De Vlaamsche Gids. Jaargang 19
(1930-1931)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Breuken
| |
[pagina 73]
| |
en de kleine blanke hand hield een reistasch vast, welke rondom met koperen nagels beslagen was. In den trein sprak Katenka weinig; ze verdiepte zich in een roman van Tchekhov en antwoordde alleen op haar vaders vragen. Vladimir scheen buitengewoon bezorgd om zijn kind, bood haar vruchten, wijn en koeken aan, vroeg of ze wel gezeten was, of ze het niet te warm had en zoo meer. Alhoewel Stefan twee jaar geleden den ouden Rus had ontmoet, wist hij heel weinig van den man, alleen dat hij met zijn eenig dochtertje woonde te Kislovodsk en dikwijls naar Moskou kwam voor zaken, die alleen van intellectueelen aard waren. Niettegenstaande hij reeds lang de zestig had overschreden, hield hij zich op de hoogte van den ekonomischen toestand van het groote Rusland, alsook van de buitenlandsche politiek, doch hierdoor verstond hij alleen de politiek, gevoerd in de naburige landen. Het Westen interesseerde hem minder, de onbeschaafde kant van de wereld, de barbaren, zei hij. - Schrijf het in de bladen van uw land, Stiva, de opinie van Vladimir over het Westen, 't is eene rubriek. - Ge zoudt ongelijk krijgen, Vladi, lachte Stefan; de westerlingen zijn verwaand; ze kunnen uwe toestanden niet begrijpen en uw werk niet waardeeren. - Ze zullen eens zien wat de Russen kunnen voortbrengen! Spreek ze eens over onze groote rubberfabrieken, onze mijnexploitaties, onze electrische centrales aan den Dnieper en ons Gosplan; zeg, kerel, zijn dat geen blijken van kunnen? Toon hun wat wij. Russen, sinds de laatste tien jaren op gebied van nijverheid hebben verwezenlijkt. En de sociale verzekeringen dan? Ik was nochtans geen aanhanger van het sovjet-regime, maar nu kan ik het toch niet bekampen of zelfs geen ongunstig woord er tegen uiten. - De dictatuur, mompelde Stefan. - Nu ja, de dictatuur, denkt ge dat het in 't Westen er beter aan toegaat met hunne Parlementen, zeg? Neen, hoor, de dictatuur is misschien een erg woord voor u, westerlingen. Daar hebben ze zich opgeworpen om ons, Russen, af te breken; ze slingeren ons het woord naar 't hoofd. In Duitsche bladen heb ik laatstleden | |
[pagina 74]
| |
er nog over gelezen, ze misbruiken het woord om hunne kolommen te vullen en wij lachen die journalisten uit en houden ze voor domkoppen. Zij zelf zijn gekompromitteerd in hun midden en op ons stelsel trommelen ze los. Ik zeg u, Stiva, de dictatuur is de toekomstvorm in deze wereld, de spil van een goed georganiseerd land, meen ik. Gaan wij vooruit? Ja. Komt er orde? Ja. Ik weet wel, het is nog niet het ideaal; maar wie Rusland kende vóór den oorlog, moet toegeven dat wij groot werk leverden op soliede basis. Zouden we dit alles gekund hebben onder vreemde heerschappij? De vreemde kapitalisten zouden ons land verscheurd hebben; nu nog liggen de groote magnaten op loer om onze kolossale rijkdommen te stelen en de regeeringen steunen die mannen, die trusts. Ze gebruiken ze dikwijls als ledepoppen. - De concessies, Vladi? - Waren noodzakelijk, Stiva; dat heeft Ilitch zelf aangeduid. Het overgangsproces. Ik zeg nog eens, ik was geen aanhanger van 't kommunisme en in al de gebeurtenissen stond ik als toeschouwer, maar het sovjet-regime heeft ons Moederke (Rusland) gered van zedelijk verval. De Westersche beschaving, zooals ge dat noemt, ware voor ons de ondergang geweest, nooit ware Rusland geworden wat het nu is en ons volk kan onder een Westerschen vorm zich niet ontwikkelen; ons volk is schoon, onderworpen, doch zijne eer bleef onaangetast. Stefan had eerbiedig geluisterd naar de enthousiaste uitlatingen; nu en dan had hij lust gevoeld Vladimir eens terecht te wijzen, niet omdat hij met zijn zienswijze niet instemde, maar omdat hij er plezier aan had Vladimir Koesma zoo strijdlustig te zien. De Rus had hem de gelegenheid niet gegeven; zijn hart scheen vol te loopen van zijn eigen volk en hij was fier dat de verachterde Russen, zooals ze in 't Westen stonden aangeschreven, eens blijk hadden gegeven van kunde. Dat heel de wereld het had over het groote uitgestrekte Rusland, zelfs al liet ze er zich over uit in termen, die meer dan onsympathiek waren, deed goed aan zijn oud Russisch hart. Zijn land had veel, heel veel van hem geëischt, doch nooit had hij er over geklaagd; de offers had hij gebracht in volle vertrouwen; zijn sterk geloof had hem het leed makkelijker doen dragen en in plaats van den kop te laten hangen na 't verlies van al wat | |
[pagina 75]
| |
hem dierbaar was, had hij fier het hoofd rechtop gehouden en al zijn leed beschouwd als zijn aandeel in de redding van zijn land, van zijn volk, van de groote familie ‘Russen’. En de teederheid die hij de zijnen toedroeg was overgegaan op Katia, het eenige wat Rusland hem gelaten had om zijne oude dagen op te vroolijken. Zijn Katenka!... En in somber gepeins doorliep hij vlug zijn heele levensperiode van vóór en na de revolutie. Katenka was droomeriger geworden onder 't gesprek en heel bezorgd kwam haar vader tot haar en praatte eenige woorden in 't Russisch. Het meisje stond recht en Vladimir hielp haar de slaapstêe in orde brengen. Ze schudde de kussens goed op, want die schenen ver van zacht te zijn. Nog een deken ontrold en klaar was Kees. - Slaap zacht, lieve Katenka, ik bid voor u, mijn kind. - Nacht, vader. Ze kuste den grijsaard en wisselde ook met Stiva een goeden nacht. Toen werd het stil. | |
VIIIDe dagen waren voorbijgegaan in lezen, rooken en praten en nu waren ze Rostov reeds lang voorbij. Morgen zouden ze te Kislovodsk aankomen. Katenka was minder terughoudend geworden en vertelde aan Stefan van hare tien jaar oudere vriendin Maria Petrovna, die gehuwd was met een kozak, Serge Kovaloff en die twee lieve kinders had: Grischa en Sonja. Sinds drie jaar bewoonden ze het ‘stanitza’, dat enkele meters van Vladimir's isba was afgelegen. - Ik zal blij zijn haar terug te zien, zei Katia. - Is de vriendschap zóó groot? vroeg Stefan. - Verleden jaar is Sonja erg ziek geweest en toen heb ik haar verpleegd, daar Maria Petrovna hard moest werken. 't Was juist in den oogsttijd en dan heeft Serge hulp noodig; zelfs Grischa steekt dan dapper de handjes uit. Hij is nu negen jaar en Sonja wordt er weldra zes. | |
[pagina 76]
| |
- Houdt ge veel van kinders, Katia? - Zeker, maar Maria Petrovna's gasten zijn heel lief. Ze liggen dikwijls in strijd en ik moet optreden als scheidsrechter. alhoewel Grischa beweert, dat ik Sonja bevoordeel en 't is juist hij, die me steeds komt opzoeken als ze het samen niet eens zijn. O, die Grischa! - Een wonderkind? Dien bengel krijg ik voorzeker te zien? - Maria Petrovna is eene goede, zachte vrouw, zei Vladimir. - Vader, zullen we Stiva naar 't kuuroord vergezellen? vroeg Katia. - Als Stiva het wenscht, kind, kunnen we Maandag of Dinsdag gaan. En zich tot Stiva wendende: - Maria's jongste zuster Tatiane is er bestuurster. Twee jaar geleden verwierf ze haar diploma aan de faculteit van geneeskunde. Katia vouwde de slaapdekens op en bracht de zitplaatsen in orde. In Rostov had ze een voorraad water gehaald en nu zette ze thee, die bij Vladimir welkom was. Uit haar reistasch haalde ze eenige broodjes en ledigde het glas honig op beschuitkoeken. - Is de honig niet lekker, Stiva? vroeg Katia. - Eerste klas, meisje. - Nu, het is fabrikaat van Kovaloff. - Zoo? Houden ze bijen? zei Stefan. - Ho, een heele kweekerij en jaarlijks brengt ze eene ronde som op, wedervoer Vladimir. - Aan wie verkoopt Kovaloff zijn honig? vroeg Stefan. - Het grootste deel wordt aan de kooperatief geleverd en de rest verdeelt hij onder de vrienden. Al pratende namen ze hun karig maal en nadat Katia wat over en weer had geloopen, verscheen in 't kompartiment een Tchetchen, die eens van plaats veranderde. Het gesprek werd nu levendiger en weldra liep het over de politiek. De Tchetchen verklaarde zich totaal tegen het sovjet-regime en haalde feiten aan, die volgens Vladimir niet van algemeen belang waren. De Tchetchen vond den gemeenschapsvorm niet den goeden. | |
[pagina 77]
| |
- Hij heeft veel handelaars en baaskens den doodsteek gegeven. We kunnen niets doen tegen de machtige kooperatieven van voortbrengst; men heeft ons langs alle kanten geboycotteerd, hield hij vol. - Wat deedt ge vóór den oorlog, maatje? vroeg Stefan. - Ik? Ik was schoenmaker, Mijnheer, en had een magazijn van laarsjes. De zaken gingen goed. Ik deed aan kleinen export. Het was mijn zoon, die zich met het laatste bezighield. - En nu? - Nu? Wel, wat zou het nu zijn? Ik moet werken in de fabriek en verdien juist genoeg om rond te komen. - Ge waart aan meer ‘luxe’ gewoon, voorzeker? vroeg Stefan. - Luxe? Haha, noemt ge dat luxe? Een eigen huis en een kleinen wagen om 't goed te vervoeren, en dan wat verstrooiing. Was het te veel misschien? - Neen, neen, het is nooit te veel, zei Stefan. Ik kan 't me voorstellen dat ge 't nu minder prettig vindt. - Ik was een vrij man, Mijnheer, en mijn jongen had een goed vooruitzicht, terwijl hij nu als arbeider werkzaam is. Vladimir had zich in 't gesprek niet meer gemengd. Hij vond dien Tchetchen een klein mensch met een eng begrip van gelijkheid, een ouden knul met kruideniersverstand. - En nu zijt ge op reis geweest? vroeg Stefan verder. - Ja, het jaarlijksch verlof, he? Ik heb er gebruik van gemaakt om eens Moskou te zien. Ik was er nog nooit geweest. - Zoo? Ziet ge, het nieuwe systeem bracht u toch nog dit voordeel, sprak Stefan lachend. - Maar Mijnheer, had ik mijn zaakjes kunnen voortzetten, ik zou me meer dan eene reis per jaar naar Moskou kunnen veroorloven hebben. - Misschien wel. - Zoo, zeg maar ‘zeker’. Ha, die jaren na den oorlog waren voor ons, werkers, gulden jaren geweest. Denk eens wat winsten we hadden gemaakt en wat leveringen er te doen zijn na zoo'n oorlog. - Winsten? Ja! De Staat wist het zoo goed als gij en hij heeft ze u afgenomen om ze aan de gemeenschap te brengen, wedervoer | |
[pagina 78]
| |
Vladimir. Al die handelsmannen zagen hunne hoop van winstbejag verdwijnen en 't is uit materialistisch eigenbelang, dat mannen van uw soort tegen ons Moederke nu zijn. De Tchetchen praatte nog verder en Vladimir haalde zijne pijp te voorschijn en zette zich in 't hoekje te smoren, zonder verder nog eenige notitie van den andere te nemen. Doch deze bazelde nog altijd en wendde zich nu eens tot Stefan en dan eens tot Katia. | |
IX.Aan het isba van Vladimir Koesma zat Grischa Kovaloff op den drempel te wachten. Toen hij het drietal zag naderen, klapte hij in de handen, deed eenige sprongen in de lucht en liep zijne vrienden te gemoet. Vóór Katia bleef hij staan en keek Stefan vragend aan. - Nog een vriend voor u, Grischa, zei Katia. Grischa scheen niet heel ingenomen te zijn met Stefan's tegenwoordigheid; hij trok zijne oogen wijd open, zoodat Stefan moest lachen; daarna nam hij Katia's hand en drukte ze vast in de zijne. - Waar is Sonja? vroeg Katia. - Die komt met moeder, Katenka. Intusschen waren ze het huisje genaderd. Vladimir opende de deur en Katia haastte zich de luiken te ontsluiten. Een lichtstraal viel in 't vertrek. Het was eene groote kamer, heel zindelijk en uiterst eenvoudig. Op het einde der plaats bevonden zich twee ijzeren bedden, die van elkander waren gescheiden door een schut, waarop langs beide kanten heiligenprenten waren vastgespeld. In 't midden eene groote tafel, waarop een kleurig geborduurd loopertje prijkte. Onder 't venster stond eene breede eiken bank en twee stoelen en aan den muur hingen een paar iconen. In den hoek rechts stond eene lage kast, waarin het vaatwerk was geborgen; daarnaast een koffer, waarin het linnengoed stak en daarboven hing het portret van Lenine. Langs beide kanten der deur stond een beer. Dit was geheel het mobilair van Vladimir's isba. | |
[pagina 79]
| |
Grischa, die op de bank was gesprongen en door 't open venster zag, riep juichend: - Daar komen ze, moeder en Sonja. Katia en Vladimir kwamen bij 't venster staan en zagen hoe Sonja dartelend voor Maria Petrovna sprong en nu en dan eens haar moeder bij den rok trok om haar vlugger te doen loopen. Katia liep onmiddellijk Maria Petrovna te gemoet en hunne vreugdekreten weergalmden tot in 't huisje. Zoo werd de kring grooter bij Koesma en Grischa met zijne schitterende zwarte oogen overzag den toestand. Inwendig voelde hij jaloerschheid opkomen; de vreemdeling sprak volgens hem veel te veel met Katia en zijn Katia gunde hij alleen aan zich zelf. Hij dacht dat het best was, vriendschap te sluiten met Stefan en hem attent te maken op Sonja; vast besloten nam hij zijn zusje bij de hand leidde haar bij Stefan en zei in 't Russisch: - Sonja, nu moet ge eens erg lief zijn voor dien vriend. Stefan, die veel van kinderen hield, tilde het kleine meisje op en plaatste het op de knieën. - Zing eens een liedje, Sonja, voor den kameraad, ging Grischa voort. Pas was Sonja aan 't zingen met haar week kinderstemmetje, of Grischa liep tot bij Katia, van wier zijde hij den heelen avond niet meer week. Vladimir plaatste de tafel vóór de bank en zette de twee stoelen er tegenover. Hij en Maria Petrovna namen plaats op de stoelen, de anderen schoven dicht bij elkander op de bank. Katia haalde den korf te voorschijn, die hare vriendin bij den ingang had geplaatst. - Katenka, mag ik helpen? vroeg Grischa. - Natuurlijk. Ze waren ijverig aan 't werk om den korf te ledigen en op de tafel stelden ze vruchten, visch, koud vleesch, brood en water uit het kuuroord. - Mag Grischa de borden zetten? - Neen, Katenka, laat het hem niet toe, zei Maria Petrovna, die breekt voorzeker de helft van uw vaten. - Och, och, klaagde 't jongetje en tot vervanging mocht hij vorken uitdeelen. | |
[pagina 80]
| |
Het werd stil in het isba van Koesma; alleen het gekletter van vorken en messen op de borden was hoorbaar. Katia liet het zich smaken; sinds drie dagen had ze zoo'n lekkernijen niet gehad en terwijl ze een beker frisch water dronk, keek ze naar Maria Petrovna en knikte ze vriendelijk toe. - Een lekker snoepen, he! vader? zei Katia. - Uiterst, Katenka. En zich tot Maria wendende: - Wanneer krijgen we Serge Kovaloff te zien? vroeg Vladimir. - Ho, die komt ons afhalen. - Nog steur, moederke! bedelde Sonja. - Die eet te veel, wedervoer Grischa, als ge onpasselijk wordt - stokslagen hoor! zei hij. - En wie zou die geven? vroeg Katia. - Ik. - Gij? ho, die barsche Grischa! Grischa glimlachte en watertandde naar den steur, stak zijn bord in de hoogte en hield Maria's hand in 't oog om te zien of Sonja niet te veel kreeg. - Genoeg! kreet hij. Nu ik, he, moeke? Toen hij eene kleine portie ontvangen had, wrong hij wat brood tusschen de vingers en wierp kleine balletjes naar Sonja, die ze nu eens op den neus, dan in het haar kreeg. - Er is nog versche honig, Vladi. En Maria bood een geel potje aan. - Moederke, Grischa werpt met gekauwd brood, zei Sonja slepend. - Grischa! vermaande Maria en zag hem dreigend aan. Een oogenblik hield hij zich stil; maar na een poosje trok hij een naar gezicht en Sonja wist, dat dit de wraak van Grischa voorafging; en achter den rug van Stefan kneep hij Sonja in den arm, zoodat het meisje een gil gaf. Dit werd te erg en tot straf moest hij op 't einde van de bank gaan zitten. Het ergerde hem, daar Stefan nu naast Katia schoof en hij zelf genegeerd werd. - Katenka zal eens ‘Volga Matoesjka’ zingen; he, Katenka? zei Vladimir. | |
[pagina 81]
| |
't Meisje zag hem droevig aan en toen Stefan beloofde na haar in 't Russisch te zingen, ving ze aan. Grischa werd ernstig; Sonja weende en Vladimir pinkte een traan weg. - Is 't droevig, Moederke? vroeg Sonja, terwijl ze haar tranen droogde. - Wel neen, mijn Sonitchka. Allen lachten weldra weder en toen Stefan ‘Stenka Razin’ inzette met: Uz za ostrava na stjasjen
Na prastor retsjnoj volni,
neuriede Maria Petrovna mede, terwijl Katia aandachtig Stefan gadesloeg, die gevoelvol het lied voorzong. Het werd een gemoedelijke avond en tot ieders spijt zweeg alle gezang, toen Serge Kovaloff binnenkwam. - Bij God, 't gezelschap zij gegroet, riep Serge. - Stiva Hoste, een vriend van mij, presenteerde Vladimir Koesma. De mannen waren weldra in gesprek. Serge Kovaloff vertelde van zijn landbouw, zijn bijenteelt, zijne familie in 't Kaukasusgebergte. - Hier zijn 't bergen, geen heuvels, Stiva, lachte Vladimir. - Indien we eens de bergen introkken? De Elbrouz is 't zien waard, zei Serge. Zoo werd een rit te paard bepaald, waaraan Stiva, Vladimir en Serge zouden deelnemen. Grischa vroeg of hij mee mocht op Czillag's nek, en op het weigerend antwoord van zijn vader, ging hij de beren streelen, die stijf op hunne achterpooten aan den ingang zaten. - Sonja, zijt ge niet meer bang voor die beren? vroeg Grischa. - Neen, hoor! zei ze fier. - Verleden jaar waart ge 't wel, ging Grischa verder. - Ik ben er nooit bang voor geweest, hield Sonja vol. - Jawel, ge hebt gehuild als ik er u tegenduwde. - Nu liegt ge, Grischa. - Neen, gij liegt, Sonja; ge waart erg, erg bang, dat weet ik heel goed. - En ik zeg dat het niet waar is. | |
[pagina 82]
| |
- Ja toch! - Neen hoor! - Zeker, heel, heel zeker, plaagde Grischa. - Niet kibbelen! riep Serge. Sonja verweerde zich dapper en moest hare opkomende tranen inslikken. Grischa herinnerde haar altijd aan hare zwakheden en sarde haar tot ze aan 't schreien ging, maar nu zou ze niet huilen, neen; vandaag kreeg Grischa haar niet zoover. Ze liep bij Katia en zei: - Niet waar, Katenka, Sonja is niet bang voor die beren? - Wel neen. - Ze kunnen geen kwaad meer doen, ze zijn dood, volledigde Sonja, die dien zin vroeger van Katia had gehoord. Katia stelde haar glimlachend gerust en Sonja was blij dat ze steun had gevonden. Maria Petrovna waschte de vaten af, borg ze in de kast en toen het plaatsje weer in orde was, ging 't gezelschap de Kovaloff's uitgeleide doen tot aan de witte huisjes van het ‘stanitza’. - Komen de mannen niet binnen? vroeg Maria Petrovna. - Neen, Stiva en ik keeren terug en mijne dochter sta ik u af tot morgen. Grischa was in de wolken en klapte in de handen, toen hij hoorde dat Katia in zijn huis bleef vernachten | |
X.Serge bracht de drie paarden vóór de woning, bond de teugels samen aan een boom en riep Vladimir dat alles in orde was. Grischa was de eerste buiten; hij hield veel van paarden en vooral van Czillag, omdat het 't mooiste was. Hij stond met de handen in de broekzakken de paarden aan te kijken, riep hunne namen en had pret toen de dieren den kop omwendden. Binnen dronken ze een kop thee. - Zoodus, Katenka blijft bij Maria Petrovna? vroeg Vladimir. - Ja, vader. Stefan stond op den drempel en zag er knap uit met zijn sportbroek en een mooien ‘sweater’, welken hij te Berlijn gekocht had. - Wel, Katenka, wat zegt gij van Stiva's sweater? vroeg Maria Petrovna. | |
[pagina 83]
| |
Katenka bewonderde het kleedingstuk en hare vriendin vond het zeer prachtig en liet hooren, dat ze hier in Rusland niet zulke dingen konden koopen, daar die veel te duur waren. In Stefan's ooren klonken Maria's woorden als eene bede en hij dacht er aan haar den ‘sweater’ als geschenk te geven. - Wilt ge hem hebben, Maria Petrovna? - Zijt ge zoo groothartig, Stiva? Stefan trok hem over 't hoofd en bood hem Maria aan. Opeens kreeg hij er spijt van; hij had toch te spontaan gehandeld. - 't Is nog een geschenk van mijn meisje, loog Stefan. - O! dan neem ik hem niet aan, Stiva! Wel, jongen, dan moogt ge dien ‘sweater’ niet weggeven, antwoordde Maria Petrovna. Dat had Stefan voorzien en triomfeerend trok hij hem terug aan. - Hoe heet uw meisje? vroeg Katia. - Annie, zei Stefan. - An-nie, herhaalde Maria, is dat hetzelfde als Annette? - Dat kan wel. - Dan moet ge haar Netotchka noemen, zei Maria. - Wel neen, Annouchka is beter, meende Katia. Sonja kwam het huisje binnen en vroeg: - Moeke, mag ik Czillag streelen? - Wel ja, kind. - Grischa zegt dat ik te klein ben, klaagde ze. Maria Petrovna moest lachen en door de open deur zag ze, dat Sonja juist boven Czillag's knie kwam. - Hoe kan ze Czillag streelen? Ze reikt tot aan zijne pooten, zei Katia lachend. Sonja wreef met de hand op Czillag's achterpooten en Serge trok haar weg, daar het paard begon te stampen. - Ha ha, klein ding, ge kittelt Czillag, spotte Grischa. De mannen zaten nu te paard, wuifden met de hand Maria en Katia toe en beloofden de kinders lekkernijen bij de terugkomst. - Willen we spelen, Sonja? vroeg Grischa smeekend. - Ja, maar wat? - Wel luister: ik haal den hond en rijd te paard; ik ben de bergreus en gij zijt een meisje, dat ik kom stelen en dan moet ge schreien om uwe moeder. | |
[pagina 84]
| |
Sonja had weinig lust in dit spel; van schreien wilde ze niets hooren en ze wist dat, als haar broeder met haar speelde, ze steeds een martelaarschap had te doorstaan. Grischa hield vol, dat er haar niets onaangenaam zou overkomen en in 'tzelfde oogenblik dacht hij er ook niet aan zijn zusje te treiteren. Het kwam altijd van zelf onder 't spelen. Grischa nam het masker in ijzerdraad, dat zijn vader steeds opzette om zijne bijenkorven te naderen. Het masker was te groet voor zijn gelaat en daar het dreigde af te vallen, moest hij het met de hand op zijn aangezicht drukken, zoodat de draden teekens op zijne volle wangen lieten. De groote hond Laska was zijn paard, maar 't dier weigerde allen dienst, het deed eenige stappen voorwaarts om daarna het lijf te schudden, ten einde zijn last op den grond te werpen, doch Grischa hield zich goed vast. Ten slotte bleef de hond staan met den staart tusschen de achterpooten en Grischa gaf het op. - Dom beest, ge verstaat uw rol niet, zei hij. - Loop nu maar weg, Sonja, ik krijg u wel. Sonja ging aan 't loopen en was zoo zenuwachtig dat ze steeds omzag of haar broeder haar naderde. Opeens struikelde ze over een grooten steen en viel zoo ongelukkig, dat ze huilend en met bebloed voorhoofd het huis binnenliep. Katia was nog eens verpleegster en legde een verband. - Zoon van een hondenmoer! kreet Maria Petrovna en Grischa kreeg eene strenge berisping.
* * *
De drie paarden liepen in draf naast elkander den grooten weg op. De ruiters waren gezellig aan 't praten en Stefan vertelde aardige moppen, die Vladi en Serge deden schateren. Aan den draai begon Czillag sneller te loopen, Vladi spoorde zijn paard aan om Czillag bij te houden, doch Stefan's paard werd koppig en daar hij geen ruiter was, had hij veel moeite om het dier te geleiden. Reeds tweemaal was Serge op de baan teruggekeerd om den achterblijver aan te sporen. Zoolang Pollux Serge's stem hoorde draafde het goed, maar toen Czillag weer de voorpost nam, werd Pollux koppig. | |
[pagina 85]
| |
- Laat het maar loopen met losseren teugel, het weet den weg, riep Serge. - Moet ik het in 't oor fluisteren waarheen we gaan? vroeg Stefan lachend. Serge hoorde het niet, hij was reeds ver vooruit. Stefan was en bleef de achterste en aan eene groote bocht verloor hij de twee vrienden uit 't zicht. Het dier bleef halsstarrig, weigerde verder te gaan en wierp zijn kop naar omhoog. Het scheen zich te bedenken, koos den zijweg links, snoof de lucht op en draafde, draafde dat het een pret was. Nu dacht Stefan zich gered en hoopte weldra de anderen te bereiken. - Eindelijk op de goede baan, zei Stefan, terwijl Pollux een smallen steenweg afliep en na een twintigtal minuten kwam het, tot Stefan's groote verbazing, vóór de deur te staan van zijn stal. 't Was Katia die 't eerst Stefan in 't oog kreeg en hem te gemoet ging. - Geen ongeluk met de anderen, Stiva? vroeg ze angstig. En toen Stefan het avontuur vertelde, moesten de vrouwen er hartelijk om lachen en Grischa riep: - Met mij ging het evenzoo, mijn paard wilde ook niet vooruit. - Uw paard? vroeg Maria Petrovna verwonderd. - Ja, ja, Laska, waarop ik te paard rijd. Een algemeen gelach klonk door de kamer en Grischa was fier dat ook hij zijn avontuur kon vertellen. Serge en Vladimir van hun kant waren op zoek geweest naar Stefan en daar ze zijn spoor niet terugvonden, zetten ze samen de wandeling verder. Tot aan den Elbrouz kwamen ze niet. Vladimir Koesma, die wist dat Stefan geen ruiter was, vreesde een ongeval en gaf den wensch te kennen om naar huis te rijden. Met een zucht van verlichting hoorden ze het geestige avontuur van Stefan aan, die nu bij de kleine Sonja zat, welke met om- 's Anderen daags gingen ze te voet de bergen in, bezochten daarna het kuuroord en keerden laat in den avond terug. In Vladimir's isba werd het avondmaal gebruikt en nadat zwachteld hoofd in den hoek chocolaadjes kauwde, die ze van Stefan had gekregen. | |
[pagina 86]
| |
Katia met de Kovaloff's vertrokken was, schreef Stefan aan zijn Annie een brief: Mijne lieve Annie, Katia, dat is de dochter van mijn vriend Vladimir Koesma, in wiens isba ik gelogeerd ben, zegt me dat ik u Annouchka moet heeten. Ik schrijf dus: lieve Annouchka - Wat klinkt het vreemd! Ik vind er mijn Annie niet in weer. Nu, 'k had gedacht dat de reis aangenamer zou geweest zijn. In feite verveel ik me toch een beetje. De menschen zijn heel lief en de dieren koppig. Mijn wensch is niet vervuld. Ik hunkerde naar een beklimming van den Elbrouz, maar we zijn hem niet genaderd. Van het hoogtepunt, vanwaar we hem bewonderden, lijkt hij een kolossaal gevaarte. Van daar ziet men de keten heelemaal. Een prachtig zicht. Hierbij stuur ik u eenige bloemekens, die ik voor u plukte hier in de bergen. Bewaar ze als een aandenken van de flora van den Kaukasus. Misschien hebt ge me wel geschreven toen ik reeds hier was. Ik zal dan uw brief vinden als ik terug in Moskou ben. Ik kom rond 10en Juli terug.
Uw STEFAN.
MARIA KAROLA. (Wordt voortgezet). |