De Vlaamsche Gids. Jaargang 19
(1930-1931)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
De Zweedsche Letterkunde in de Oudheid en de MiddeleeuwenAan de afgezonderde ligging van zijn land was het te danken dat, in de Oudheid, buiten het kader der geschiedkundige gebeurtenissen in het overige gedeelte van Europa, het Scandinavische volk zich gansch op eigen krachten ontwikkelde. Dit volk, na lang van elke beschaving te zijn verstoken geweest, nam met zijn jonge krachten een vlucht om zich - in onzen modernen tijd - te scharen in de rij der meest ontwikkelde volkeren. Het mag bogen op een benijdenswaardig letterkundig bezit, waarvan zijn talrijke vertegenwoordigers op dit gebied een wereldfaam genieten. Afstammelingen der oude Wikingen, - deze woeste, ontembare volkeren, die destijds de schrik waren van het meer beschaafde Europa, - hebben de Zweden, Denen en Noren de kenmerkende trekken van deze ruw-primitieve voorouders - waaronder vooral de liefde voor de persoonlijke vrijheid - ongeschonden weten te bewaren. Ik noem deze drie volkeren in één adem en ik zal in den beginne dan ook liefst van een Scandinavische letterkunde spreken, vooraleer speciaal over de Zweedsche literatuur te handelen, want eeuwen en eeuwen bleef het lot dezer volkeren nauw verbonden. Slechts veel later, in de 16e eeuw, kunnen wij maar spreken van drie verschillende rijken. De Scandinaviërs der Oudheid woonden aan de boorden der meren of aan de kusten der zee. Ze waren van elkander afgezonderd door uitgestrekte en ondoordringbare wouden. Van de wieg af tot aan het graf was hun leven één strijd tegen de natuurelementen en wat het land hun niet in voldoende mate schonk, moesten zij op zee en in de naburige streken gaan zoeken. Zoo ontstond het beruchte ‘Tijdperk der Wikingen’ (± 800-1100), dat een ononderbroken periode van de stoutmoedigste plunderingen is geweestGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 36]
| |
De Zweedsche Wikingen richtten zich vooral naar het Oosten, waar zij aan het Ilmen-meer een fort, Nowgorod, bouwden en later de Byzantijnsche steden plunderden. Geladen met buit en slaven, keerden zij telkenmale naar hun land terug. Deze Wikingen waren het, die, zooals wij deze tochten, tot nu toe alleen, uit de IJslandsche saga's kennen, reeds lang vóór Colombus naar het Nieuwe Werelddeel zeilden. Een en ander over de tochten der Wikingen naar en de ontdekking van Amerika, vernemen wij uit de saga's ‘Graenlendingasaga’ (of Eirikssaga hins raudha), ‘Thorfinnssaga karlsefnis’, ‘Graenlendingathattr’ en uit de overblijfselen dier tijden zien wij dat zij reeds een hoogen trap van beschaving bereikt hadden. Hun talrijke stoutmoedige tochten met menige heldendaad op zee en in de vreemde landen, werden door de skalden, die hun liederen van streek tot streek gingen voordragen, bezongen. Het was een rijke, ongeschreven letterkunde, welke mondeling overgeleverd werd, niettegenstaande zij reeds over het runenschrift beschikten. Dat er zelfs van een literair leven vóór het tijdperk der Wikingen moet sprake geweest zijn, getuigen talrijke volksliederen in Zweden, waarin nog een verre echo galmt van den strijd welke, vóór de Wikingen, tusschen de onderscheiden stammen gewoed heeft. Omstreeks 800 kreeg het runenalphabet 16 teekens, waar het voorheen over 24 teekens beschikte. Dit schrift echter, zooals het woord aanduidt, (run = geheim), was niet voor de massa opgesteld, zoodat het dan ook niet door deze beoefend werd. De onwetenden schreven aan deze teekens een bovennatuurlijke kracht toe. Veel oorspronkelijks is hierdoor begrijpelijkerwijze verloren gegaan. Het oudste runenschrift is dit van Eggjum (Noorwegen). Dit schrift, dat in den loop der tijden enkele hervormingen onderging en waarvan talrijke voorbeelden bestaan (bijv, dit der kerk van Rök: Ostrogoth) is zeer merkwaardigGa naar voetnoot(2). De meeste overblijfselen van runenschrift, meestal vergezeld van versieringen, heeft men in Zweden gevonden op de puinen van grafmonumenten. De runenschriften op deze grafzerken geven gewoonlijk enkele beknopte mededeelingen over de afstamming en het leven van den overledene. Het runenschrift werd echter verdrongen door het Christendom, dat in het begin der 11e eeuw - in Zweden liet Olaf Skottkonung zich in het jaar 1008 doopen - in gansch het Noorden veld won. Eerst van de 12e eeuw kan men van een geschreven letterkunde spreken toen, na de invoering van het Latijnsch alphabet, Ari | |
[pagina 37]
| |
FrodhiGa naar voetnoot(3), een afstammeling uit een zeer gezien geslacht en de eerste geschiedschrijver van IJsland (ca. 1068-1148), met het opteekenen der saga's begon. De saga's noemt men de mondelinge literatuur - en overigens werkelijk echte kunstwerken - alleen eigen aan en beoefend door de Wikingen die, ten gevolge van de groote volksverhuizing der 9e eeuw, uit Noorwegen uitgeweken waren, zich op IJsland gevestigd en daar een onafhankelijke republiek gesticht hadden. Dank zij hun geïsoleerde verblijfplaats, bleven zij hun heidensch geloof, zeden en gewoonten getrouw en daar hun saga's een zoo juist mogelijke weerspiegeling van dit alles zijn, is het gemakkelijk te begrijpen van welk groot belang deze literatuur voor het nageslacht geworden is. J. Grimm zegt: ‘Zonder IJsland en de uitwijking van de edelste en moedigste Noren naar deze ijskoude, maar vrije gewesten, zou bijna de gansche Noordsche Oudheid ten gronde gegaan zijn.’ Als kunstwerken beschouwd, schenken de saga's den lezer een oneindige zelfvoldoening. ‘Welk een voltooide, trouw tot het einde toe volgehouden karakterschildering; welk een doordringende blik in het diepste van het menschenhart en daarom zielkundige waarheid; welk een zedelijke gerechtigheid, die het slechte en verachtelijke als zoodanig ontmaskert, het edele en het verhevene prijst. Zij zijn kunstvolle tijd- en levensbeelden. Zij plaatsen ons midden in 't volksleven, zij onthullen ons het uiterlijk en innerlijk wezen van den Noorderman; zij teekenen hem zooals hij reilt en zeilt, gekleed is, zich voordoet, en dit uiterlijk beeld is zoo, dat wij daardoor van meet af aan zijn zieleleven kunnen beoordeelen naar datgene, waarvan eerst zijn werken melding makenGa naar voetnoot(4).’ Somtijds wordt wel eens de saga 'n zekere eentonigheid in de handeling toegeschreven, want, op enkele kleine uitzonderingen na, loopt het onderwerp meestal over eindelooze procestwisten, over bloedwraak en over bloedigen strijd tusschen hoofden, dienaren en nakomelingen, met menigmaal eindelooze opsommingen van namen. Over de letterkunde vóór de Oud-IJslandsche saga heerscht 'n diepe duisternis. Grootendeels beperkt zich bijna alles tot veronderstellingen. De beschavingsgeschiedenis kan ons hier alleen eenig licht brengen en misschien is het voor de geschiedkundige vorschers wel mogelijk eenig letterkundig bestaan te vermoeden, steunende op de aanduidingen en motieven, welke | |
[pagina 38]
| |
men op dolmens en steenen gedenkzuilen aantreft. Zou men bijv. het ontstaan van het heldendicht niet kunnen gaan zoeken in deze teekeningen, welke krijgslieden, dieren, wapens en godsdienstige symbolen voorstellen? Want misschien hebben de volkeren uit dat tijdperk gepoogd hiermede een of ander uit het leven van vooraanstaande mannen af te beeldenGa naar voetnoot(5). Zooals we reeds zagen, bezongen de skalden de heldendaden der krijgers. Dit noemt men de koningssaga, welke van geschiedkundigen aard is en waarin de belangrijkste gebeurtenissen uit het leven van een Noorschen koning verhaald worden. Zoo bezongen zij bijv. de daden van den dapperen Ragnar Lodbrok, - in ‘Ragnars saga lodbrokar’, welke mag beschouwd worden als een vervolg van de Völsungasaga, - over wien later een beroemde doodenzang geschreven werd: ‘Lodbrokarkvida’ met het refrein ‘Wij hieuwen met het zwaard.’ Ook verhaalden zij de door Ragnar's zonen genomen wraak over het ter dood brengen van hun vader door den Nordhumbrischen koning Aelle. Insgelijks hebben zij veel stof geput uit den grooten zeeslag bij Hafrsfjordhr (872), waardoor het Hàraldr Hàrfagri gelukte geheel Noorwegen onder één scepter te vereenigen. Nieuw materiaal en nieuwe onderwerpen vonden zij ook op de markten, waar kooplieden van heinde en ver samenkwamen en waar elk een of ander wedervaren, op reis beleefd, of een geschiedenis uit eigen streek wist mede te deelen. Ook de menigvuldige offerfeesten - meer in den zin van vreugdevolle bijeenkomsten, waarop ook spelen vertoond werden waarin we de heidensche godenleer zoo vaak op de eereplaats zien - droegen er veel toe bij om den bloei der dusdanig overgeleverde literatuur te behouden en te bevorderen. Stellig gingen ten slotte de skalden ook wel uit eigen fantasie putten en maakten zij gelegenheidssaga's op voorname personen in wier dienst zij waren. Dit genre, ‘Skaldenpoëzie’ genoemd, waarin meestal de lof van den persoon bezongen wordt, is stellig van minder beteekenisGa naar voetnoot(6). Wat in de IJslandsche literatuur de voornaamste plaats inneemt zijn de bekende ‘Islendingasögur’, waarin de geschiedenis van het geslacht van een of ander voornaam uitwijkeling verhaald wordt. Dit genre bevat de mooiste en karakteristiekste saga's, waaronder in 't bijzonder dienen vermeld de ‘Laxdoelasaga’, met als kern de gebeurtenissen, ontstaan door een beleedigde | |
[pagina 39]
| |
liefde: ‘het machtige verhaal dat, niet minder dan vijf eeuwen IJslandsche geschiedenis omspannend, de tragische konflikten van zeven of acht geslachten eener zelfde familie schildert’ (Dr. Baur); de ‘Eyrbyggjasaga’, welke het verhaal is van den strijd tusschen den beroemden IJslander godhi Snorri en den godhi Arnkell, en de ‘Brennu-Njàlssaga’. In 't kort samengevat luidt deze laatste als volgt: Gunnarr en Njàll zijn beiden gehuwd en door de sterkste vriendschapsbanden verbonden. De sombere en tragische figuur van Hallgerdhr, Gunnarr's vrouw, speelt hier een overwegende rol. Tusschen beide vrouwen breekt een onverbiddelijke strijd los, waarin de twee families gewikkeld worden. De vriendschap van beide mannen voor elkander schijnt er echter niet onder te lijden. Hallgerdhr's liefde voor haar man wordt hierdoor haat. Door talrijke misdadige intrigues weet zij het ten slotte zoo ver te brengen dat Gunnarr verbannen wordt. Als hij echter have en goed niet verlaten wil, wordt hij in zijn huis bestookt en gedood. De familie van Njàll wordt op haar beurt vernietigd en de gansche strijd eindigt met een afschuwelijk bloedbad. Deze uitvoerige en belangrijke saga grijpt plaats in een der gewichtigste perioden van IJsland's geschiedenis. Met deze saga - zegt Schweitzer - ‘hebben wij een werkelijk klassiek kunstwerk te beschouwen, een der indrukwekkendste voortbrengsels van het Noordsche vernuft.’ En verder: ‘Waarlijk, de verteller dezer saga moet het leven gekend, moet diep in het menschenhart geschouwd hebben, moet een buitengewoon begaafd en ontwikkeld man geweest zijn.’ Een ander pareltje uit de saga's is de ‘Gunnlaugs saga Ormstungu’, waarin - in afwijking van het algemeen kenmerk der meeste saga's - de liefde 'n overwegende rol speelt. Ten slotte begon men zich ijverig op de verzameling der saga's toe te leggen en tusschen 1100 en 1300 werden deze dan ook schriftelijk vastgelegdGa naar voetnoot(7). Omstreeks de jaren 1000 was reeds een poging gedaan geworden door een IJslandsch priester, Saemundr Sigfusson († 1133), ‘Oudere Edda’ of ‘Edda van Saemundr’ genoemd en welke een dertigtal priestergezangen en heidensaga's van onbekende dichters bevat. Deze verzameling, in 1643 op IJsland ontdekt, wordt dezen man toegeschreven, alhoewel men geen bewijzen | |
[pagina 40]
| |
heeft of Saemundr de opsteller of de verzamelaar der liederen geweest is. In 1200 gaf Saxo Grammaticus, een Deensch geleerde uit Roskilde, in zijn werk ‘Gesta Danorum’ (Historia Daniae) de Latijnsche vertaling van groote gedeelten, waaronder bijv. de ‘Skioldungasaga’Ga naar voetnoot(8). De voornaamste verzameling is echter deze van Snorri Sturluson, de Sturlungasaga, beter bekend onder den naam van ‘Heimskringla’ (Wereldkring), in 1222 volledig samengesteld en van overvloedige aanteekeningen voorzien. Hierdoor is het werk van zeer groot belang voor de kennis van de Scandinaafsche godenleer en dichtkunst. Benevens waren insgelijks talrijke volksliederen opgenomen. Sturluson, die beschouwd mag worden als de schrijver van de geschiedenis der dichtkunst van het Noorden, werd in 1178 geboren. Na in Oddi een degelijk onderwijs genoten te hebben, ging hij op 20 jarigen leeftijd een rijk huwelijk aan, waardoor hij - in samenwerking met zijn talent - zijn familie tot een hoogeren rang opvoeren kon. In 1215 vervulde hij de functie van rechter. Intusschen ondernam hij talrijke reizen naar het buitenland, waardoor hij zijn kennis met menige ervaring verrijkte. Op 22 September 1241 werd hij door naijverige vijanden overvallen en gedood. Van 1270 dateert de in de literatuur als ‘Eddadikter’ bestempelde verzameling, welke de in proza bewerkte liederen uit de Edda bevattenGa naar voetnoot(9). Sommige dezer gedichten werden het uitgangspunt van talrijke nieuwe saga's. Onder de voornaamste Eddadikter vermelden we in de eerste plaats ‘Voluspa’ (Openbaring der Waarzegster), welke aan de godenleer gewijd is, doch waarin duidelijk christelijke invloeden te bespeuren zijn. Dit gedicht begint met de schepping der wereld en eindigt met den ondergang van het Heelal, welke hier op buitengewoon gruwelijke wijze beschreven is. Voor de schepping was er alleen een gapende afgrond. Door het in aanraking komen van warmte en koude, werd de stamvader van alle reuzen, Ymir, geboren. Ymir werd door Odhinn en zijn broeders gedood en uit zijn lichaam en bloed werden de aarde en het firmament geschapen. Uit twee boomen schiepen de goden het eerste menschenpaar, die respectievelijk Askr en Embla genoemd werden. Doch het Heelal was niet oneindig. Stilaan werd | |
[pagina 41]
| |
net door de vergankelijkheid ondermijnd en van Loki ging de ondergang uit. De goden, behept geworden met al de menschelijke zwakheden en ondeugden, brachten ten slotte de verschrikkelijkste plagen op de wereld en hielpen alzoo den ondergang verhaasten. Zon en maan verdwenen en te midden van een chaos van zwavel en vuur ontstond een grootsche en opperste strijd tusschen de menschen en de goden, tot het Heelal met donderend geraas in elkaar stortte en een vreeselijke gloed alles vernietigde. Het is het ‘stirb und werde,’ want uit deze puinen zullen ditmaal, gelouterd, hemel en aarde in nieuwe reinheid herrijzen en openbloeien. Andere liederen behandelden de lotgevallen van den god Balder, spreken over de vereering van Odin in ‘Rigsmal’, terwijl de daden van den dondergod Thor verteld worden in ‘Hammarsheimt’ en deze van Freya, de godin der liefde, in ‘Skirnesfor.’ In het humorvolle en fijne ‘Hammarsheimt’ is Thor op zoek naar zijn hamer, welke hij verloren heeft. Loki heeft den hamer bij Thurs ontdekt. Deze wil den hamer terugschenken op voorwaarde, dat Thor hem Freya als verloofde brengen zal. Doch de godin der liefde is hiervoor niet te vinden. Einde raad weet Thor de kleederen der godin te bemachtigen en vermomd komt hij bij Thurs aan. Deze laat zich beetnemen, schenkt den hamer aan zijn zoogezegde verloofde en - vermeldt de geschiedenis - Thor sloeg de gansche reuzenfamilie te pletter. Een reeks gedichten ‘Havamal’, waar de moraal schering en inslag is, is een verzameling spreuken tot één geheel verwerkt. ‘Fornaldarsaga’ noemt men heden een meer romantische saga, en dit onder Oostersche invloeden, waarin gebeurtenissen verhaald worden van personen uit den vóór-IJslandschen tijd. Deze saga werd geschapen met het doel de heerschende vorsten een glorierijke afstamming te bezorgen. De voornaamste in dit genre zijn de ‘Volsungasaga’, geschiedenis der Wolsingen en de ‘Hervararsaga’, waarin de strijd tusschen de Goten en de Hunnen geschilderd wordt. Deze saga werd opgebouwd uit oude liederen - en daardoor van groot belang -, welke hier en daar aangevuld werden. De belangrijkste liederen uit deze saga zijn ‘Hervararkvida’ en ‘Heidreksmal’. Verder de beroemde ‘Fridthjofssaga’, welke later door den Zweedschen dichter Esaias Tegnér werd omgewerkt en de ‘Hrolf Kraktssaga.’ In Finland, destijds een kolonie van Zweden, spreidden in die tijden een rijkdom van verhalende liederen en zangen een weelderigen bloei ten toon. Eerst in het jaar 1830 werden deze door een Finsch dichter, Elias Lönnrot (1804-1884), verzameld en met tal- | |
[pagina 42]
| |
rijke aanteekeningen uitgegeven, in een boek getiteld ‘Kalevala’, dat het nationale epos van Finland geworden is. Toen Lönnrot als geneesheer op zijn talrijke tochten de oude volksliederen of runos hoorde voordragen, trof het hem dat de onderwerpen als zoovele kleine verhalen schenen van een gansche groote geschiedenis. Daarom besloot hij tot de wedersamenstelling van het geheel, doorkruiste gansch Finland en verzamelde zooveel mogelijk de overgebleven fragmenten der liederen. Door de pas gestichte Finsche Letterkundige Vereeniging werd in 1835 tot een eerste uitgave overgegaan, terwijl in 1849 een tweede, veel vermeerderde uitgave verscheen. Heel merkwaardig is het verband dat deze gedichten met de Wikingerpoëzie vertoonen. De invloed van deze zangen wordt zelfs in sommige Russische volksliederen ontdekt. De pogingen van het Christendom om in Scandinavië vasten voet te krijgen dateeren van het jaar 1000. Na harden strijd gelukte dit in 1100, dank zij de medewerking van vorsten zooals Olaf Trygvasson, Olaf Haraldson (de heilige) in Noorwegen; Harold Gormsen en Knut den Groote in Denemarken en Olaf Skottkonung (koning der Schotten) in Zweden. De zendelingen hoopten door hun invloed de driften der Noorderlingen tot bedaren te brengen en het gevaar der woeste strooptochten te bezweren, waarin zij ook slaagden. Gansch de Middeleeuwen door was Zweden ten prooi aan politieke twisten en opstanden. De letterkunde kwijnde zichtbaar, want de geestelijkheid onderdrukte elke uiting op literair gebiedGa naar voetnoot(10). De letterkunde kon alleen wijzen op enkele werken van politieken - (wetten en besluiten) - of opvoedkundigen aard en kronijken. Alleen van belang voor de kennis van het mystieke geloofs- en gevoelsleven der Middeleeuwen, mag hier de vurige briefwisseling genoemd worden van twee verliefden, nl. den monnik Petrus de Dacia en de begijn Kristine af StommelnGa naar voetnoot(11). Tot de middeleeuwsche letterkunde behooren ook nog de onder Fransche en Engelsche invloeden ontstane enkele vertalingen van Fransche romans en ‘chansons de geste’; epische gezangen, waarin over de ridders verhaald wordt; spot- en liefdeliederen, waar - in dit laatste genre - het zinnelijke vooral den hoofdschotel vormt. Een opbloei der ballade valt aan te stippen onder de regeering | |
[pagina 43]
| |
van het geweldige Folkungargeslacht, dat in 1260 de plaats van het geslacht der Erik's innam en gedurende 'n eeuw 'n groote rol in de Zweedsche politiek speelde. Het ridderlijk wezen in de ballade maakte plaats voor de zich sterk opdringende bourgeois-onderwerpen. Door verscheidene veroveringen en kolonisaties van de omliggende streken was Zweden een sterke en machtige staat geworden, doch door het aan invloed toenemen van den adel en door den slechten financieelen toestand, waarin het rijk kwam, maakte het onder dit geslacht - en vooral onder de regeering van Magnus - een zware binnen- en buitenlandsche crisis door. De grondvesten van den Staat werden daardoor sterk ondermijnd en het geslacht der Folkungars moest in 1369 plaats maken voor Albrecht, zoon van den hertog van Mecklenburg. Hierop greep een ware volksverhuizing van Duitschers naar Zweden plaats, waardoor op intellectueel- en handelsgebied de Fransche invloed volledig door dezen der Duitschers verdrongen en vervangen werd. Op geestesgebied kwam het onder de Zweden echter tot een verzet tegen de opslorping van hun nationaal gevoel en fierheid. Hiervan getuigt, benevens talrijke liederen en kronijken, o.a. het werk van Johannes Magni ‘Historia de omnibus Gothorum Sveonumque regibus.’ In dezen strijd voor hun nationaliteit en hier ook tegen de Deensche intellectueele opslorping, is de stichting van de Hoogeschool van Uppsala te zoeken. Het overzicht der Middeleeuwen besluiten we met het werk van de ver buiten Zweden bekende Heilige Birgitta (1303-1373)Ga naar voetnoot(12). Deze vrouw, die uit een rijke en heerschzuchtige familie stamde, voelde zich - vooral na den dood van haar echtgenoot - geroepen om als profetes een rol te spelen in het godsdienstig leven van haar tijd. Op veertienjarigen ouderdom huwde zij, in September 1316, een voornamen Zweed, Wulph Gudmarson, wien zij acht kinderen schonk. Nog zeer jong leed zij aan zoogezegde verschijningen of vizioenen, welke spoedig aan haar toekomst een beslissende wending gaven. In overdreven ijver wijdde zij zich aan geestelijke oefeningen en werken, wat haar niet belette in het politiek leven van haar tijd een niet onbelangrijke - jammer ten opzichte van haar land niet zeer eerlijke - rol te spelen. Tijdens | |
[pagina 44]
| |
haar leven koesterde deze heerschzuchtige vrouw vurige plannen om een orde te stichten; doch toen zij met dit doel naar Rome trok, werd zij door den Paus niet verhoord. Te Vadstena stichtte zij een klooster. Teruggekeerd van een pelgrimstocht naar Jeruzalem, overleed zij in 1373 te Rome. In 1391 reeds werd zij heilig verklaard. Hare vizioenen, vol dichterlijke begaafdheid, welke eerst in 1492 gedrukt werden, zijn enkel als letterkundig verschijnsel eenigszins de aandacht waardGa naar voetnoot(13). Iets nieuws brachten zij niet en invloed in binnen- en buitenland hebben zij stellig niet uitgeoefend. Zij zelf schreef deze vizioenen niet, maar dikteerde ze aan haar biechtvader Mattias († 1350), die ze in het Latijn vertaalde. Dit verklaart waarom de overblijfsels, door haar zelf in de Zweedsche taal geschreven, zoo gering in aantal zijn. En voor zoover men uit deze enkele bestaande proeven oordeelen kan, werd hierbij het oorspronkelijke door de talrijke weglatingen en aanpassingen van wege den monnik, duchtig verminkt, waardoor het werk een chaos van herhalingen en tegenstrijdigheden werd, wat natuurlijk de onduidelijkheid ten zeerste in de hand werkte.
PIET SCHEPENS. |
|