De Vlaamsche Gids. Jaargang 19
(1930-1931)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||
De Belgische Nationaliteit en de Vlaamsche BewegingGa naar voetnoot(1)Is de Vlaamsche Beweging een gevaar voor de Belgische nationale eenheid? Om deze vraag, die een Europeesch belang heeft, te beantwoorden, moet men zich eerst rekenschap geven van de betrekkingen, die in den loop der tijden ontstaan zijn tusschen de vorming van de Belgische nationaliteit en de verdeeling van de in het land gesproken talen. | |||||||
I.
| |||||||
[pagina 50]
| |||||||
vereenigd. Het zijn de hertogen van Burgondië die deze vereeniging tot stand hebben gebracht en begonnen zijn ze op stevigen grondslag te vestigen. Deze vereeniging bleef gedurende bijna anderhalve eeuw bestaan, zoodat men de Nederlanden te recht als een staat mocht beschouwen. Doch de godsdienstoorlogen scheidden ze in twee deelen. Elk van deze deelen heeft, van dat tijdstip af, een solidair bestaan. De Noorderprovinciën worden machtig en kennen voorspoed. De Belgische provinciën zooals ze nu bestaan gaan naar economisch verval. Op hun grondgebied woeden voortdurend oorlogen, maar zij blijven vereenigd. Zij deelen hetzelfde lot gedurende de Fransche omwenteling en het Keizerrijk, en opnieuw na 1814. De omwenteling van 1830 heeft dus een vier eeuwen oude overlevering van gemeenschappelijk leven en gemeenschappelijke belangen bekrachtigd, en dáárin ligt de grondslag van het onafhankelijk bestaan en de kracht der nationale persoonlijkheid van België. Zóó is het land; laten we nu de talen beschouwen. In den loop van deze evolutie gedurende verscheidene eeuwen, ondergaat de taalgrens, die België dwars doorsnijdt, geen wijzigingenGa naar voetnoot(2). Zij volgt de oude Romeinsche heirbaan van Doornik naar Tongeren langs de Silva Carbonaria, het Kolenwoud. Waar, volgens de archieven en documenten die we bezitten, in de 10e en 11e eeuw Vlaamsch werd gesproken, spreekt men dat nog heden ten dage; zoo ook voor de Waalsche dialecten. De grens wijzigt zich niet. Eeuwenoude getuigenis van 's volks gehechtheid aan zijn taal: evenals de trouw aan den godsdienst, toont zij wellicht nog meer hardnekkigheid in de landen waar taal en godsdienst tegenover elkaar staan. Maar - en deze vaststelling, die al te dikwijls wordt over het hoofd gezien, is even belangrijk als noodzakelijk - de taalgrens heeft nooit de politieke vorming beïnvloed of beheerscht! Het tegenwoordige België is eigenlijk ontstaan uit drie groote | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
vorstendommen: het graafschap Vlaanderen, het hertogdom Brabant en het prinsbisdom Luik. Welnu, alle drie waren altoos tweetalig. Vlamingen en Walen hebben er gedurende eeuwen in dezelfde staatkundige en bestuurlijke organisatie en in volkomen vrede samengewoond. Hoe werden de taalvraagstukken - onvermijdelijk als twee bevolkingen, tot dezelfde politieke organisatie behooren en zijde aan zijde leven - in het vroeger België opgelost? Door een stelsel van volstrekte gelijkheid. In Vlaanderen en in Brabant was de Vlaamsche bevolking in sterke meerderheid en de akten werden er in 't Vlaamsch opgesteld van zoodra deze taal een letterkundigen vorm aannam en het Latijn of het Fransch kon vervangen. De democratische beweging, die in de 14e eeuw de arbeiders tot het staatkundig leven riep, bevorderde natuurlijk hun taalGa naar voetnoot(3). Maar de Waalsche bevolking was zeker dat het bestuur zich voor haar van het Fransch bediende. Daar de prinsen, ten minste toch in Vlaanderen, sterk den invloed en de aantrekkingskracht van de Fransche taal en van 's Konings hof ondergingen, namen de gemeenteprivilegen zorg, uitdrukkelijk de rechten der Vlaamsche of ‘Dietsche’ taal aan 's graven rechtshof te bepalen: men pleitte er in 't Fransch of in 't Vlaamsch, secundum idioma lociGa naar voetnoot(4). In het prinsbisdom Luik, dat zich destijds veel meer naar 't Noorden uitstrekte dan de tegenwoordige provincie van dien naam, was de Opperste Raad, die den Prinsbisschop bijstond, samengesteld uit dertien Vlaamsche en twaalf Waalsche leden. Het gemeentelijk bestuur gebeurde in de taal van de streek en de ambtenaars die de prinsbisschop er heenzond moesten de volkstaal kennen. Heel dat stelsel van gelijkheid werd bekrachtigd door de openbare acten. Het belette trouwens niet dat de adel en ook de koopmansstand in Vlaanderen Fransch kenden. Dit stelsel kwam overeen met den wensch der bevolking. Men zag het wel toen, in de 15e eeuw, Karel de Stoute, onder den invloed van de wetsgeleerden en van de centralisatie-ideeën, | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
zekere neiging toonde om de taal van den prins als de officieele taal van het land aan te nemen. Aanstonds gromde het misnoegen in onze Vlaamsche gewesten, die zeer vrij van gedachte waren. Karel de Stoute moest de getroffen maatregelen terugtrekken en zijn dochter, Maria van Burgondië, bekrachtigde, door het Groot Privilege van 1477, het recht van elke streek om in eigen taal bestuurd te worden. Dit wettig stelsel bestond tot op het einde der 18e eeuw en gaf nooit aanleiding tot moeilijkheden. Het is te zeggen dat de tweetaligheid in onze provinciën gedurende eeuwen heeft bestaan, niet in den vorm van het gelijktijdig gebruik der twee talen in heel het land, maar in den veel eenvoudiger en rationeeler vorm van het bestuur der Waalsche gewesten in het Fransch en der Vlaamsche gewesten in het Vlaamsch. Er moet overigens bijgevoegd worden dat men aan beide zijden van de taalgrens gaarne de taal van het ander gedeelte van het land aanleerde, zoodra men daar eenig belang bij had. De familiën van adellijke afkomst of van groote kooplieden ruilden dikwijls hun kinderen met dit doel gedurende zekeren tijdGa naar voetnoot(5). Reeds onder de Spaansche, daarna onder de Oostenrijksche gouverneurs, en namelijk onder Karel van Lorreinen, begint een politiek, die er op aanstuwt het Fransch in het middenbestuur te doen overheerschen. De gedurige betrekkingen met Frankrijk en de betooverende intellectueele uitstraling van Parijs en het Fransche hof in de 17e en 18e eeuw hebben niet alleen den adel, maar ook de burgerklasse sterk beïnvloed en het Fransch was algemeen door die kringen gekend. Met de Fransche overheersching komt het stelsel van centralisatie en de politiek der revolutionaire abstracties en der absolute beginselen: de eenheid van taal in de Belgische provinciën schijnt noodzakelijk en men roept het Fransch als eenige officieele taal uit, voor de gansche uitgestrektheid van het land. Die maatregel bevorderde ongetwijfeld de populariteit van het | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
regime niet, maar liet de geletterde burgerij onverschillig; wat de volksmassa betreft, haar grieven op het gebied van godsdienst, van belasting, van verplichten soldatendienst stelden de andere verreweg in de schaduw. Na 1815, gedurende de vereeniging met Holland, herneemt het Nederlandsch zijn gezag in het Vlaamsch gedeelte van het land; het volksonderwijs wordt verspreid terzelfder tijd als de grondslag van een moderne nijverheidsontwikkeling gelegd wordt. Maar Willem I slaagt er niet in, het hart van zijn nieuwe onderdanen te winnen; hij krenkt de liberale elementen en geraakt in onmin met de katholieke; de Waalsche bevolking heeft den indruk alsof de Koning hun het Hollandsch wil opdringen, ofschoon door hem feitelijk geen maatregelen in dien zin zijn getroffen geworden. De omwenteling van 1830 breekt uit; België is onafhankelijk, en meteen gaat een volledige reactie in het talenregime plaats grijpen. | |||||||
II.
| |||||||
[pagina 54]
| |||||||
men hadden in de Belgische omwenteling, hebben stemrecht en worden tot de openbare vergaderingen verkozen. De hooge geestelijkheid sprak Fransch. En onze regeerders waren bevreesd voor den particularistischen geest, die, in België, meer dans eens de staatkundige inrichting had geschaad. Dit zijn de oorzaken waarom gedurende dit lange tijdperk het Belgisch bestuur alles gedaan heeft wat in zijn macht was om van het Fransch de taal van het gansche land te maken. Men kon geen tol- of accijnsbeambte worden zonder Fransch te kennen. Heel het middenbestuur, heel het gerecht, zelfs in strafzaken, heel het onderwijs boven het eerste lagere, ook het leger had als taal het Fransch. Daarenboven waren al de sociale krachten, die het Belgisch openbaar leven beheerschen, in denzelfden zin georiënteerd; de aristocratie, de hoogere burgerij, de hooge geestelijkheid, heel de bestuurlijke wereld, allen waren diep overtuigd dat het Vlaamsch maar een samenraapsel van dialecten was, zonder toekomst, en dat, in het algemeen belang, het Fransch als officieele taal van het land diende behouden te worden. Hoe uit te leggen dat, tegen al die maatschappelijke invloeden, tegen al die verbonden machten in, de Vlaamsche Beweging ontstaan is en zich heeft kunnen uitbreiden? Indien, in den loop der laatste eeuw, de taalbewegingen langzamerhand hun plaats onder de zon hebben verkregen, is dit bijna overal eerst door de letterkunde gebeurd. Men zie naar de Polen, naar de Hongaren, naar de Tchechen, naar de Finnen. Het is een algemeen verschijnsel voor de verdrukte talen: de Kunst toont den weg. Zoo ging het ook in het Vlaamsche land. Wel had de Vlaamsche letterkunde, die in de middeleeuwen en in de 16e eeuw een merkwaardigen bloei had gekend, nooit opgehouden te leven; eenige glans van den roem der Hollandsche letteren in de 17e eeuw was er op blijven stralen; Vondel en Cats vonden ten onzent altijd lezers. Doch niettemin was, in den aanvang der vervlogen eeuw, het peil van de letterkundige voortbrengst in Vlaanderen zeer laag gezakt. Het is de romanschrijver Hendrik Conscience, geboren te Antwerpen, zoon van een soldaat van Napoleon I, die, na 1830, de vaandeldrager was van de herleving der Vlaamsche letterkunde. Zijn romans, aangenaam om te lezen, met een romaneske verbeel- | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
ding en een schoone moreele strekking, zijn in alle talen vertaald geworden. Zijn beste boeken zijn deze waarin hij de eenvoudige zeden van de boeren van zijn land schildert; doch het is door zijn geschiedkundige romans, waarin de heldenmoed der Vlaamsche gemeenten herleeft, dat hij de verbeelding van het volk trof en diens sluimerende fierheid wekte. In een eenvoudige en gemakkelijke taal geschreven, met een aanstekelijke sympathie waardoor hij in breeden kring gelezen wordt, wist hij het roemrijk verleden van Vlaanderen te doen herleven. Naast hem kwamen weldra prozaschrijvers en dichters - Jan Frans Willems, Ledcganck, van Beers, de van Rijswijck's, van Duyse, Snieders, anderen nog - het hunne bijdragen om de taal in eer te herstellen. Van de letterkunde ging men vervolgens naar de eischen op politiek gebied over. In 1840 werd een petitionnement ingericht, waarbij de herstelling der taalgrieven werd geëischt, doch het bleef zonder eenig gevolg. Candidaten met een Vlaamsch programma worden bij de verkiezing aangeboden: ze mislukken! In 1855 vierde België de 25e verjaring van zijn onafhankelijkheid. De kleine groep Vlamingen, die hartstochtelijk den letterkundigen heropbloei van hun taal meeleefden en er onder leden dat deze door de openbare machten miskend bleef, lieten te midden van de vreugd en de geestdrift een wanklank hooren. De regeering deed een gebaar en, volgens de geijkte formule, benoemde zij een commissieGa naar voetnoot(6). Het verslag van die commissie stelde de grieven van de Vlaamsche bevolking in 't licht en duidde als oplossing den terugkeer tot de gelijkheid der twee talen aan. Deze conclusiën schenen zoo radicaal, dat het verslag eerst twee jaar nadien werd uitgegeven, op het uitdrukkelijk bevel van de Kamer, en dat de minister van binnenlandsche zaken, Charles Rogier, een tegenverslag neerlei. Beide documenten ondergingen het lot van veel hunner gelijken: ze verdwenen in de cartons. Maar de stoot was gegeven: de Vlaamsche Beweging was niet meer te stuiten. In 1863 veroverde zij het stadhuis van Antwerpen en hetzelfde jaar slaagde zij er in een van haar overtuigde partijgangers naar de Kamer te zenden. Andere leden lieten eveneens hun stem hooren. Na jaren strijd, in 1873, werd een eerste taalwet | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
aangenomen, namelijk in rechtszaken: zij bekrachtigde het beginsel dat de beklaagde, in het Vlaamsche land, het onderzoek en het vonnis in zijn taal mocht eischen. Het was een zeer nederig begin. Vijf jaar later, in 1878, tweede hervorming, n.l. het recht voor den Vlaming om, in zijn betrekkingen met de openbare besturen in het Vlaamsche land, zijn taal te gebruiken en waarbij de besturen verplicht worden hetzelfde te doen. In grondbeginsel zijn nu de ambtenaars, die in 't Vlaamsche land met het publiek in betrekking komen, verplicht de Vlaamsche taal te kennen. In 1883 werd een derde taalwet aangenomen, ditmaal een belangrijke wet, omdat zij aan het vraagstuk van het onderwijs raakt, een der meest hartstochtelijke van de Beweging. Het ernstigste bezwaar dat voor de Vlaamsche bevolking in 't algemeen uit het na 1830 ingevoerde stelsel volgde, was dat de hoogere standen zich op intellectueel gebied van de volksmassa afzonderden. Hun gansche geestesleven, letteren, wetenschappen, kunsten, geschiedde in een taal, die de taal niet was van de bevolking. Aldus ontstond in de ziel der Vlaamsche massa het gevoel dat de hoogere klassen de solidariteit van het nationaal intellectueel leven verbraken en de volkstaal tot een ondergeschikten en verachten rang verwezen. In die maatschappelijke kwaal zou de wet van 1883, op het gebruik van het Vlaamsch in het middelbaar onderwijs, verhelpen. Zij bepaalt dat voortaan in de Staatsgestichten van het Vlaamsche land het Vlaamsch de onderwijstaal zal zijn voor twee leergangen. Algemeen werden 1o geschiedenis en aardrijkskunde, 2o natuurlijke wetenschappen gekozen om door middel van het Vlaamsch onderwezen te worden. Al de andere leergangen, behalve de Germaansche talen, werden voort in 't Fransch gegeven. De hervorming was niet radicaal. Toch had zij een verregaande strekking: daardoor toch zouden de kinderen der burgerklassen weer gewoon worden zich voor hun geestelijke vorming van de volkstaal te bedienen. Hoewel dat te gelijk met het Fransch geschiedde, duidde de nieuwe wet toch de evolutie aan, die de Vlaamsche Beweging zelve weldra volgen zou. Tot hiertoe was er altijd allleen een persoonlijk recht geëischt geworden. Het was de Vlaming die zei: ‘Als ik mij tot het gerecht of tot het bestuur van mijn land wend, wil ik mij van | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
mijn taal mogen bedienen.’ Maar voortaan wordt de eisch collectief: het is de massa der Vlamingen die aan het Vlaamsch, als cultuur- en beschavingsmiddel in het Vlaamsche land, de eerste rol en den eersten rang wenscht terug te geven. Zij vraagt aan de intellectueele klassen zich niet meer voor hun schoolopleiding van de taalgemeenschap af te zonderen. De wet van 1883 is de eerste, waardoor de openbare macht zich bij dien eisch aansluit. En, belangrijke bijzonderheid, ze werd gestemd terwijl de liberale partij, die vooral te Brussel en de Waalsche provinciën vertegenwoordigers telde, aan het bewind was. Maar in het tijdperk dat wij thans bespreken had de aldus opgevatte Beweging, met haar volle sociale draagwijdte, geen kans tot slagen. Inderdaad, de politieke macht behoorde nog aan de burgerij, den adel en de hoogere geestelijkheid; in België bestond, op verkiezingsgebied, nog altijd het cijnsstelsel; op een bevolking van ongeveer zeven millioen inwoners waren nog geen 140.000 kiezers. De Vlaamsche propaganda wordt voortgezet; de letterkunde bekomt nieuwen bijval; de Beweging wint in breedte en in diepte. Zij krijgt tal van provincie- en van gemeenteraden in haar macht. In 1889 wordt de wet over het gebruik van het Vlaamsch in beteugelingszaken herzien. Den 4 September 1891 wordt zij in een zekere mate toepasselijk gemaakt op de hoven van beroep te Brussel en te Luik. Doch het is vooral te beginnen met 1893 dat een beslissende verandering intreedt: het stemrecht wordt, in grondbeginsel, algemeen. Tot nog toe had de Vlaamsche Beweging maar mogen rekenen op een beperkte groep geleerden en hartstochtelijke voorstanders van hun taal en op de sentimenteele en rationeele propaganda die zij konden voeren; maar voortaan zal zij in het kiezerskorps machtige bondgenooten vinden, want meer dan de helft der nieuwe kiezers spreken niets dan Vlaamsch. Wel laat het meervoudig kiesstelsel deze helft nog niet toe volledig de verkiezingen te overheerschen; doch niettemin zal zij naar het Parlement talrijker en talrijker afgevaardigden zenden, die voor het Vlaamsch programma gewonnen zijn. De hervormingen nemen dan ook een veel radicaler karakter aan: den 18 April 1898 verkondigt een wet dat voortaan de wet- | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
teksten in beide talen zullen aangenomen worden en het Vlaamsch heeft sindsdien in het Parlement burgerrecht verworvenGa naar voetnoot(7). In rechts- en bestuurszaken werden wetgeving e npractijk in den Vlaamschen zin merkelijk verbeterd; maar men was nog ver van een wezenlijke gelijkheid. Het hoofdbezwaar was altijd de In rechts- en bestuurszaken werden wetgeving en practijk in Vlaanderen. De wet van 1883 was maar alleen toepasselijk op het officieel onderwijs. In het Vlaamsche land gaan echter bijna de twee derden der schooljeugd naar gestichten van de geestelijken, en deze gestichten waren niet aan de wet onderworpen. Het kwam er op aan die wet ook dáárop toe te passen, zonder aan het grondwettelijk beginsel van de vrijheid van onderwijs te raken. Het was een harde strijd. De Belgische bisschoppen kwamen krachtdadig tegen de hervoming op; immers - en het is de moeite waard het aan te stippen, want het toont welke vorderingen de Vlaamsche Beweging sindsdien, zelfs in deze kringen, gemaakt heeft - een gezamenlijke herderlijke brief, in 1908 door kardinaal Mercier opgesteld en door al zijn collega's onderteekend, bestreed hardnekkig het beginsel. Een eerste maal werd het wetsontwerp, dat ik aan de Kamer had voorgelegd, verworpen. Doch de verontwaardiging in het Vlaamsche land was zoo groot dat het voorstel, in een anderen vorm voorgedragen, in 1910 wet werd, zoodat het stelsel, dat sedert dertig jaar in het officieel onderwijs werd toegepast, nu ook tot de vrije onderwijsgestichten uitgebreid werd. Men denke niet dat het aandeel van het Vlaamsch overwegend was: het waren nog altijd de in 't Fransch gegeven lesuren die het talrijkst bleven. Doch het lag ten minste in den wensch van de wet, dat de jongelingen der gegoede klassen in 't Vlaamsche land hun studiën niet meer zouden kunnen voleindigen zonder de Vlaamsche taal te hebben leeren gebruiken. Na deze betrekkelijke voldoening in het middelbaar onderwijs te hebben bekomen, brachten de Vlamingen het vraagstuk van het hooger onderwijs in haar taal vóór de openbare meening en vóór het Parlement. Er bestaan in België vier algemeene universiteiten; twee | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
daarvan zijn vrije hoogescholen, de eene katholiek, te Leuven, de andere met liberale strekking, te Brussel; de twee andere, de eene te Luik, de andere te Gent, zijn Staatshoogescholen. De twee vrije hoogescholen regelen zelf hun programma. In de twee Staatshoogescholen, zoowel in die van het Waalsche als in die van het Vlaamsche land, werden de leergangen in het Fransch gegeven. In die voorwaarden eischten de Vlamingen, die meer dan de helft der bevolking uitmaken, de Gentsche universiteit voor zich op. Van in 1910 begon een groote veldtocht ten voordeele van deze beweging. Overal werden, met bijval, meetings ingericht. Drie provinciale raden (op vier) in Vlaanderen, alsmede verscheidene honderden gemeenteraden, spraken zich voor de vervlaamsching der Gentsche hoogeschool uit. Een wetsontwerp werd neergelegd over de geleidelijke ‘vervlaamsching’ der leergangenGa naar voetnoot(8), doch met den oorlog werd deze beweging stilgelegd. In het buitenland is wel eens de meening geopperd dat Duitschland, of dan toch de in België gevestigde Duitschers, vóór den oorlog in de Vlaamsche Beweging een rol zou gespeeld hebben. Dat is een grove dwaling. Heel in den aanvang van de Vlaamsche Beweging, toen er vooral van letterkunde spraak was, hebben Duitsche schrijvers als Hoffmann von Fallersleben iets voor de herleving gevoeld. Maar naderhand heeft noch Duitschland, dat trouwens geen middel zou gehad hebben het te doen, noch de zeer sterke Duitsche kolonie, die vooral te Antwerpen gevestigd was, ooit eenige bijzondere sympathie voor de Vlaamsche Beweging betoond. De reden daarvan is duidelijk: deze ingewekenen behoorden tot de gegoede kringen der maatschappij of wenschten er mede in aanraking te komen; welnu, deze kringen waren de volksbeweging niet zeer genegen; vaak stonden zij er vijandig tegenover. Wijselijk bleven de Duitschers onzijdig. Ik herinner me zelfs dat een der Duitsche vereenigingen te Antwerpen, lang vóór den oorlog, gemeend had een andere tactiek te kunnen aannemen, doch spoedig kwamen van wege invloedrijke Duitschers, die zich tegen de inmenging in de | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
politiek van het land verzetten, zooveel ontslagen in, dat van deze tactiek moest afgezien worden. Groot was dus onze verrassing, toen wij de Duitschers, tijdens den oorlog, plots belang zagen stellen in de Vlaamsche kwestie. Dr. Trimborn, de leider van het Centrum, die in het bezette land hooge funkties bekleedde, moest eens met mij de belangen bespreken van de stad waarvan ik toen de politiek leidde. Op het einde van het gesprek zei hij mij: - ‘Mijnheer de Voorzitter, wat zoudt gij denken over een heropening der Gentsche hoogeschool?’ Men dient te weten dat bij de oorlogsverklaring onze vier universiteiten hun deuren gesloten hadden: de academische overheden waren van meening geweest dat de plaats van de studenten aan het front was. Daar ik niet onmiddellijk antwoordde, voegde Dr. Trimborn er bij: - Wij zouden voornemens zijn het wetsontwerp, dat gij nopens de vervlaamsching der Gentsche hoogeschool hebt neergelegd, toe te passen.’ - ‘Heer Dokter - antwoordde ik - het taalvraagstuk is een vraagstuk dat alleen de Belgen aangaat. Wij zullen het wel onder ons oplossen, in verstandhouding met onze Waalsche medeburgers, wanneer uw bezetting het land zal verlaten hebben.’ - ‘Dus - zei Dr. Trimborn - is er van u geen hulp of medewerking te verwachten en zult gij dus noch de professors noch de studenten aanmoedigen om de leergangen te hernemen?’ - ‘Stellig niet!’ - ‘Dan hoeven we er niet aan te beginnen en het spijt me!’ Dat was verstandige taal, doch niet iedereen in Duitschland dacht zooals hij. In Polen namelijk had de Duitsche bezetting niet te misprijzen uitslagen weten te verkrijgen door haar ingrijpen in het taalvraagstuk, waarin ook dát land belang stelde. Een deel der bevolking had er zich bij aangesloten, uit haat tegen de Russen; dat waren de activisten, zij die handelend wilden optreden tegen de bezetting. Een ander deel was vijandig gebleven, dat waren de passivisten. Aldus was verdeeling gezaaid onder de bevolking, en waren Poolsche legioenen tot stand gekomen, die een tijd lang | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
in de rangen der Duitschers en der Oostenrijkers gestreden hebben. De Duitschers koesterden stellig niet de hoop, ten onzent dergelijke uitslagen te zullen bereiken. Doch zij verhoopten toch dat zij tegenover de openbare meening in Duitschland en in de wereld zouden doorgaan als hebbende de oude taalgrieven opgelost in dat België, waarvan men hun zoo bitter den inval verweet. Het kwam hun als een soort van zedelijke herstelling voor en minstens toch in elk geval een nuttig propagandawapen. En zou het daarenboven geen middel zijn om het land tegen zichzelf te verdeelen? Wij hebben ze echter met ons niet laten doen wat ze wilden. Niet zoodra hadden wij kennis gekregen van wat ze in 't schild voerden, of er verscheen een manifest, dat ik had opgesteld en dat door een groot aantal leiders van de Vlaamsche Beweging onderteekend werd. Daarin werd den Duitschers klaar en onomwonden gezegd dat de taalkwestie in ons land hen volstrekt niet aanging; dat wij, Vlamingen, nooit hun medewerking zouden aanvaarden; dat onze eer en onze vaderlandsliefde ons verboden een ook op zich zelf rechtvaardige hervorming uit hunne handen aan te nemen, zoolang onze soldaten in de loopgraven tegen de hunnen vochten. De bedreiging volgde, ons naar Duitschland te verbannen, wat ons niet heeft belet voort te gaan op den weg, dien wij ons van in den beginne voorgeschreven haddenGa naar voetnoot(9). De overgroote meerderheid der Vlaamsche bevolking schonk ons haar vertrouwen en heeft geweigerd zich aan te sluiten bij het groepje activisten die, onder den stempel van een zoogenaamden Raad van Vlaanderen, de poging tot verdeeling steunden, door den Duitschen bezetter in 't werk gesteld. In die voorwaarden konden de Vlamingen, na den oorlog, met open aangezicht voor het land verschijnen, zonder zich in het gedrang te hebben gebracht door een politiek, die èn door de waardigheid èn door de vaderlandsliefde veroordeeld werd. De regeering, daags na den wapenstilstand in België gevormd, schreef dan ook in haar programma de noodige maatregelen om aan | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
de Vlaamsche taal ‘gelijkheid in rechte en in feite’ met de Fransche taal te verzekeren in alles wat de openbare machten aangaat. Doch, al had de activistische beweging niet het doel bereikt dat de bezetter er van had verwacht, toch was in het land, en vooral bij hen die uit de ballingschap terugkeerden, veel bitterheid en gramschap ontstaan. In beslag genomen door de groote en geduchte vraagstukken van de naoorlogsche moeilijke jaren, was de regeering verplicht geweest de oplossing der Vlaamsche kwestie uit te stellen, hetgeen voorzeker een dwaling was. Immers leert in alle landen de ondervinding dat het in deze zaken vruchteloos is op vooroordeelen, ongelijkheid en dwang te rekenen. Daaruit vloeit niets dan haat voort. In deze tijden van democratie, vrije drukpers en volksonderwijs, is het ten lange laatste even onmogelijk en trouwens even snood, een bevolking zoowel in haar taal als in haar godsdienst te onderdrukken. De beste oplossing ligt in een politiek van gelijkheid en van rechtvaardigheid. Na den oorlog is er in België waarlijk te lang getalmd geworden om deze beginselen toe te passen en het is slechts in 1921 dat een eerste wet werd aangenomen, waarbij het principe van gelijkheid der nationale talen op bestuurlijk gebied wordt uitgeroepen. Aan de groote Staatsdiensten wordt voortaan opgelegd Vlaamsch te gebruiken, niet alleen in hun betrekkingen met de Vlaamsche bevolking, doch ook in den inwendigen dienst van het bestuur in het Vlaamsche land en in de betrekkingen van de lokale diensten met het middenbestuur. Het is de terugkeer tot het stelsel van vóór 1793: het Vlaamsche volk in het Vlaamsch bestuurd. Een wet in denzelfden geest werd in 1923 voor het leger uitgevaardigd en in 1928 aangevuld: voortaan zullen de officieren de twee talen moeten kennen. Doch de immer heviger strijd in zake universitair onderwijs overheerscht het gansche problema. Niettegenstaande de volstrekt loyale en vaderlandlievende houding van de overgroote meerderheid der partijgangers van de Vlaamsche Beweging, bleef de herinnering aan de tusschenkomst der Duitschers tijdens den oorlog lang dit vraagstuk vergiftigen, Het tweede kabinet Theunis, na een ministerieele crisis in 1924, kon ten slotte een wet doen aannemen, waarvan de hoofdgedachte | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
uitging van een uitstekend geleerde, professor aan de Hoogeschool te Luik, den heer Nolf, minister van kunsten en wetenschappen. Het gold een overgang: een derde der leergangen zou te Gent in het Vlaamsch gegeven worden, een derde in het Fransch, en een derde hetzij in het Vlaamsch, hetzij in het Fransch, naar keuze van den student. Maar deze halfslachtige hervorming bracht geen bevrediging en in 1930, honderd jaar na de omwenteling die het Vlaamsch uit het openbaar leven had verbannen, werd de universiteit te Gent, onder het ministerie Jaspar, ten slotte volledig tot Vlaamsche hoogeschool herschapen. Daarenboven werden onlangs voorstellen neergelegd die de bestaande wetgeving in rechterlijke en in bestuurlijke zaken zullen volledigen. Na tachtig jaar strijd nadert dus de Vlaamsche Beweging haar volledige zegepraal op wetgevend en staatkundig terrein. Met deze evolutie is tevens een merkwaardige geestelijke herleving gepaard gegaan, zoowel op het gebied van de letterkunde als wat de muziek en de beeldende kunsten betreft. Prozaschrijvers als Cyriel Buysse, August Vermeylen en Timmermans; tooneelschrijvers als Herman Teirlinck; dichters als Guido Gezelle, Rodenbach, Pol de Mont, Karel van de Woestijne zouden elke letterkunde tot eer strekken. Toondichters als Peter Benoit, Blockx, Wambach, Gilson, De Boeck hebben de muzikale overlevering der Nederlanden, die in de 16e eeuw zoo schitterde, hervat. Een Vlaamsche opera, te Antwerpen gesticht, staat op den eersten rang der Belgische lyrische schouwburgen. De Vlaamsche wetenschappelijke congressen, eindelijk, brengen elk jaar een dichte schaar professors en geleerden samen. | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
III.
| |||||||
[pagina 65]
| |||||||
kunnen opgeven zonder hun eigen geestelijk, ethnisch en geschiedkundig verleden te verzaken. Door die hartstochtelijke gehechtheid aan hun taal bewijzen ze de menschheid geen slechten dienst, want ze behouden aldus een machtigen slagboom tegen het banaal en oppervlakkig cosmopolitisme, dat een der kwalen van onzen tijd dreigt te worden, en dat ons van het eene tot het andere einde van de aarde in een eenvormige mentaliteit zou doen leven, en tegen den slaafschen zin van gelijkvormigheid, dien de mode, de pers en het gemak der verkeersmiddelen buitenmate ontwikkelen. Wanneer wij onze nationale talen verdedigen, is het niet enkel een kostbaar erfgoed dat wij bewaren; wij doen meer: wij verdedigen een levendige bron van oorspronkelijkheid, schoonheid en kunst, wier behoud veel hooger staat dan welke overweging van nut en van belang ook. Met het oog op deze beschouwing van algemeenen aard, kunnen deze twee vragen gesteld worden: Bedreigt de Vlaamsche Beweging de kennis van het Fransch of den invloed der Fransche cultuur in het Vlaamsche land? Is de Vlaamsche Beweging van aard om de nationale eenheid in België te bedreigen? Bij de laatste volkstelling, in 1920, waren er in België op 7 millioen inwoners, niet begrepen de bevolking van de strook ten Oosten, die een Duitsch dialekt spreekt en de kinderen die nog geen bepaalde taal spraken:
De tweetaligen, die 968.000, zijn in hun overgroote meerderheid Vlamingen, want het getal Walen die Vlaamsch kennen is beperkt. Vergelijkt men deze getallen met de cijfers der volkstellingen van 1910 en 1900, dan komt men tot zeer belangwekkende gevolgtrekkingen. In 1910 waren er maar 871.000 tweetaligen, en in 1900 maar 801.000. Van 1900 tot 1910 dus een vermeerdering van ongeveer 70.000 en van 1910 tot 1920 een nieuwe vermeerdering van circa 100.000. Het is te zeggen dat er in twintig jaar tijds een aanwinst is van nagenoeg 20 ten honderd voor de kennis van het Fransch en | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
dit niettegenstaande den gelijktijdigen aangroei van de macht der Vlaamsche Beweging en de toepassing van een reeks Vlaamsche wetten die alstoen reeds bestonden. Hoe is deze schijnbare tegenspraak te verklaren? Eenvoudig omdat er twee vraagstukken zijn die men met elkaar niet moet verwarren. Er is eenerzijds de wil der menschen om hun moedertaal te behouden, en er is anderzijds hun wensch om een taal van groote uitbreiding te kennen. Geen tegenstrijdigheid tusschen die twee gevoelens. Uw eigen taal spreekt gij in uw land, met uw familie, met uw kinderen en uw vrienden, met de ambtenaars die u besturen, met de rechters die over gedingen, welke u aanbelangen, uitspraak doen. Het is de taal van elken dag en ook die van de kunst en de wetenschappen. Doch het Nederlandsch of Hollandsch-VlaamschGa naar voetnoot(10) is geen wereldtaal. Het wordt gesproken door 7 tot 8 millioen Hollanders, 4 millioen Belgen, 1 millioen Zuid-Afrikanen en 2 tot 3 millioen inboorlingen van de prachtige koloniën die Nederland in Malesië en elders bezit. In het geheel zijn dat 14 tot 16 millioen personen. Maar niettegenstaande de economische en intellectueele belangrijkheid van die menschen, blijft het Nederlandsch een taal met kleine uitbreiding. In die voorwaarden weten de Vlamingen zeer goed dat ze een wereldtaal noodig hebben, niet om de moedertaal te vervangen, maar om ze aan te vullen en hen in rechtstreeksche verbinding met de uitgestrekte wereld te houden. Uit dien hoofde en voor die rol is sedert de middeleeuwen hun keuze en hun voorkeur op het Fransch gevallen. De redenen daartoe zijn talrijk: het samenzijn van Vlamingen en Walen in hetzelfde Staatsverband; de aardrijkskundige ligging van het land; de uitstraling van de Fransche cultuur en een eeuwenoude overlevering, die opklimt tot in de tijden waarin het Fransch geen enkele wettelijke bescherming had. | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
Zoomin de Vlaamsche Beweging vijandig staat tegenover het Fransch, even zoomin staat zij vijandig tegen de Walen. In werkelijkheid ligt het conflict bij de Vlamingen zelf: tusschen een zeer beperkte groep van de hoogere burgerij, die, al kent ze Vlaamsch, zich regelmatig en bij voorkeur van het Fransch bedient, en de Vlaamsche volksmassa, die oordeelt dat, om een tweede taal te leeren, zij de hare niet hoeft te verzaken. Tegen dien geest van verovering en uitsluiting, die door mode, door administratieven invloed, door misplaatst meerderheidsgevoel te lang overheerschend is geweest, komt de Vlaamsche Beweging op: de volksklassen willen hun ‘eliten’ terugwinnen. Kan zulks verwondering baren als men vaststelt dat, door de schuld van de zoo lang doorgedreven Vlaamschvijandige politiek in zake onderwijs, zooveel groote schrijvers, Vlaamsch van oorsprong en van naam, zich in den loop van deze eeuw niet gewaardigd hebben in de taal van hun stamgenooten te schrijven, die ze zeer onvolkomen geleerd hadden en maar als een duister en gebrekkig dialect kenden? Welk volk zou met een licht gemoed dergelijk verlies voor zijn eigen cultuur dulden? Doch is het, om zijn goed te willen herwinnen, noodig den buurman uit te sluiten of te haten en moet men daarom zich zelf benadeelen en zich een onontbeerlijke kennis onthouden? Al wie de toestanden in Vlaanderen volgt weet het: het Fransch heeft in het Vlaamsche land noch wettige bescherming noch bestuurlijken dwang noodig om den rang te behouden, dien het altijd in de Vlaamsche cultuur heeft bekleed en zelfs om dien uit te breiden; zijn schoonheid en zijn economische waarde volstaan om het dien te verzekeren, en dit niettegenstaande de machtige ontwikkeling der Vlaamsche Beweging. Bij elke gelegenheid en met een oprechtheid, door eigen daden bewezen, verkondigen de leiders dier Beweging het groot belang dat het Fransch voor de Vlaamsche bevolking heeft; de meest Vlaamsche besturen brengen hun daden met hun verklaringen overeen: getuige dat van Antwerpen, waar meer dan 80 Fransche klassen in de lagere scholen werden ingericht. Mijn zienswijze is ook die van professor G. Kurth, van de hoogeschool van Luik, wanneer hij schreef: ‘De Fransche taal werd bevorderd door het optreden van de Bourgondische dynastie, die | |||||||
[pagina 68]
| |||||||
uitsluitend Fransch sprak; ze werd zonder verandering onder het Spaansch beheer behouden, en, eigenaardig genoeg, bij voorkeur door de Oostenrijksche regeering gebruikt; zij heeft de verschillende eeuwen van onze nationale geschiedenis doortrokken zonder ooit haar positie in het Vlaamsche land te zien wankelen.’ Om te zegepralen voelt de Vlaamsche Beweging noch de behoefte noch den lust om de Fransche taal en de traditioneele en vruchtbare betrekkingen met de Fransche cultuur uit Vlaanderen te sluiten. Maar er is nog een veel ernstiger vraag die vaak gesteld wordt: is de Vlaamsche Beweging geen bedreiging voor de Belgische nationale eenheid en zou ze, bijgevolg, den internationalen toestand van ons land niet kunnen in gevaar brengen? Indien men zich maar alleen hield aan de overdrijvingen in spreken en denken van kleine groepen, die hetzij van Vlaamsche zijde, hetzij van Waalsche zijde een separatistische politiek prediken, zou men dergelijke vrees kunnen koesteren. Maar hun werkelijke invloed is uiterst gering en heeft geen toekomst. Nooit zouden die kleine groepen tot stand zijn gekomen indien onze openbare besturen in de oplossing van het Vlaamsche vraagstuk die buitengewone traagheid niet hadden getoond, dit gemis aan stuwkracht en sympathie, die door allerlei gebeurtenissen te verklaren zijn, doch waarvoor geen verontschuldiging kan ingeroepen worden. Thans zijn de voornaamste hervormingen achter den rug en degene die nog moeten gebeuren zijn bijna verwezenlijkt. Weldra zullen dus, in zooverre zulks van de wet en de openbare machten afhangt, alle hinderpalen verdwenen zijn en de Vlamingen zullen de vrije baan vóór zich hebben en in hun handen al de werktuigen, die het wetgevend arsenaal kan verschaffen om hun ideaal te verdedigen en te verwezenlijken, De invloed, dien de kleine groepen in het kiezerskorps hebben kunnen verkrijgen en die zich ten andere tot de verkiezing van enkele afgevaardigden beperkt, zal bijgevolg verdwijnen. Bij het beoordeelen van de Vlaamsche Beweging is men in den vreemde vaak geneigd, ze te verwarren met de taalbewegingen die ontstaan zijn in landen, waar er spraak was van een door het middenbestuur verdrukte minderheid. | |||||||
[pagina 69]
| |||||||
Niets van dien aard in België. De Vlamingen zij er in de meerderheid en zoo zij het onder elkaar eens zijn, ziet men niet in hoe hun wenschen niet zouden verhoord worden. In den grond, zooals wij het reeds zegden, is het Belgisch taalgeschil geen conflict tusschen Vlamingen en Walen. De twee bevolkingen, die te zamen het Belgisch vaderland vormen, staan in dezen strijd werkelijk niet tegenover elkander. De Vlaamsche Beweging is een conflict tusschen Vlamingen. Het is een conflict tusschen de overgroote meerderheid van de bevolking en de verfranschte kringen: aristocratie, hooge burgerij, groot-nijverheid, hooge geestelijkheid. En bij die beperkte groepen is de vijandige gezindheid tegenover het Vlaamsch aan 't verdwijnen, want zij gevoelen wel dat, mochten ze blijven volharden, dit zou neerkomen op het zich politiek en sociaal tot onmacht doemen. Nooit hebben de Vlamingen er aan gedacht hun taal aan de Walen op te dringen. Zij willen hun geen regime opleggen waarover zij zelven klagen. In opzicht van openbare diensten vragen zij Vlaamsch in Vlaanderen, maar nemen heel wel Fransch in Wallonië aan: ieder zijn taal, ieder zijn recht. Dienvolgens raakt de bijval der Vlaamsche Beweging de massa der Waalsche bevolking niet. Daardoor ook vermindert de vrees voor wrijving en scheiding tusschen de twee elementen der Belgische nationaliteit in belangrijke mate. Van nu af groeit het getal van de leiders der Waalsche opinie aan, die, in de taalkwesties, het gezond verstand en de beginselen van gelijkheid en rechtvaardigheid wenschen te volgen. Wel is waar klagen ambtenaars en candidaat-ambtenaars: de Walen hebben immers sedert lang alle plaatsen kunnen bekleeden en alle graden van de hierarchie bereiken zonder Vlaamsch te kennen. Dit stelsel is thans veranderd voor het Vlaamsche land en voor het middenbestuur. Maar de ambtenaars zijn er toch voor het publiek, het publiek is er niet voor de ambtenaars. Het is overigens niet uitgesloten, dat zekere grieven te verhelpen zijn. Hunnerzijds klagen de Vlamingen dat de wet in de ministerieele kantoren niet altijd nageleefd wordt. Deze wederzijdsche ontevredenheid heeft het voorstel ingegeven om in de verschillende diensten een Vlaamsche en een Fran- | |||||||
[pagina 70]
| |||||||
sche afdeeling op te richten, natuurlijk onder een enkele directie en onder denzelfden minister. Voor de burgerlijke en handelsrechtbanken zijn er insgelijks wetsvoorstellen die de Vlamingen voldoening geven. Wanneer deze hervormingen hunne verwezenlijking zullen bereikt hebben, zal België teruggekeerd zijn tot het regime dat het gedurende eeuwen heeft gekend, het regime van Zwitserland, van Canada, van alle tweetalige landen: het regime der gelijkheid. En de genomen maatregelen zullen juist dezelfde zijn als die gedurende eeuwen werden toegepast en die nooit aanleiding tot oneenigheid tusschen Vlamingen en Walen hebben gegeven. Bij het beoordeelen van dezen toestand moet men bedenken dat de factoren, die tot den nationalen samenhang bijdragen, veel sterker zijn dan ze vroeger waren. Eenige tientallen jaren geleden waren de Waalsche provinciën overheerschend nijverheids- en de Vlaamsche landbouwgewesten. Daaruit ontstond een treffende tegenstelling in de mentaliteit: enerzijds een bevolking, hartstochtelijk gehecht aan den grond en het geloof van haar voorvaderen en geheel gewonnen voor de behoudsgezinde levensopvattingen; anderzijds een niet minder nijverige bevolking, maar veel vrijer van geest, veel onafhankelijker, overhellend naar moderne denkbeelden, meer ingenomen met den vooruitgang op sociaal gebied. Niet alleen wordt de nationale mentaliteit geleidelijk één onder den invloed van de school, van de pers, van de democratische inrichting, maar de gemeenschappelijke belangen zijn veel belangrijker dan in het verleden. Men zie bijvoorbeeld de betrekkingen tusschen de haven van Antwerpen en de Waalsche nijverheid. Zoo Antwerpen op zulk een druk en steeds aangroeiend havenverkeer kan wijzen, is dit grootendeeles te danken aan de Waalsche nijverheid, die er de eerste vrachthaven van het vasteland van maakt. Dan is er nog Congo, dat wij beschouwen als het aanzienlijkste collectief werk, sedert een eeuw door ons land tot stand gebracht: Walen en Vlamingen hebben er samen toe bijgedragen en hebben er dezelfde belangen. Voorts zijn er nog de banken en de financiemarkten van Brussel en Antwerpen, die al de belangrijke organismen van het land bezielen. | |||||||
[pagina 71]
| |||||||
De artistieke en wetenschappelijke bewegingen zijn al even solidair. Al deze levens- en zedelijke belangen zouden in een verbrokkeld land worden gehinderd en geschaad. De Belgen zijn realisten. Zij zijn niet voornemens dit gemeenschappelijk erfgoed te laten verminderen. Terzelfder tijd is er nog de internationale toestand: België heeft niet te veel aan al zijn krachten en aan al zijn kinderen om zijn onafhankelijkheid te verdedigen en zijn toekomst te beschermen. Vereenigd, maakt het een goed figuur in de wereld; verdeeld, zou het maar een stofje van een natie zijn, aan alle begeerlijkheden en alle gevaren overgeleverd.
Mr. Louis FRANCK, Minister van State. |
|