| |
| |
| |
Breuken
I.
Drie dagen had het geduurd, vooraleer Stefan Hoste van den Russischen zaakgelastigde te Berlijn het noodige visum had bekomen om zijne reis voort te zetten. Die drie dagen hadden hem veroorloofd de Duitsche hoofdstad eens volop in oogenschouw te nemen.
Hij was reeds dikwijls te Berlijn geweest, doch slechts als doorgang en had nooit den tijd gehad er rustig rond te loopen. Daarbij was het steeds avond geweest, of wel midden in den Winter, zoodat al het natuurschoon verloren ging en de prachtige gebouwen van hunne majesteit verloren bij nevel of regenachtige dagen.
Hij hield den besten indruk van die grootsche mooie stad en ging heen met den wensch ‘er eens te wonen.’
Stefan Hoste leunde zacht in de kussens van een tweedeklasse-kompartiment van den Noord-Express, die hem naar Moskou voerde. Hij overdacht zijne drie dagen.
Met belangstelling had hij ‘König Oedipus’ in het theater gevolgd, doch het Kaïser Friedrich Museum had hem het meest geïnteresseerd. In gedachten zag hij de kunstschatten uit alle tijdperken en van alle streken die er waren ondergebracht en meer dan één heilig doek kwam hem voor den geest.
De kunstwerken waren niet alleen van nationalen oorsprong; men vond er Perzische, Byzantijnsche en zelfs was Islam er ook vertegenwoordigd. Rubens en Rembrandt wisten er waardig hunne plaats te veroveren.
Stefan had de dagen goed besteed; in de Tiergarten had hij de mooiste hoekjes gekiekt, de 5 o'clock genomen bij Kroll en genoten van den prachtigen zonsondergang, die alleen op het Wanseemeer éénig is.
| |
| |
Hij overwoog in zich zelf de mogelijkheid om er zijne woonplaats te houden, doch dit kon voor 't oogenblik nog niet; hij dacht daarbij aan zijn meisje en scheen nu en dan eens in te dutten.
Het aantal slaapwagens beperkt zijnde, had hij zijne plaats aan eene dame afgestaan, die een taal sprak welke niemand begreep. De ‘Schaffner’, die in de wandelgang heen en weer liep, stoorde wel eens de rustende reizigers, daar zijne grove krakende schoenen vrij onzacht op den grond klonken.
Stefan had moeite gedaan om een gesprek aan gang te houden, doch zijne medereizigers hadden meer lust tot slapen getoond en Stefan kon tot zijn spijt van uit zijn hoekje de knikkende hoofden bewonderen en de uitdrukking van slapende gezichten bestudeeren, als hij in die studie belang koesterde. Het was dan ook een verlichting bij den dageraad vast te stellen dat men reeds midden in Polen was.
't Was eigenlijk toch goed dat hij van uit Berlijn zijn onvoorzien oponthoud gemeld had, daar hij zich van de opdracht voor Moskou dringend en op bepaalden datum moest kwijten.
Naarmate de zon hooger aan den hemel steeg, kwam er meer leven in het kompartiment; de ‘samovars’ werden voor den dag gehaald en een ‘rapid-tea’ stond weldra klaar, terwijl er een weinig toilet werd gemaakt.
Te Posen kreeg Stefan 't gezelschap van twee Polen, die tot Warschau reisden en er ontspon zich eene discussie over den politieken toestand in Polen.
- Ik vaag mijn botten aan Pilsudski, zei Stefan in 't Duitsch.
- Jongen, moest ‘gij’ twee dagen te Warschau rondloopen, dan werdt ge voorzeker de doos ingestopt, meende een Pool.
Hamir, een Perziër, vond de Polen lafhartig; hunne republiek houdt geen stand, voorspelde hij in 't Russisch, hetgeen Stefan moest vertalen. De Polen schenen zich weinig of niet te ergeren, want de eene antwoordde: De Polen zijn smeerlappen.
Weldra had Hamir Hussan vriendschap gesloten met Stefan en vertelde in 't Russisch zijne geschiedenis, daar de vrouw die hem vergezelde alleen Fransch verstond.
Hamir had tien jaar te Parijs gewoond en was in kennis geweest met eene Fransche schoonheid, die geheel zijne ziel in beslag nam. Ze was de dochter van een bankbestuurder der Parijsche omge- | |
| |
ving en werd in de wereldsche kringen aangezien als eene rijke erfdochter. Ze beschaamde den titel van ‘Parisienne’ dan ook niet in hare rijke toiletten, die ze met veel zwier droeg.
Verscheidene jaren had Hamir haar liefde betoond, bezocht in familie en zich vertoond met zijne aangebedene in de Opera en dergelijke vermakelijkheden, waar de ‘high-life’ den hoogen toon voerde.
In de familie bewees men Hamir alle eer, want papa, die als bankbestuurder speculaties kende, wist wat er achter zijn toekomenden schoonzoon zat. Hij had vroeg genoeg inlichtingen genomen en aldus vernomen, dat de Perziër de eenige zoon was van een der grootste bezitters te Meched en ten einde Hamir meer en meer aan zijne dochter te binden, had hij een bruidschat voorgewend welken hij, trots al het mogelijke waarover zijne positie hem toeliet te beschikken, maar voor een deel kon waarborgen. Hier speculeerde hij nog eens op het eergevoel van Hamir, dat deze zijn woord niet zou terugnemen, indien hij bij gelegenheid vernam, dat zijne dochter slechts honderd duizend frank ontving. Doch zijne berekening liep mis uit, Hamir vond de som een bagatel en wilde uit principe geen arme vrouw trouwen en zijne verontwaardiging over 't bedrog deed hem onmiddellijk den band breken. Hij verliet het bureel van den speculant, waar hem het nieuws van den bruidschat werd medegedeeld en besloot nooit meer het meisje te ontmoeten, dat hem zoo lange jaren had beetgenomen.
Op een schrijven van dien beursman had hij niet geantwoord en daar hij een blijk wilde geven van zijn onherroepelijk besluit, vertrok hij met eene andere vrouw terug naar zijn geboorteland.
Heel de reis had hij zijne daad overwogen en 't scheen hem, hoe meer hij zich van Parijs verwijderde, hoe meer berouw hij kreeg; maar ‘mocht Hamir zich laten bedriegen?’
Hij ware geen Oosterling geweest, hadde de liefde hier de overhand gehad. Het kwam Hamir zelfs nu voor dat die vrouw, die hem zoolang in den waan van fortuin had gelaten, valsch was en dit was een gebrek, dat in Perzië zwaar gestraft wordt.
- En toch, ik heb spijt, besloot Hamir.
Van dag tot dag, van uur tot uur werd hij vertrouwelijker met Stefan en toen hij op Poolsch grondgebied zijne laatste zlotis had besteed, bleek hij nog slechts enkele dollars te bezitten. Hij
| |
| |
had naar huis bericht gezonden om hem geld op te sturen, doch toen hij vertrok had hij geen nieuws ontvangen en had dan ook maar een telegram gestuurd, dat zijn eerste verzoek te niet deed.
Nu verkeerde hij in geldgebrek en de vrouw, die hij meenam, werd hem bijgevolg een last. Stefan bood hem een paar Engelsche ponden aan, welke hij gretig aannam, terwijl hij zich schreiende in Stefan's armen wierp.
- Wil ik de vrouw met mij nemen tot in Moskou? vroeg Stefan.
- Waarom? aarzelde Hamir en keek Stefan ongeloovig aan.
- Ik geraak ze wel kwijt, lachte Stefan.
- O neen, vriend, dat niet, ik neem ze mede naar huis.
- Zooals u wil.
Stefan had Hamir zoo'n grooten dienst bewezen met hem geld te geven, dat deze als 't ware vereering voor hem voelde en hem een adreskaartje overreikte.
Wat Stefan echter opviel was, dat de straat den naam droeg van Hamir Hussan's vader en later vernam hij dat geheel de omtrek de eigendom was van den rijken Hussan. Hij begreep dan eerst waarom Hamir weende, toen hij hem de ponden gaf. Een Hussan die zich verplicht zag geld te ontvangen van een Hoste, die naar Moskou in opdracht kwam!
Zoo waren ze elkander sympathiek geworden en zelfs de vrouw wist den dag vóór de aankomst te Moskou toenadering te zoeken bij Stefan, die gelukkig scheen een Fransch praatje te kunnen houden tusschen al het vreemde gebabbel, dat hem sinds dagen als een ratel in de ooren klonk.
| |
II.
Het was twee jaar geleden dat Stefan eenige weken te Moskou had vertoefd en de stad scheen hier en daar verandering te kennen. Toen viel er veel te zien, hij maakte eene studiereis om de hervormingen van het huidig regime van dichtbij te aanschouwen. Hij had talrijke aanteekeningen gemaakt om in het boek, dat hij zich voornam te schrijven over Sovjet-Rusland, beter zijne indrukken te kunnen wedergeven.
Twee jaren waren nu verloopen en nog was zijn handschrift niet klaar. Er waren moeilijkheden ontstaan tusschen hem en zijn
| |
| |
kollega, eerstens of het wel in 't Vlaamsch of in 't Fransch zou verschijnen. Stefan klampte zich aan de eerste, zijn kollega verdedigde de tweede taal en ten slotte werd er aangenomen het boek in 't Fransch uit te geven, daar het alzoo eene grootere massa bereiken kon.
Het tweede en veel gewichtiger punt was de houding, die ze zelf zouden aannemen - vóór of tegen het sovjet-regime - en alhoewel zijn kollega totaal ingenomen was met de betere maatschappelijke positie der arbeiders en de binnenlandsche ekonomie, welke in Rusland zoo verschillend is van hetgeen we in de westerlijke landen kennen, kon hij toch moeilijk de juiste houding vinden, die evenwicht hield tusschen zijne innerlijke strijdgevoelens en zijne plaats van journalist aan een politiek dagblad, die nu en dan van hem 'tzij een zielverkoopje, 'tzij een mond-toe eischte.
Dat waren de twee redenen waarom het schrift nog niet het licht had gezien.
Stefan, die meer durf had en niet terugschrok voor een boycot tegen zijn eigen persoontje, ging desnoods het documentatiewerk laten verschijnen onder zijn naam.
Hij dacht dat het noodig was een einde te stellen aan kletspraat en onbegrepen vormen van het nieuwe regime.
Dit alles overwegende, stapte Stefan de Tverskaja af en kwam na een tiental minuten aan het ‘hôtel de l'Europe,’ dat hem was aangeduid.
In de hall ontmoette hij eene jonge Russin en groette haar in 't Russisch. Hij zei dat hij Vlaming was en dit scheen haar te interesseeren.
- O ja, antwoordde ze, ‘Flamenpolitik’ ken ik.
- Nog over gehoord? vroeg Stefan.
- Ja-ja-ja, een strijd achter den rug.
Ze doorliepen den hall tot aan de leeszaal en hier vonden ze plaats om een praatje te houden alvorens het avondmaal werd opgediend.
De Russin stelde zich voor als Olga Alexandrovna Tetiakov, bediende aan de Centrosoyous en aanhangster van het kommunisme. Onder het tsarisme was ze van kleinen adel geweest. Hare ouders waren tijdens de revolutie omgekomen en zij vluchtte
| |
| |
naar den Krim, waar ze plaats vond op een der schepen die het leger van Wrangel en de edellieden naar Italië voerden.
De opkomst van 't facisme aldaar deed haar houding kiezen en na maanden zelfstudie maakte ze deel uit van de kommunistische partij te Milaan.
Later verliet ze met andere vluchtelingen het land en keerde terug naar ‘Moederke Rusland,’ zooals ze het noemde.
Door haren omgang met vooraanstaande kommunisten werd haar weldra volkomen vertrouwen geschonken en zoo vervulde ze thans een belangrijken post in een der sovjet-lichamen.
- Monsieur Stiva Ernestitch, gij spreekt voorzeker Fransch? vroeg Olga Alexandrovna.
- Maar waarom zegt ge ‘Monsieur?’ zei Stefan.
- Ik hoor graag ‘Monsieur’ en ‘Madame’; dat klinkt harmonieus; ik was steeds blij in Fransche werken die woorden te lezen, verklaarde Olga.
- Ge moet die woorden niet gebruiken, gij zijt eene kommuniste en ge moet iemand aanspreken met ‘Camarade.’
- Neen, neen, ik vind ‘Monsieur’ beter, zei Olga naïef en vertelde verder dat ze Victor Hugo, Anatole France en Barbusse kende.
Na het avondmaal hielden ze samen nog een praatje over de Russische litteratuur en namen daarna afscheid.
Stefan zocht aanstonds zijne kamer op. Het was eene groote openluchtige plaats met twee breede ramen, die uitgaven op een der voornaamste lanen.
Op den grond lagen twee witte berenhuiden uitgespreid, een vóór het bed en een aan den haard, waarvoor een leunstoel was neergezet.
In den hoek der kamer stond een klein tafeltje, waarop eene prachtige vaas prijkte in Sèvres porselein. Aan den wand hing het inventaris van 't mobilair, omringd van heilige prenten.
Stefan Hoste schoof den leunstoel aan 't raam en keek peinzend door 't venster, terwijl hij een sigaret rolde.
De laan beneden was goed verlicht en het verkeer was op dit uur niet meer intens zooals gedurende de dag. Nu en dan kwam een ‘Fordje’ aangerold, dat een Nepman, of een ‘ivostchick,’ die kine- en theaterbezoekers naar huis voerde. Nog een uur en
| |
| |
geheel de omtrek zou verlaten en in doodsche stilte gehuld zijn.
Stefan dacht aan zijn meisje, aan wie hij beloofd had te schrijven en nu eerst vroeg hij zich af waarom hij haar geen kaartje uit Berlijn had gestuurd. Het oponthoud aldaar had in den beginne zijn humeur zoo erg aangetast, dat hij in zoo'n gemoedstoestand geen enkel woordje had willen zenden. Wanneer hij schreef moest het in eene blijde taal zijn; anders deed hij het eenvoudig niet.
- Zou ik nu schrijven? Doch wat te vertellen?
Het weder was niet gunstig geweest: van sedert den dag der aankomst te Moskou tot heden had het geregend. Daarbij was hij door zijn werk geheel in beslag genomen geweest en de nieuwe indrukken hadden hem Annie een beetje doen vergeten. Dat moest hij met spijt aan zich zelf bekennen en overtuigd als hij was dat zijn meisje vandaag recht had op een woordje, nam hij plaats aan de schrijftafel, draaide het licht aan en begon op een allerliefst papier een kort briefje, dat hij sloot met hartelijke woorden.
Hij stak het schrijven in zijn brieventesch, toen er aan de deur werd geklopt.
- Wat is dat? dacht Stefan en met trage schreden ging hij openen.
Een kleine groom van 't hotel babbelde wat in 't Russisch en wees een man aan die naast hem stond.
- Vladimir Koesma! kreet Stefan en drukte den ouden Rus in de armen.
- Wat een geluk u aan te treffen, Stiva! Potetine zei me dat ge hier waart en ik kon den lust u te begroeten niet tot morgen uitstellen.
- Zeer wel, zeer wel, zet u, we zullen wat praten, hé Vladimir!
Stefan kon niet genoeg den sympathieken ouden man bekijken en om het gesprek te beginnen, vroeg hij hoe het tegenwoordig ging met de berenjacht.
Vladimir lachte en liet den grijzen baard eenige malen door de hand glijden, waarna hij eene doorgebrande pijp uit den zak trok, ze volstopte met tabak en in dank het vlammetje aannam, dat Stefan hem voorhield.
- Ga mede naar den Kaukasus, Stiva, dan ziet ge twee reuzen
| |
| |
die ik verleden jaar schoot; ik liet ze reinigen en nu houden ze de wacht in mijn isba te Kislovodsk.
- Naar Kaukasus? Nu, dat zegt me wat. Wanneer vertrekken wij, Vladimir?
- Donderdag?
- Mij goed.
Onder 't drinken van een glas vodka vertelde Stefan de koddigste verhalen, welke Vladimir deden lachen, terwijl hij zijn vriend gemoedelijk op den schouder sloeg.
Het was dan ook midden in den nacht toen Vladimir het hotel verliet. Het aanbod alhier te vernachten had hij van de hand gewezen, daar hij beloofd had aan zijn dochtertje, met wie hij samenwoonde, nog denzelfden avond naar huis te keeren en niets kon hem zijn woord doen breken.
Nadat Vladimir vertrokken was, begaf Stefan zich ter rust, wemelde nog wat in bed alvorens een makkelijke houding gevonden te hebben en sliep ten slotte in met den glimlach op 't gelaat.
| |
III.
Het was een warme Junidag en Annie liep besluiteloos hare kamer rond. Wat ze eigenlijk met den namiddag zou aanvangen wist ze niet. Eerst dacht ze aan Stefan te schrijven, maar ze stond er op dat haar jongen het eerst nieuws zond.
Opeens scheen ze vastberaden een zomerkleedje aan te trekken en na 't koffie-uurtje zette ze een licht beige hoedje op, nam een boek onder den arm en wipte op de tram, die haar tot aan de stadsgrens bracht.
De weg links was heel wat aangenamer; die voerde naast de groene zonnige weilanden. Annie volgde den zandigen weg naast den ringspoorweg. Nog nooit had hij haar zoo vuil toegeschenen; langs weerskanten lagen er hoopen vuilnis, die hier en daar kleine heuvels vormden en de grond was waarlijk niet te begaan met fijne schoentjes. Men struikelde er over steenen en voerde een golf droog vuil zand over de voeten; maar verder was het als 't ware 't beloofde land.
De zonnige weiden lachten haar toe en eene buitengewone aantrekkingskracht scheen van die natuurpracht uit te gaan.
| |
| |
Na twintig minuten gestapt te hebben vond ze eindelijk een ideaal plekje, waar ze uitrustte. Haar boek, een werk van Anatole France, was prima uitspanningslectuur. Ze wist niet hoe ze 't meest zou genieten: van 't lezen of alleen van het nietsdoen.
De weiden waren zoo prachtig en in de verte bewogen zich koeien, terwijl in de onmiddellijke nabijheid een kudde schapen aan 't grazen was.
En bij 't aanblikken van al die natuurweelde werd ze gedachteloos en vergenoegde zich alleenlijk met de weinige wandelaars te volgen, die het verre landschap doortrokken.
Uit de verte stegen nu en dan de tonen op van muziek; er moest ergens in de buurt kermis zijn.
Annie voelde zich gelukkig alleen te zijn; nochtans had ze liever Stefan bij zich gehad, maar in 't onvermijdelijke moest ze zich schikken.
Haar jongen had haar toch verwittigd alvorens te vertrekken, dat hij slechts tot het einde der maand weg bleef en heden was het reeds de twintigste Juni. Het werd stikkend heet in 't open veld; de zon brandde Annie fel in 't gelaat en ze besloot een eindje verder te loopen.
Ginds aan 't brughuisje was er lommer en de frischte zou haar goed doen. Wat was de weg lang tot daar! Nu scheen hij langer te zijn dan toen ze met Stefan alhier kwam. Of was het die zengende warmte die haar lui maakte? Ze ging er verder niet op in en verhaastte den stap om vlugger het doel te bereiken.
Reeds teekenden zich de groote zandbergen af en toen ze nader en nader kwam, zag ze hoe eene jeugdige schaar kinders aan 't rollen was in het mulle zand.
Het van ver begeerde plekje zag er nu minder aantrekkelijk uit; het gras was als verschroeid en liet de aarde er doorschijnen; daarbij kreeg Annie 't gezelschap van twee knapen, die hun vlieger opstaken.
Ze hadden hun werk om het kluwen op te winden, ten einde hem alzoo bij te kunnen halen. Het werd een ware strijd om den vlieger voor 't eerst weer de lucht in te zenden; ze redetwistten dat hooren en zien verging.
Annie hield ze in 't oog; 't was interessant die kleine mannen na te gaan en hoe spijtig ze het in 't begin gevonden had dat die
| |
| |
kleinen hier zoo'n lawaai maakten, daar ze niet lezen kon, zoo plezierig vond ze het, nu ze aan 't strijden gingen.
Het waren geene brutale jongens, maar knaapjes uit de buurt, die het open veld verkozen om te spelen.
Lang had Annie hier liggen toezien, en toen de zon langzaam aan den hemel zakte, dacht ze er aan huiswaarts te keeren en onderweg vroeg ze zich af wat Stefan voor 't oogenblik deed.
| |
IV.
Het huis van Pola Smeesters was langs een stillen stadskant gelegen en vlak daarvoor strekte zich een parkje uit, in wiens midden een vijver kronkelde.
't Was na negen uur toen Pola opstond. Ze had waarlijk van het slapen genoten. Haastig trok ze een kamerjapon boven het nachthemd aan en liep de badkamer in, om door een frisch bad de sporen van luiheid te doen verdwijnen. Na zich gekapt te hebben, rammelde ze onhebbelijk met de toiletbenoodigdheden, sloeg de armen onbetamelijk uit en kraaide een aria, terwijl ze naar beneden ging. Een luidruchtig meisje was ze, doch vol van blij leven en heel dikwijls veel te wild om voor een gedistingeerd vrouwtje door te gaan.
Haar man was gisteren naar Parijs vertrokken, waar hij zijn jaarlijksch verlof doorbracht in gezelschap van twee vrienden.
Pola was daar niets mede ingenomen geweest. Niettegenstaande hare breede opvatting over de dingen, waardoor zij en haar man van eene zekere vrijheid genoten, had ze met de daad van haar man zich niet kunnen verzoenen en had hem kortweg gezegd dat ook zij op reis ging en hem zou bedriegen. Bert had ongeloovig zijne vrouw aangezien en lachend gezegd: Wijveke, wijveke!
Pola had het nochtans ernstig gemeend en onmiddellijk na Bert's vertrek had ze aan hare vriendin Dolly een kaartje gestuurd om te zeggen dat ze haar vergezelde naar zee. Vandaag verwachtte ze haar bezoek om de noodige schikkingen te nemen voor het vertrek.
Na het ontbijt haalde Pola een kleinen reiskoffer, waarvan ze de vernickelde sloten oppoetste, en terwijl ze wreef totdat het bloed hare wangen kleurde, werd er gebeld.
| |
| |
- Daar is Dolly, riep Pola tegen haar kanarievogel, die lustig een deuntje floot.
Als een wind vloog ze door de gang en toen ze de deur opende, stond tot hare groote verbazing Annie Vermeere voor haar.
- Kom ik u storen, Pola? vroeg Annie, die hare verwondering bemerkte.
- O, neen, zeker niet, maar ik dacht niet, dat ge me zoo vroeg zoudt komen vinden.
- Ziet ge, toen ik 't parkje doorliep, zag het er zoo rustig bij u uit, dat ik nog eens tot aan den vijver ben teruggekeerd. Ik zei bij me zelf: De Pola verslaapt haar mooien morgen voorzeker.
- Ha, goed geraden! Bert is sinds gisteren naar Parijs en vandaag heeft Mevrouw Smeesters geslapen, totdat de zon in haar achterste scheen.
Annie moest lachen; dat was juist weder eene uitdrukking voor de Pola.
- Wat nieuws onder de zon? vroeg Pola.
- Veel nieuws heb ik niet; met de morgenpost kreeg ik een brief van Stefan; hij schijnt zich niet al te goed te vermaken. Hij heeft moeilijkheden gehad te Berlijn op het Russisch konsulaat en in Moskou regent het zonder ophouden; waarschijnlijk komt hij toekomende week reeds terug, als er zich geen gelegenheid voordoet om naar den Krim te gaan.
- Een geluksvogel, die Stefan hé? maar minder dan mijn kanarie, nietwaar Pietje? Zie eens, Annie, hij krijgt nog nieuwe veertjes, een wonderdier is het, zeg ik.
Glimlachend kwam Annie bij het vergulde kooitje en keek het vogeltje aan, dat schuw in het verste hoekje kroop.
- Kom bij, Pietje, 't zijn vrienden, ging Pola verder; doch de kanarie deed alsof hij zijn vrouwtje's taal niet betrouwde.
- Lomperik, snauwde ze het diertje toe en keerde met Annie naar de kamer terug, waar nog ongewasschen vaatwerk op de tafel stond.
- Wist gij dat mijn dikkie naar Parijs is? vroeg Pola.
- Ja, ik heb het vernomen van Dolf.
- Maar ik laat me niet kloppen, Annie; 'k verwacht vandaag Dolly en we vertrekken morgen naar zee. Blijft ge dineeren?
- Neen, Pola, thuis verwachten ze me.
| |
| |
- Wel, ge kunt hiernaast telefoneeren, blijf maar, zooniet ben ik te lui om eten klaar te maken voor mij alleen.
- Nu, zooals ge wilt.
Annie verwittigde haar mama en keerde terug bij Pola.
- Zeg, Annie, ge kunt zoo goed reiskoffers vullen. Hier is heel mijn boel. Stop het er eens in, want ge weet, ik ben onhandig en heb geen benul om met verpakken van kleedjes om te springen.
- Met genoegen.
Annie was naarstig aan 't werk, toen Pola hare vriendin Dolly de kamer induwde. Annie was tevreden Dolly te zien en groette haar hartelijk.
- Moet gij ook eens mijn kanarie zien? Hij krijgt nieuwe veertjes, zei Pola lachend.
- En waarom niet? - Een aardig diertje, meende Dolly.
- Hihi, zooals mevrouw, spotte Pola, en nu ter zake. Wanneer vertrekken wij?
- Morgen na den middag, als ge gereed komt.
Dolly keek vragend hare vriendin aan, daar ze wist dat die nog al tijd noodig had om haar boeltje klaar te maken.
- Wat doet ge met Pietje den kanarievogel? gekscheerde Annie.
- O! die gaat in de buurt, een logé voor de Wellens.
Er werd gepraat en gelachen, totdat Dolly afscheid nam, na de bijeenkomst aan 't station om half twee geregeld te hebben.
- Tot morgen, hé, Dol? riep Pola haar na en liep haastig de keuken in om voor een middagmaal te zorgen.
Een fijn salaadje is vlug klaar en terwijl ze de malsche blaadjes spoelde, riep Annie van uit de eetkamer:
- Zeg, kind, er ontbreekt nog veel in uw koffer.
- Wat allemaal?
En verwonderd kwam Pola tot aan de deur, die de kamer van de keuken scheidde, terwijl ze hare druipende handen aan de schort droogde, die ze voorgebonden had.
- Wel, om te beginnen uw badkostuum, een sjaal of sjerp, sloffen en badhanddoeken.
- Wel, daar zou ik niet aan gedacht hebben! Ik haal de rest na 't diner. Voor 't oogenblik krijgt ge schofttijd.
- En dan toiletartikels.
| |
| |
- Een haarborstel, een kam, zeep, c'est tout.
- Reukwater, poudre-de-riz, volledigde Annie.
- Haha, lachte Pola, ge zijt op de hoogte.
- Ik weet dat ge tegenwoordig van reukgoed houdt.
Na het diner, dat heel sober was, werd de reiskoffer in orde gebracht, gesloten en Pola vertelde, dat ze met Dolly eerst naar Brugge ging, daar het tien jaar geleden was dat ze er geweest was.
- Ge moest medegaan, Annie en u niet houden als eene bedrukte weduwe.
- Eene bedrukte weduwe ben ik niet; moest Stefan toekomende week naar huis komen, hij zou teleurgesteld zijn, indien ik op reis ware.
Pola haalde onverschillig de schouders op.
- Annie, ik heb nooit begrepen, waar ge den moed haaldet om aan Stefan alles te vergeven. Een jongen die u zóóveel leed heeft berokkend. Weet ge, dat ik tegen hem eens ben uitgevaren? Het werd een echte ruzie. 'k Geloof zelfs dat Stefan me 't nimmer zal vergeven.
- Daar heeft hij me nooit iets van verteld. Stefan's gedrag heeft iets in mij gebroken, ik denk dat het mijn fierheid is, want mijne liefde tot den jongen bleef onaangeroerd.
- Hoe is 't mogelijk? Dat gaat boven mijn verstand.
- Maar Pola, ge weet toch dat ik een sterk geloof in de liefde heb, doch ik begrijp dat ge mijn houding niet kunt verklaren. Ge hebt nog nooit iemand bemind. Ik heb altijd den indruk gehad, dat ge, zelfs toen ge Bert trouwdet, niet wist wat ware liefde was. Bert's vraag streelde destijds uwe eigenliefde. 't was een schoone jongen met wien ge een loopje kondet nemen en die intellectueel ontwikkeld was. Dat waren voor u de punten, waaraan uw man moest beantwoorden. Ge hieldt zelfs van ‘façade’ en dit kreegt ge op den koop toe.
Pola schaterde het uit van pret.
- 't Is niet de eerste maal, Annie, dat ge me dit zegt en 'k vertelde het eens aan Bert en hij zei: ‘Annie kent u niet.’
- Waarom zou ik aan Stefan al het vroegere niet vergeven? Had hij geen berouw?
- Kwestie van karakter, van fierheid.
| |
| |
- Woorden, Pola, woorden en als er achter die woorden niets zit, wat dan? Ik vraag het u.
- Ik zou laten zien dat ik eene vrouw van karakter ben.
- Vertel niet zulken onzin! Kunt ge nu zeggen wat ge in mijn geval zoudt gedaan hebben? Neen, ge waart niet onder den indruk van 't voorval en daarbij, wat denkt ge dat een omgang met Stefan niet nalaat in de ziel? Daar moet men rekening mee houden, 't is binnen in u zelf dat het opstandig wordt en het een strijd levert met het geestelijke en we weten toch dat de sterkste overwint. En bij mij heeft de ziel overwonnen. Geloof maar niet, dat dit zoo gemakkelijk toeging! Neen hoor, ik weet ook wat het is ‘fier’ te zijn en de meeningen van vrienden te moeten tarten. Maar mag hunne meening invloed op ons hebben? Neen, in zulke gevallen moeten we persoonlijk blijven en ons alleen door die moeillijkheden werken. Raad is hier overbodig. Al wat ik denk is, dat gij in zoo'n geval ‘pose’ zoudt aannemen om ten slotte toe te geven en dit heet ik zwakke overwinning.
Verwonderd keek Pola op, toen Annie aanstalten maakte om weg te gaan.
- Nu, Annie, is het om ons praatje?
- Wel neen, ik kan tegen discussie, maar ik spreek niet graag meer over 't verleden, het heeft me weder in de klauw en maakt me droevig. Ik moet wat buitenloopen.
Toen Annie vertrokken was, dacht Pola, hoe dom ze was geweest bij Annie die pijnlijke herinneringen nog eens in 't leven te roepen. Moest Annie zich daar ook zoo aan vastklampen? Maar ze zal wel veranderen als ze eens trouwt, net als ik, dacht Pola en draaide rond haar kanarie, die nu zijn schoonmaak kreeg.
| |
V.
In de open lucht kreeg Annie als 't ware een electrischen schok in 't hoofd. Ze zette zich op de bank aan den vijver in 't parkje en trachtte hare gedachten op dit ééne groote punt te concentreeren.
Was het wel de fierheid die in haar gebroken was, zooals ze aan Pola zei?
Fierheid bezat ze nog wel, dit bewees het van-de-hand-wijzen der raadgevingen van vrienden, die al te geneigd waren zich met
| |
| |
de zaak bezig te houden; dit bewees hare trotsche houding tegenover de oordeelen van menschen, die den schijn aannamen haar te steunen en die eigenlijk niets gaven om haar wel of haar wee. Maar wat was het dan toch?
En nu eerst kwam het haar voor, dat ze was losgerukt geworden uit haar droomen, uit de romantiek waarin ze jaren lang geleefd had. Er waren zoovele dingen geweest die ze niet begrepen had in de verhouding tusschen man en vrouw.
Ze had tegenover Stefan gestaan met eene jonge reine ziel en eene innerlijke wordende kracht, die groeide tot een sterk geloof in haar jongen.
Wat kon het Annie schelen wat vrienden en kennissen over haar kletsten! Maar het deed haar onaangenaam aan, wanneer de vrouw van een vriend zich huichelend uitliet over 't geval, daar ze tegen haar niet kon uitvaren, omdat ze maar de vrouw was van een vriend en de vriendschap van haar man Annie meer waard was dan eene eventueele terechtwijzing om eigen verdediging.
Nu was ze blij van Pola afscheid te hebben genomen, want na de discussie zouden ze maar moeilijk op een ander punt gekomen zijn en alhoewel Annie het schoolmeesteren niet duldde, betrapte ze zich zelf dikwijls op zedepreken om haar eigen persoontje te verrechtvaardigen, doch het had steeds sterkte aangebracht in haar denken.
Ze zou het alleen uitvechten zonder iemands hulp; het laatste vond ze gevaarlijk voor de twee partijen en den raad van anderen liep maar al te dikwijls uit op ‘luister naar mijn woorden, maar let op mijn daden niet.’
Nu wilde ze trachten maar alles te vergeten en het oude te laten rusten.
Annie liep verder, dacht aan plezierige tijden en vooraleer ze thuis kwam kon ze weder een blijmoedig gezicht zetten.
In de voorkamer schreef ze aan Stefan een langen opgewekten brief, waaraan ze een passend Engelsch vers voegde. Ze bezag het ruikertje geurende anjelieren dat op de tafel stond, nam er een paar bloemekens uit en sloot ze in 't couvert.
Nog denzelfden avond postte ze haar schrijven en dacht: Over drie dagen, dus Donderdag, krijgt Stefan het. Juist dien dag
| |
| |
ontving ze eene prentkaart, waarop: ‘Ik vertrek naar Kaukasus.’
Hun schrijven had elkander gekruist en Annie vroeg zich af of de jongen nog wel haar brief zou ontvangen vóór zijn vertrek uit Moskou.
In gedachten volgde ze Stefan; nu moest hij reeds in 't Kaukasusgebergte zijn, want van Moskou uit had hij drie dagen te reizen, juist ongeveer de tijd dat de brief uit Moskou noodig had haar te bereiken.
Ze verkneukelde zich reeds bij de gedachte, dat haar jongen vele interessante dingen te vertellen zou hebben wanneer hij terugkwam en dit verdreef haar spijt dat Stefan nu langer afwezig zou zijn dan hij beloofd had.
| |
VI.
Gelukkig hadden Dolly en Pola in het kompartiment een plaatsje veroverd.
Op de kaai stond nog eene heele massa te wachten naar den volgenden trein.
- Zijt ge nu gerust? vroeg Pola.
- Met u heeft men het altijd druk.
- Wel, Dol, hoe is 't mogelijk! We hadden immers nog al den tijd en daarbij in 't volle seizoen zijn er zoovele treinen.
- Ge hebt altijd tijd genoeg, Pola en dan staat ge nog te draaien en te keeren alvorens naar het loket te gaan. Ieder verloren uur is een uur verkort aan ons Brugge.
- De moeite niet waard om daarover te knorren.
- Nu 't is over, maar dit maakt me zenuwachtig. - Een peppermint, please?
- Zeker, dank u.
Het was stikkend heet in den trein en eene oude dame, die verkouden was, vroeg om langs een kant het venstertje te sluiten. Met schrik zagen de meisjes het raampje naar omhoog schuiven. Met moeite konden ze ademhalen en Pola stelde voor om al de peppermints op te snoepen.
Te Brugge namen ze het gewone loopje, wandelden langs de Rozenhoedkaai, den Dijver af tot aan Gruuthuse, waar eene rustpoos genomen werd. Zichtkaartjes werden aan de vrienden gestuurd en 't was Pola die er de meeste schreef.
| |
| |
Dolly kon toch niet alle jaren, dat ze hier kwam, haar vrienden vergasten op Brugge-zichtjes: alleen de voornaamste kregen een groet uit het stille begijnhof-stedeke.
In den schemeravond kwamen ze in 't hotel aan zee, waar eene kamer voorbehouden was.
Heel gewichtig stapten ze door de groote eetkamer, waar ontelbare gasten aan 't avondmalen waren.
Dolly vond het onaangenaam dat hun slaapkamer niet op zee uitgaf.
Laag onder 't venster was er een platform, dat de gang bedekte die het hotel met een bijgebouw verbond, en op zijde kon men het open veld bewonderen, dat 's avonds in een blauw-grijzen nevel was gehuld.
De koffers werden vlug uitgepakt en de badkostumes aangepast en dan was het een stoeien in die half donkere kamer, dat ze geen lust hadden om weg te komen.
Pola begon hare indrukken over het hotel mee te deelen en Dolly zei dat ze om de menschen beneden niets gaf; morgen spreken we een taal die niemand begrijpen zal, zelfs wij niet.
Pola lachte om die aardigheid.
Boven het badkostuum trokken ze haastig een kleed over en klaar waren ze voor het souper, waarna ze eene wandeling deden langs het strand, dat op dit uur verlaten scheen.
Het was een prachtige avond en de zee was rustig.
- Willen we ons laten uitwaaien, Dol?
- Hoe meent ge?
- Hoed af en mantel open.
Zoo liepen ze een half uur ver en wierpen zich languit in het zand, dat vochtig werd.
Toen ze het heel koud kregen, bliezen ze den aftocht.
In 't hotel was het een gala-avond. Met rechtstaanden kraag en een wanordelijk kapsel doorkruisten ze de schitterend verlichte danszaal zonder te veel op de blikken te letten, die scherp op hen waren gericht.
Dolly had er geen nota van genomen en verwonderd keek ze Pola aan, als deze zei, dat ze de gasten niet in den smaak vielen.
- Morgen spreken we toch een bijzondere taal, lachte Dolly.
- Dan houden ze ons voor Zoeloes, meende Pola.
| |
| |
- Of ze!
's Anderendaags gingen de meisjes op verkenning uit en bezochten de ‘understands,’ de laatste overblijfsels van den oorlog. Hier werden de duinen breeder en hooger en er werd halt gehouden voor het hooge duin rechtover een mooien bungalow.
Ze klauterden den berg op als jonge katten en lieten zich rollen tot halfwege der helling.
- Dolly, hebt ge gezien hoe die twee mannen ons volgen?
- Neen.
- Kijk, die komen nu boven.
- Kan me niet schelen.
Pola moest heel zeker achter Dolly's rug naar de jongens geglimlacht hebben, want die kwamen nader en de een zei:
- Mooi weder!
Banaal, vond Dolly, doch Pola begon te antwoorden en Dol hoorde praten over badkostumes en zonnebaden en vooraleer ze goed wist wat er gaande was, trok Pola er op uit om in een ‘understand’ haar badkostuum aan te trekken.
Weldra rotste ze het duin af en spartelde in het water naast een der mannen, die een liefhebber scheen te zijn van baden.
Het ging Dolly niet naar den zin: dat had Pola haar kunnen besparen - 't gezelschap van een Antwerpenaar, die glimlachte zonder te weten waarom.
- Niet interessant, dacht Dolly.
Hij begon wat praatjes te houden en Dol geraakte zoo uit haar humeur, dat ze den jongen een klap in 't gezicht gaf, wanneer hij haar wilde zoenen.
- Lomperd, zei ze en liet zich het duin afrollen.
Lang bleef Dolly in de verte turen.
Waarom kan ik niet doen zooals alle anderen? dacht ze. Ben ik dan zoo kieskeurig of hoogmoedig?
Ze hoorde de stem van Pola, die van op het strand riep:
- Waar is mijne vriendin?
- Die is niet zoo vriendelijk als u, ze deelt klappen uit, antwoordde Lode.
- Haha, u heeft haar verveeld, voorzeker. Oe, oe, Dol, waar zijt ge?
En daar ze geen antwoord kreeg, zette ze zich naast Rik en
| |
| |
onder voorwendsel een zonnebad te nemen alvorens zich aan te kleeden, strekte ze zich genoeglijk uit.
Dolly wandelde op haar eentje tusschen het struikgewas en plukte de blauw-grijze duindistels, waarvan ze weldra een reuzen-bouquet kreeg.
Toen schrok ze opeens, ze zag hoe Rik hare vriendin liefdevol in de armen hield en haar kuste; ze wreef zich de oogen om zich te overtuigen dat ze 't niet droomde en vond het erg gemeen van Pola om hare bedreiging tegenover Bert waarlijk uit te voeren.
Het eerste wat ze dacht was, hoe Pola zich zou gedragen wanneer ze nu haar man weerzag. Zou ze hem in 't gelaat durven zien, of zou ze zoo kunnen veinzen dat ze Bert bij zijne terugkomst omhelsde zonder eigen verwijt?
Toen de avond viel, gingen Rik en Lode mede naar 't hotel van Pola en Dolly om te avondmalen en daar eerst bemerkte Rik een trouwring aan Pola's vinger.
Hij schrok.
Hij legde zacht zijn hand op de hare die op tafel rustte en keek haar verdrietig in de oogen.
Pola lachte luidop en haalde onverschillig de schouders op. Na eene wandeling naar de dichtstbijgelegen stad sprak Pola af om 's anderen daags rond elf uur elkander te ontmoeten rechtover den ‘bungalow.’
- Maar Pola, wat zijt ge zinnens?
- Kom, ik heb het aan mijn man gezegd en ge ziet ik doe 't. Een idylle voor enkele dagen. Zie, ik geloof dat ik nu mijn straf ga uitboeten, omdat ik zoo dikwijls Stefan Hoste heb aangevallen om zijn ontrouw.
Pola was fier; ze dacht dat ze ‘de vrouw’ was: ze had nu buiten haar man een jongen in haar netten gevangen en in haar hoofd spookte het erg. Er ontspon zich daar een heele roman, waarvan ze de heldin werd, de onvergetelijke vrouw aan wie een jongen als Rik zou blijven denken, naar wie hij zou verlangen en die hem ten slotte allen lust van 't leven zou benemen.
Ze gichelde het nu en dan eens uit, hield haar corpus stijver, haar kop hooger en haar borsten vooruit.
Ze was ‘de vrouw’ - de fatale vrouw.
* * *
| |
| |
Het was slechts 10½ uur toen Pola en Dolly rechtover den ‘bungalow’ de wacht hielden en elk dacht: Zouden de jongens komen?
Pola zong een ‘Hulde aan Zee’, trommelde daarna een treurmarsch op haar handtaschje en was heelemaal opgefleurd, toen ze Rik en Lode zag naderen.
Triomfantelijk ging ze Rik een eindje te gemoet en raadde Lode aan vandaag een beetje meer voorkomend te zijn tegenover Dolly.
Zoo brachten ze met de jonge mannen een paar dagen door en toen ze afscheid van hen namen, had Pola hare nieuwe vrienden uitgenoodigd eens haar stad te komen bezoeken, daar en binnen kort eene belangrijke tentoonstelling geopend werd.
(Wordt voortgezet).
MARIA KAROLA.
|
|