de vitale punten van het stuk, vermits daarin de revolutionnaire gedachten geconfronteerd worden - niet met de reactionnaire opvattingen, maar met de waarheden van werkelijkheid | |
[pagina 131]
| |
en geschiedenis, met de moreele beginselen waardoor de constructie van staten en gemeenschappen wordt beheerscht. ‘Voyez-vous’, merkt de koning snedig op, ‘il y a des gens dont j'ai peur: ceux qui ne se sont jamais demandé comment un mur tient debout, ni comment un bateau s'arrange pour ne pas couler au fond. Ou encore les maniaques...’ Hij had er nog kunnen bijvoegen - maar Romains heeft dezen Koning bedeeld met het karakter van een wijsgeer vol toegeeflijkheid en hem nimmer eenig aggressief optreden toegelaten! -: zij, voor wie de revolutie het middel is om zich de weelde van anderen toe te eigenen en den fatalen wentelgang der dingen, het altijd komende óp en neer, op kunstmatige wijze te verhaasten; en dan zij, die in den belachelijken waan verkeeren, dat noodzakelijk tusschen den graad van intellectualiteit en den graad van revolutionnair voelen een rechtstreeksche verhouding bestaat. Denis hekelt met een humoristische vergelijking de onderneming van hem, die slechts heel langzaam en met overdreven behoedzaamheid hervormen wil: - Il y a aussi l'histoire de l'homme qui voudrait se mettre au goût du jour, mais qui ne se résigne pas à faire du feu avec sa vieille cariole. Il coupe les brancards. Il fixe un volant devant le siège, un moteur dessous, un changement de vitesse dans le coffre à avoine... Waarop de koning reageert: - Et il s'aperçoit qu'il était plus simple d'acheter une automobile? Oui... Mais - en hier straalt weer op de voorzichtigheid van hem, die de historie bestudeerde om haar vruchten van wijsheid te genieten! - vous savez bien, vous, cher monsieur, qu'il n'y a pas d'usine qui se charge de vous livrer des sociétés neuves. Le lendemain de la révolution, vous aurez devant vous tout un énorme tas d'hommes très usagés, qui auront déjà beaucoup servi, faits et rompus au vieux régime, aux vieilles facçons de vivre ensemble. Même les bébés ne seront pas tout à fait neufs. Et il vous faudra garder le marteau à la main pour tout recasser continuellement, jusqu'à ce que le marteau vous tombe de la main, ou qu'on vous l'arrache. Dit is, in bezadigde woorden, een scherpe en op de ervaring gesteunde critiek van elke revolutie en, door terugslag, een pleidooi voor de noodzakelijke continuïteit van het gezag, - die - Charles Maurras heeft het schitterend bewezen in de inleiding tot zijn ‘Enquête sur la monarchie’ - het best gewaarborgd wordt door het koningdom. Het is te betreuren, dat Jules Romains zich in ‘Le Dictateur’ niet voortdurend handhaven kan op het plan der principes, waarop hij zijn menschen toch wist te hijschen, rekening houdend evenwel met hun bijzondere moreele en intellectueele vorming: de omstan- | |
[pagina 132]
| |
digheid, dat zijn dictator een sterken geest en een sterken wil bezit, laat hij niet buiten bespreking. Uit de conjonctuur van bepaalde toevalligheden wordt immers of het heil of het onheil van een mensch, van een volk geboren. Omdat hij een tooneelstuk schreef, kon Jules Romains niet den nadruk leggen op dit samentreffen van ethische en ideëele stroomingen, waardoor de groei van een dictatorsfiguur kan worden beïnvloed en tegelijk verklaard. Hij liet, van het oogenblik af, dat Denis de opdracht tot vorming van een ministerie uit de handen des Konings aanvaardt, den voorrang aan daden en feiten. Het drama won daardoor aan scenische kracht, doch verloor aan diepte en aan algemeene beteekenis. We zien den minister-president Denis aan het werk. We merken hoe hij orde schept. Zijn kwaliteit als gebieder komt aan 't licht. Hij is een sterke man, die zijn gezag kan en zal doen eerbiedigen. De gebeurtenissen zijn het, die hem stuwen naar de dictatuur! De daad dringt zich aan hem op. Het hinderende parlement, dat verstrikt zit in het warnet van proceduur en politieke tradities, dat een dood en nutteloos staatslichaam is, zal hij machteloos maken. De vriend uit zijn jeugd - Feréol - met wien hij eens droomde de wereld te hervormen en die nu de revolutie ontketenen wil, zal hij, wanneer de nood het hoogst is, doen in hechtenis nemen. Het staatsorganisme mag niet uiteenvallen, moet ‘duren’, tot heil van het volk. Zoo zien we den democratischen leider zich, onder den drang der omstandigheden, ontwikkelen tot dictator. Eerst dàn gaat hij na-mijmeren over zijn besluit. Het tweede deel van dit drama wortelt in de realiteit van elken dag. Wanneer Denis en Feréol tegenover elkaar staan, vertegenwoordigen zij niet meer twee antagonistische gedachtenstroomingen. De persoonlijkheid van beide mannen dringt zich op het voorplan. Als individuën staan ze tegenover elkaar, ook al trachten ze - vooral Feréol - hun gevoelens achter hun ideeën te verbergen. Men zou, ter wille van de ideëele beteekenis van het stuk, kunnen wenschen, dat de auteur slechts een zuiver conflict van gedachten had geopend. Dan ware echter de waarachtigheid van het gebeuren in 't gedrang gekomen. Jules Romains wilde menschelijk blijven en moest dus rekening houden met de door niets te bedwingen en in de opperste ure zich altijd baanbrekende hartstochten in het hart zijner menschen. En hier dringt zich nog deze opmerking op: Ware de dwepende theoreticus Feréol met de regeering belast geworden, dan zou de ommekeer in de leiding des lands zich wellicht in tegenovergestelde richting voorgedaan hebben. Zóo wáar is het, dat de persoonlijkheid der menschen het wint op principes en gedachten. Aldus beschouwd is in ‘Le Dictateur’ niet enkel te zoeken - en te vinden - ‘le drame du chef dans la démocratie moderne’ | |
[pagina 133]
| |
- zooals de criticus en tooneelschrijver Etienne Rey het uitdrukte - maar ook het drama van een mensch, die plots verplaatst wordt uit de atmosfeer van theoretische discussies naar de wereld der werkelijkheden, die van politieker tot staatsman wordt, en plots weet welk de inhoud is van de begrippen ‘regeeren’ en ‘staat’. Omdat in dergelijk drama met overwegend individueel karakter, zooveel werkelijkheid en waarheid kan worden gecondenseerd, heeft men gemeend in Denis een evenknie te moeten zoeken van staatslieden, welke dezelfde evolutie doormaakten, van een Mussolini... misschien wel van een Clénienceau... Het feit, dat, naar Romains zelf beweert, het eerste plan voor dit werk reeds bestond sedert November 1910, kan dit vermoeden niet geheel vernietigen. De gebeurtenissen in Italië hebben den schrijver, zoo al niet geïnspireerd, dan toch wellicht onder het uitwerken van zijn plan, in min of meerdere mate, beïnvloed... En uit de toevallige gelijkenis tusschen bepaalde gebeurtenissen in de werkelijkheid en deze in ‘Le Dictateur’ zijn wel de moeilijkheden gerezen, welke de vertooning van dit spel te Parijs hebben vertraagd. In 1925 voorgesteld aan het beruchte ‘Comité de lecture’ der C.F. te Parijs, werd ‘Le Dictateur’ geweigerd op grond, dat de opvoering van het stuk de politieke hartstochten zou doen opvlammen. Na tusschenkomst van een minister werd het werk dan toch aanvaard. Maar toen onder het spelen van een als anti-militaristisch gedoodverfd stuk ‘La Carcasse’ relletjes in het Théatre Français plaats hadden, scheen het of ‘Le Dictateur’ wel nimmer op de planken zou verschijnen. Toen wendde Jules Romains zich tot Louis Jouvet, die het werk op 5 October 1926 creëerde in de ‘Comédie des Champs Elysées’ te Parijs.
* * *
Het zou verkeerd zijn ‘Le Dictateur’ te beschouwen als een verheerlijking van, of een pleidooi voor de dictatuur - al kan niet worden ontkend, dat Jules Romains in zijn werk wel eenige algemeene waarheden van staatkundigen aard heeft verkond, die beschouwd kunnen worden als zijnde de ideëele grondslagen waarop een ideale dictatuur kan worden gevestigd en als verklaringen ten voordeele van dezen vorm van het staatsgezag. Men kan zelfs aanvoeren, dat de auteur de dictatuur-zelf beschouwt als een toevalligheid en in geen geval als een niet te ontwijken noodzakelijkheid. Indien de revolutionaire volksvertegenwoordiger Denis, die dank zij het spel der parlementaire geplogenheden door zijn vorst tot eersten minister werd gepromoveerd, niet het hoofd had moeten bieden aan een opstandige beweging en indien hij den onvoorwaardelijken steun van het parlement had bezeten, dan ware van dictatuur geen sprake geweest. Men voelt het zelfs aan als een | |
[pagina 134]
| |
tekort, dat Jules Romains, die zich in zijn werk meermaals plaatste op een plan, waar de ideëen meer tellen dan de menschen, niet de dictatuur tot onderwerp van zijn drama heeft gekozen, dat hij het verwaarloosde de essentiëele krachten daarvan door zijn werk te laten spelen. In ‘Le Dictateur’ wonen wij veeleer het ontstaan bij van de dictatuur en niet haar ontwikkeling. Als het stuk eindigt, is de dictatuur gevestigd, treedt ze eerst in werking, ontplooit ze haar krachten. Feitelijk heeft Romains alleen de oorzaken, welke aanleiding geven tot haar ontstaan, gedramatiseerd en haar oorsprong te recht gezocht in het verantwoordelijkheids-besef van den regeerder, die het stoffelijk heil van het volk alleen gewaarborgd weet zoo de regeeringsvorm duurzaamheid kent. Aldus komt, in de voorstelling van J. Romains, de dictatuur voor als het tegenvergift van de revolutie - waardoor ze, en dit had de auteur gewis met grooter uitdrukkelijkheid kunnen onderlijnen, geenszins de beteekenis krijgt van een anti-democratische (zouden we niet liever schrijven: anti-volkslievende?) reactie. We hadden het graag gehoord, hoe Denis in het laatste bedrijf, wanneer hij tegenover Féréol staat, liever dan in zeer algemeene termen over zijn verantwoordelijkheden te praten en aldus feitelijk de ideëen des konings te vertolken, de essentie van zijn gedachten omtrent de dictatuur had meegedeeld. Mogelijkheid bestond daarvoor. Stelde Féréol hem niet voor, in een paar woorden, de dictatuur van het proletariaat te verwezenlijken?... Hier had Denis zijn inzichten kunnen uiteenzetten en tegelijk de holheid van Feréol's theoriëen en de practische onmogelijkheid van zijn strevingen bewijzen. Misschien had hij dan moeten herhalen de gedachten van den koninq omtrent den opbouw van een nieuwe samenleving. Maar hij had tevens kunnen bewijzen de noodzakelijkheid van de continuïteit van het bestaande, van het gezag... De naar een voldaan-zijn van zijn intellect hakende toeschouwer woont het onderhoud Féréol-Dénis, dat het hoogtepunt van heel het spel zijn moest, meer bij als een botsing van twee individualiteiten dan wel als een strijd tusschen twee staatkundige opvattingen, als de uitbarsting van een conflict tusschen twee uiteenloopende wereldbeschouwingen. De ideëele beteekenis van het werk wordt daardoor verminderd, verengd. Niet weinig draagt daar toe bij het feit, dat de dictator Denis de afgevaardigden der partijen in het parlement niet ontvangt. Ware dit wel geschied, dan zou ook een andere zijde van de dictatuur, die een negatie is van het parlementarisme, uit de domme macht van het onverantwoordelijke getal gesproten, belicht zijn geworden. Wij hadden Denis, die als republikein en als democraat, toch een aanhanger van het zgn. democratisch principe ‘alle macht komt uit het volk’ zal geweest | |
[pagina 135]
| |
zijn, in de mogelijkheid willen gesteld zien om zijn afkeer te doen blijken voor het parlementair stelsel, maar tevens ook om de beteekenis en de oorzaak zijner evolutie te wettigen. Door het duël tusschen den ter dictatuur strevenden minister-president en de vertegenwoordigers van het versleten parlementarisme niet op het tooneel te brengen, heeft Jules Romains de kans verkeken om perspectieven op het staatsleven te openen en zijn onderwerp te verdiepen. In ‘Le Dictateur’ missen we te zeer een achtergrond voor het drama, dat zich altoos op dezelfde hoogte ontwikkelt. De strijd, dien Denis te voeren heeft, wordt niet direct genoeg op de planken gebracht en waar dit wel gebeurt - in het geval met Féréol - te weinig gegrondvest op principiëele meeningsverschillen en te sober ontwikkeld. Het eerste onderhoud tusschen den wijsgeerigen Koning en Denis, waarbij de essentie belicht wordt van de begrippen ‘regeeren’ en ‘revolutie’, wekt verwachtingen, die in de daarop volgende tooneelen slechts gedeeltelijk in vervulling gaan, wijl de auteur daarin zijn hoofdpersoon laat optreden als een door de voortreffelijkheid van een overtuiging gestuwd en geïnspireerd staatsman. De op een verklaring beluste toeschouwer zal zich waarschijnlijk begapt achten, doch tevens moeten toegeven, dat de schrijver in ieder geval op zeer levendige wijze den groei van een nieuwe overtuiging in een sterk-willend mensch, onder den drang van de omstandigheden, vermocht te dramatiseeren. De bouw van het stuk lijkt tamelijk simplistisch: een opeenvolging van dialogen, die meestal redeneeringen zijn, waar ae hartstocht, gelukkig, heel dikwijls doorheen laait. | |
VII.In ‘Le Dictateur’ wordt de kurve getrokken waarlangs een voorstander van de democratische principes, een kampioen voor het idee, dat aan het heil der gemeenschap alle persoonlijk geluk moet worden ondergeschikt, zeer snel evolueert naar de dictatuur, die beteekent een concentratie van alle macht in de handen van een sterk individu. Het is, zooals we zagen, echter meer een spel van feiten dan van dogma's. In het drama, waarin ‘Jean le Maufranc’ de hoofdrol vervult, wordt de strijd geschetst van het individu tegen den Staat, tegen de eischen der samenleving, tegen de georganiseerde machten, die het geluk van den eenling bewerken willen. Jean le Maufranc is de doorsnee-burger, afstammeling en erfgenaam van Jacques Bonhomme, die de macht der aristocratie brak om zijn vrijheid te veroveren en, eens in dit opzet geslaagd, deze vrijheden deed bepalen en vastleggen in een grondwet, opgevat | |
[pagina 136]
| |
naar den geest van de beruchte verklaring van de rechten van den ‘Mensch en van den Burger’. Jules Romains doet de on-vrijheid van dezen burger vaststellen. Het juk der alleenheerschende koningen schudde hij af om zich gedwee en al dieper te bukken onder de dwingelandij van een groeiend etatisme, vertegenwoordigd door machten, waarvan het heet, dat ze van het soevereine volk afhankelijk zijn. Weer moeten we vaststellen hoe de auteur het vermijdt de politieke dogma's, die hij nochtans afkeurt, rechtstreeks in 't gedrang te brengen. Hij schuwt een principieele bespreking, laat deze over aan den toeschouwer, die zich zelven erkent in de hoofdfiguur. Met een objectiviteit, die meer schijnbaar is dan volkomen echt, vermits ieder beseft hoe de auteur zich schaart aan de zijde van het in zijn vrijheid getroffen individu, dramatiseert hij de worsteling van den doorsnee-burger tegen al de maatschappelijke en politieke machten, die hem willen aan banden leggen. Zoo Jean le Maufranc nog een deel van zijn individualiteit, van zijn vrijheid wil redden, dan blijft hem maar één uitweg over: huichelen. De samenleving, de staat dwingen hem zijn toevlucht tot de leugen te nemen. Zoolang hij in deze maatschappij, die heet gegrondvest te zijn op vrijheid, in alle oprechtheid poogt zich zelf te zijn, komt hij in botsing met de menschen en met de moreele en politieke machten, die de moderne maatschappij beheerschen. In dezen tijd van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid - om aan de leuze te herinneren van het land, waarin Jean le Maufranc geniet van de genoegens des levens en van de weldaden van een zgn. democratisch regime - is geen plaats meer voor een vrij, onafhankelijk en niet georganiseerd individu... Tot deze conclusie komt Jules Romains in zijn werk ‘Jean le Maufranc’, waarin hij het probleem, dat hem bezighoudt, nochtans niet heeft uitgeput, vermits hij maar enkele, zeer bepaalde aspecten er van heeft weergegeven en misschien met opzet sommige andere, even typische vormen der heerschende onvrijheid verwaarloosde. Zoo kon Romains zijn hoofdpersoon, Jean le Maufranc, die industrieel is, heel goed in botsing hebben doen komen met het georganiseerde proletariaat, vertegenwoordigd door iemand als den volksmenner Féréol uit ‘Le Dictateur’. De auteur van Jean le Maufranc heeft dergelijk conflict wellicht opzettelijk vermeden. Het kon, overigens, voor het welgelukken van zijn demonstratie worden gemist. Twee groote deelen vallen er duidelijk te onderscheiden in dit zich doorheen negen tafereelen ontwikkelende drama van Jean le Maufranc... In de eerste helft zien wij hem de servituten ondergaan van het huwelijksleven, van de maatschappelijke vooroordeelen en tradities, van het staatsgezag, vertegenwoordigd door den fiscus, van | |
[pagina 137]
| |
de sociale hervormers, die - allen - hem de overtuiging bijbrengen, dat hij is een ‘manant camouflé’ een ‘manant repeint en homme libre’. Tot zijn vrouw, die hem verwijt van een zakenreis te hebben gebruik gemaakt om musea te bezoeken, zegt le Maufranc: ‘On a toujours tort de ne pas cacher son plaisir’. De controleur van den fiscus oordeelt, dat Maufranc's aangifte van zijn inkomen te gering is, omdat in zijn woning mooie meubelen staan en aan den kamermuur een waardevol schilderij hangt. Maufranc's geldschieter, M. Lepape, houdt hem voor, dat zijn kleeding en zijn levenswijze geheel in overeenstemming zijn moeten met het idee, dat de wereld zich vormt van een man met zijn positie. Langs alle zijden wordt hem er op gewezen, dat hij zich zelf niet zijn mag, dat hij huichelen moet, zoo hij rust vinden wil in een samenleving en in een tijd, gekarakteriseerd over deze bizonderheid, dat alles geregeld is, wettelijk geregeld. ‘Ils ont fait de tous les jours de l'année des noms de lois’ verzucht hij. En omdat hij zich naar al die voorschriften niet gedragen wil, zegt zijn vennoot Petitsigne van hem, dat ‘sociale zin’ hem geheel vreemd is. Van een groote satirische kracht is het tafereel, waarin Jean le Maufranc in aanraking komt met de leden van de ‘Internationale liga voor de bescherming van den modernen mensch’, met de organisatoren van het bewuste geluk in de samenleving - met de geheel-onthouders, de verzedelijkers, de bestrijders van celibaat en kinderbeperking, de organisators van de Zondagrust - welke ijveraars het woord zullen waarmaken, dat le Maufranc bij voorbaat reeds als een axioma verkondt: ‘Ce qui est beau, c'est de disparaïtre pour vivre’. In dit gedeelte, dat een hoogtepunt van het spel vormt, bereikt Jules Romains, zonder moeite en zonder eenige opzettelijkheid, de regionen van het ‘groteske’. Met klem klaagt hij den misvormenden invloed aan van al die heil-brengende theorieën. Hier, in dit tafereel, wordt Romains de gelijke van Ibsen, van den dichter, die de maatschappij wilde grondvesten op waarheid en vrijheid. Men denkt, bij 't overschouwen van deze synthetische voorstelling van den maatschappelijken dwang, ook aan Shaw, die zoo dikwijls onder den schoonen, romantischen schijn de wrange werkelijkheid wist te ontdekken en die, zonder twijfel, deze woorden van Jean le Maufranc onderschrijven zou om het faillissement der zgn. moderne vrijheid te bevestigen: ‘Le servage, l'inquisition, vous vous figurez que c'est fini? Pauvres bougres! Il y a eu un ou deux siècles d'entr'acte. Venez voir un peu. Autrefois on vous forfait d'acheter du sel. Maintenant c'est de la vertu qu'on va vous entrer dans le corps avec un entonnoir.’ Neen - zoo desolaat zou de toon van Shaw gewis niet klinken, maar sarcastischer nog en ook wat onverschilliger, als van | |
[pagina 138]
| |
iemand, die weet, dat het niet anders kán. Ook Romains is daarvan overtuigd, vermits hij den Engelschen secretaris der internationale liga deze vaststelling op de tong legt: ‘L'ordinaire homme s'ennuie quand on ne l'embête pas, surtout maintenant qu'il n'espère plus aller en enfer’. En: ‘Quand l'homme moderne ne sent plus le gouvernement, alors il se trouve tout malheureux et il fait une révolution’. Slechts één lid van die liga laat in zijn reden eenig begrip van de behoeften der menschelijke ziel doorschemeren. Het is de Roomsch-katholieke bisschop, die de rechten van het spiritualisme doet gelden tegenover al deze in wezen materialistische hervormers. Hoe jammer, dat de auteur deze figuur niet voldoende heeft belicht! Men blijft omtrent de hoogere beteekenis, die Romains later aan het optreden van den kerkvoogd hechten zal, wanneer hij Jean le Maufranc bij hem redding voor zijn ontredderde ziel laat zoeken, in twijfel verkeeren. Is het de milde geest van de Roomsche kerk, die meer vertrouwt in God dan in de uitwerking der menschelijke wetten, waarop de schrijver de aandacht vestigen wil? Wat hij geeft is enkel een aanduiding, terwijl de naar moreel houvast hakende toeschouwer een ondubbelzinnige zekerheid verlangt. Evenals in ‘Le Dictateur’, waar het gaat om het parlementarisme te confronteeren met de dictatuur, aarzelt Romains in het aanwijzen van wat hij zelf wellicht erkent als de bevrijdingsmogelijkheid. Een zoover gedreven objectiviteit schijnt verwant met geestelijke vreesachtigheid. Al deze gebeurtenissen stijven bij le Maufranc de overtuiging, dat hij om zijn ‘leven’ te redden, om toch iets van zijn vrijheid en van zijn individualiteit te kunnen bewaren, huichelen moet. Slechts dan zal hij den vrede bezitten. Het tweede deel van het drama illustreert deze meening. Een tooneelspeler, een politiedienaar, een mondaine koppelaarster - ál menschen, wier beroep op schijn en leugen berust - zullen hem opvoeden in het huichelen - maar het zal hem blijken, dat, zooals de acteur het zegt, de techniek van een schijnheilige niet dezelfde is als deze van een tooneelist. Van dan af leidt le Maufranc een dubbel leven. Hij is zich zelf bij Pierrette, het lieve meisje, dat hij ontmoette op een regenachtigen namiddag, toen hij zich eenzaam en ongelukkig voelde. Voor haar huurde hij ergens in de voorstad een huisje, geheel van de wereld afgezonderd. In de samenleving speelt hij zijn rol. Hij doet of hij hinkt, veinst doofheid, draagt een grooten bril. Zijn fabriek verkocht hij en zijn meubelen deed hij van de hand. Thans woont hij op gemeubelde kamers en treedt hij in allerlei zaken op als tusschenpersoon. De fiscus kan hem niet meer plagen, vindt geen basis meer om het | |
[pagina 139]
| |
belastbaar inkomen te berekenen, moet zich tevreden stellen niet de onoprechte verklaringen, die hij wel afleggen wil. En de wet beschermt hem hierbij - dezelfde wet, die hem vroeger weerloos aan de dwingelandij en het inkwisitoriaal optreden van den staatsbeambte overleverde. Het is spijtig, dat Romains daarop niet met eenigen nadruk heeft gewezen. Tegenover zijn familie doet hij zich voor als een gedwee en zachtaardig man. Zijn vrouw wint hij voor het principe der reinheid in het huwelijksleven. Nu wordt het tijd, dat hij zich als lid van de ‘Liga’, ja zelfs als haar propagandist doet inschrijven. De strenge president wil optreden als peter. Le Maufranc verlangt ook het patronaat van den bisschop bij zijn opname. Maar le Maufranc - die naam beteekent waarschijnlijk: de man, welke alle oprechtheid verwerpt - valt het veinzen soms zwaar en den kerkvoogd spreekt hij zijn biecht. ‘J'ai été longtemps un assez bon bougre d'homme moderne, d'humeur vive et ouverte, facile à mener, avec ses airs indépendants. J'ai payé mes impôts. J'ai fait bonnement la guerre, quand on me l'a demandé. J'ai subi les petites tyrannies conjugales, familiales, sans me venger autrement que par des mots. Bon époux, bon citoyen, comme sur les dalles des cimetières.’ Maar op een dag merkte hij hoe vele menschen zich bezighielden met de ‘bereiding van het geluk voor den modernen mensch: ‘J'ai vu au même moment tous les endroits du monde, oü une terrible équipe était en train de préparer le bonheur de l'homme moderne, de le préparer anatomiquement pour le grand ampithéâtre de l'état... Finalement me voilà devenu menteur, simulateur, fraudeur, propagandiste bréveté de la Vertu d'Etat.’ Van den bisschop verlangt Jean le Maufranc, waarschijnlijk al evenzeer als de toeschouwer, het bevrijdende woord. De geestelijke merkt enkel op: ‘Il y a toujours quelque témérité à faire du bonheur terrestre de l'homme son programme excessif.’ En verder wijst hij Jean le Maufranc op God, na te voren te hebben vastgesteld, dat het gebied van Cesar, van de wereldlijke macht, niet aan zijn gezag is onderworpen. De toeschouwer zal zonder twijfel de ontgoocheling van Jean le Maufranc deelen. Jules Romains vond geen oplossing voor het conflict, dat hij op de planken brengt. Want het kan niet anders, of ook hij veroordeelt het feit, dat het individu, om zijn vrijheid te vrijwaren, tot leugen en bedrog zijn toevlucht nemen moet. Zelfs langs dien weg vindt le Maufranc den vrede niet. De auteur vergenoegt zich met het weergeven van de verschillende fases van den strijd tusschen gemeenschap en individu. Besluiten doet hij niet. Kan hij wel concludeeren, vermits door hem elke gemiddelde oplossing als | |
[pagina 140]
| |
bij voorbaat verworpen wordt van zoodra bij vaststellen laat, dat zijn ‘held’ van alle ‘sociaal gevoel’ verstoken is? Het werk van Romains laat in de ziel van lezer of toeschouwer een gevoel van bittere onvoldaanheid, van machtelooze opstandigheid bezinken. Zijn aanklacht heeft den wrangen klank van de diepste waarachtigheid. Maar ze schijnt nutteloos. Ze jaagt de golven van het pessimisme hooger op... Niet zóó handelt Ibsen, wiens verzet, al neemt het soms literaire vormen aan, meer positief lijkt en gedragen wordt door een onwrikbaren wil tot hervormen. | |
VIII.In al zijn werk richt Jules Romains zich voornamelijk tot het verstand. Hij dramatiseert intellectueele concepten. Hij redeneert met soms scherpe onverbiddelijkheid. Ontroeren doet hij zelden, tenzij dan wanneer hij door de macht van zijn logica een daad doet ontstaan - zooals b.v. in ‘Le Dictateur’, wanneer de volksvertegenwoordiger Denis het besluit neemt alle macht in handen te nemen. Hoe meer Romains zich, misschien ondanks zich zelf, verwijdert van de unanimistische principes, die hij bij 't begin van zijn loopbaan aankleefde, hoe sterker het intellectueel karakter van zijn werk wordt, hoe meer dit komt te staan onder den directen invloed van des schrijvers gedachtenleven. Zijn drama's - vooral ‘Le Dictateur’ en nog véél meer ‘Jean le Maufranc’ - zijn verstoffelijkingen van het vernuftig spel van zijn subtiel persoonlijk denken, van den ontwikkelingsgang zijner eigen redeneeringen. Dat is het werk van iemand, die zich boven de gemeenschap heeft geplaatst en die zijn eigen gevoelens en ideeën ontgint. Jules Romains, de unanimist, schijnt allengskens en gedreven door de logische eischen van zijn innerlijk, nader te komen tot den Maurice Barrès van het eerste uur, tot den Barrès van ‘le culte du moi’, deze cultus ontdaan zijnde van alle romantische uitwassen en gericht naar positieve doeleinden...
LODE MONTEYNE. |
|