De Vlaamsche Gids. Jaargang 18(1929-1930)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 452] [p. 452] [Twee gedichten] Zomerochtend Daar hangen rozen in het Oosten, daar hangen rozen in de lucht! En rozen keeren op mijn wangen, nu 'k weer mijn eng vertrek ontvlucht. Ik schrijd langs gouden korenvelden, ik wandel door bedauwde wei; ik volg een hobbeligen wegel en ga veel bloemekens voorbij. Het licht genaakt de madelieven, en langzaam breiden zij hun blaân, zoo schuchter, als in eerste liefde twee jeugdige armen open gaan. Daar hangt maar zwijgen op de wereld, daar is geen tarten van den wind; en lachend kan ik weer gelooven, dat ik nog immer word bemind! [pagina 453] [p. 453] Liefde O, onze liefde is sterk en goed, en zoo zij mij soms schreien doet, hoe zal ik op haar toornen? Zij bracht mij zooveel bloemen mee, hoe zou ik boos en ontevree gaan schimpen op de doornen? O, neen, ik neem de doornen aan, die langs de groene stengels staan der roode liefde-rozen. Kom, vul mijn handen allebei met al de pracht, die gij zoo blij voor mij hebt uitgekozen. En kwetsen mij de doornen fel, ik droog alleen mijn tranen wel en laat u niets vermoeden. Daar zullen immers bloemen zijn, wier zacht fluweel de grootste pijn en 't zwartste leed vergoeden? BERTHA. Vorige Volgende