| |
| |
| |
Duitsche Kroniek
Kröner-Verlag, Leipzig.
Prof. Dr. Paul Brandt: Schaffende Arbeit und bildende Kunst.
I. Im Altertum und Mittelalter (340 S. Grossoktav mit 460 Abbildungen und 2 Farbentafeln). - II. Vom Mittelalter bis zur Gegenwart (364 S., 442 Abbildungen, 8 Farbentafeln). In Ganzleinen je Mk. 18.- 1927, 1928.
Laat ons alvast zeggen dat deze uitgave, in zware linnen banden met goud, met haar 700 blz. waarop 900 reproducties, waaronder tal van gekleurde, zich verdringen, en haar heele buitengewone verzorging tot het beste behoort. Geen luxe, geen overtolligheid, doch een in alle deelen waardig kleed voor den geestelijken inhoud. Een materiaal dat slechts zeer uitzonderlijk en met de grootste moeite kan bijeengebracht worden, waaronder men elke reproductie vindt in den tekst vermeld en waar men in den tekst elke reproductie besproken vindt.
In ‘Schaffende Arbeit und bildende Kunst’ wordt voor het eerst de arbeid, de produceerende arbeid van de handen, zooals hij zich vertoont in den spiegel van de beeldende kunsten, van het oude Egypte af, over Grieksche en Romeinsche oudheid, door Middeleeuwen en modernen tijd heen tot op den dag van heden in woord en beeld nagespeurd: de mensch aan het werk als onderwerp van de beeldende kunsten. Daar de arbeid grondslag en middelpunt is van elke kultuur, doch tevens een zeer wisselende plaats heeft ingenomen in de geestesgesteldheid van de verschillende maatschappelijke evoluties, valt in dit werk het volste licht, van het kunstgeschiedkundige en het esthetische uit, op het openbare en private leven van alle tijden.
‘In den beginne was het rhythmus. Het kreeg gestalte en leven, werd tastbaar en zichtbaar gebeuren in de prettige beweging van den arbeid, zooals het zich nog heden ten dage manifesteert in het gemeenschapsleven van de natuurvolkeren en zelfs in de hedendaagsche beschaafde wereld duidelijke sporen heeft nagelaten. Bij het bewerken van den grond met den graafstok, bij zaaien en oogsten, bij het klaarmaken van de voeding en het bereiden van de grondstoffen, overal wordt het werk door maatslag, zang en muziek naar een bepaald tempo geregeld. Het
| |
| |
rhythmus stamt - dat heeft ons Karl Büchers baanbrekend werk “Arbeit und Rhythmus” geleerd - uit het organische wezen van den mensch, uit zijn onverbreekbare eenheid van lichaam en ziel; het rhythmus geeft een gevoel van genot en is daarom niet alleen een verlichting van den arbeid, doch een bron van esthetisch welbehagen. In zoover de arbeid zich rhythmisch kan ontwikkelen, wordt hij door geen enkel specifiek verschil nog van den dans gescheiden. Dank zij het opgewekte gevoel van genot, overwint het rhythmus het onaangename gevoel dat de dikwijls moeilijke, langdurige en eentonige arbeid meebrengt, - het stuwt tot wedijver, de arbeid wordt een spel, een vrij uitgroeiend kunstwerk. Dat is het eerste samengaan van arbeid en kunst, waaruit voortspruiten dans, muziek, poëzie, drama, alle onderling verbonden door den gemeenschappelijken band van het rhythmus. De drager van het kunstwerk dat zich rhythmisch ontvouwde in het tempo van den arbeid was echter het menschelijk lichaam. Het had, om het welgevallen van het andere geslacht op te wekken, vooral van het mannelijke, versiering noodig; de huid zelf werd door beschildering, aanbrengen van litteekens en tatoueering de draagster van de kleurpigmenten; de vreugde om de blijvende versiering van eigen lijf is zelfs groot genoeg om de sterke physische smart die de bewerking meebrengt welwillend te doen doorstaan. Dit is het tweede samengaan van den tot spel geworden arbeid met de kunst; hier is de oorsprong van het ornament en het oerbegin van de zonder beweging verwezenlijkte beeldende kunst. Ook bij het ornament blijft het rhythmus in de aaneenschakeling, in de herhaling voortleven. Van het lichaam wordt het ornament overgebracht op het gerei, dat in de natuur wordt gevonden of door de handen kunstzinnig gevormd of vervaardigd wordt, - vooral op het vaatwerk, dat nog in zijn huidige vormen de vroegere versieringen van monding, hals, buik en voet laat vermoeden. Eerst de
toepassing van het ornament op een vreemd voorwerp verschafte aan de menschelijke fantazie toegang tot het ruime veld van het vlak...’
Noch de Egyptenaren, noch de Grieken, noch de Romeinen, noch zelfs de Middeleeuwen - hetzij dan uitzonderlijk - gebruikten den arbeidenden man als onderwerp voor de beeldende kunsten, - of het moest dan zijn dat het uit religieuse overwegingen gebeurde (het half-verheven beeldhouwwerk in de pyramiden). De arbeid werd te gering geschat, te sterk geminacht, was te uitsluitend het deel van slaven en verschoppelingen om een aanleiding tot esthetisch voelen te kunnen zijn. Slechts wanneer hij in aanzien groeit en een gewaardeerde faktor wordt in den maatschappelijken opbouw zal hij allerwegen in de beeldende kunsten gebruikt worden.
| |
| |
‘... Zoo weerspiegelt zich, om al die momenten en het zuiver-artistieke in één woord te noemen, de kultuurhistorische beteekenis van den arbeid in het arbeidsbeeld, en wel uit innerlijke noodzakelijkheid. De arbeid immers is een kultureel ontwikkelingsprincipe van eersten rang, ja, de werkelijke kultuurhefboom, en wij kunnen de drie begrippen arbeid, kultuur en kunst derwijze aaneenschakelen, dat wij de kultuur de edelste vrucht van den arbeid, de kunst de edelste vrucht van de kultuur noemen. Ons thema wil, dat wij van het standpunt van de kunst uit den produceerenden arbeid beschouwen; hij moet het leitmotief zijn dat overal wordt nagespeurd... Het is waar, dat de steeds verder doorgedreven mechaniseering van den arbeid, terzelfdertijd als zij het arbeidsrhythmus uitschakelt, ook het interesse van de beeldende kunst voor de weergave van de eigenlijke arbeidsdaad vermindert... Het gonzen eindelijk van het vliegwiel zonder menschelijke drijfkracht is de dood van het rhythmus, omdat het de dood van de eigen beweging des menschen is... Voor de beeldende kunst is de arbeid, hoe meer deze gemechaniseerd wordt, als bewegingsmoment steeds minder vast te leggen...’
Doch van den arbeid komt men tot alles wat in verband staat met het leven van den arbeider, zoodat, eenmaal zoover, de mogelijkheden onbegrensd blijken te zijn.
‘...Ons doel is echter niet alleen de erkenning van datgene wat de kunst sedert het begin der tijden in de richting van de uitbeelding van den arbeid heeft gepresteerd. Door het beschouwen van den arbeid in den spiegel van de kunst leert onze blik beter de esthetische waarden vatten die besloten liggen in dezen lichamelijken arbeid voor al wie er eenmaal zijn aandacht heeft aan geschonken. Wij zullen dan den landman niet meer achteloos voorbijgaan... wij zullen geen verveling meer gevoelen bij het zien van arbeidersgroepen die, zooals buildragers en steenkappers, hetzelfde arbeidsbeeld in menigvuldig afwisselende wijze vertoonen... Doch grooter dan het esthetische gewin wil ons het ethische schijnen, wanneer wij den arbeid niet alleen met het oog, doch ook met het hart omvatten en voor diegenen welke hem beoefenen beqrijpend meevoelen laten blijken...’
Dit is, eenigszins met zijn eigen woorden gezegd, de studie die Prof. Dr. Paul Brandt ons heeft geleverd. Wij kunnen er nog slechts aan toevoegen dat het een werk van allereersten rang is.
| |
F. Nietzsche: Also sprach Zarathustra. (Vollständige Ausgabe) RM. 2,50. 1930
Nietzsche blijkt zijn laatste woord nog niet te hebben gesproken. Zijn macht groeit en er gaat van zijn werken een steeds machtiger
| |
| |
stuwing uit die een reactie is tegen den nivelleerenden geest van onzen tijd.
De nieuwe volledige uitgave die Kröner brengt in de gekende blauwe linnen bandjes zal zeker gretig gewild worden, te meer daar zij buitengewoon goedkoop is.
‘Also sprach Zarathustra’ (Mk. 2,50) wordt genoemd, niet alleen als het grootste werk van Nietzsche, maar tevens als een van de waardevolste producties van de wereldliteratuur. Het behoort tot Nietzsche's derde en laatste periode, die respektieve-lijk genoemd worden naar ‘Geburt der Tragödie’, ‘Menschliches, Allzumenschliches’ en ‘Also sprach Z.’. In de figuur van Zarathustra heeft deze groote strijder, nadat hij zich tot klaarheid had doorgeworsteld, zich zelf blootgelegd. Eenig in zijn genre, wordt dit werk door Peter Gast, den Nietzsche-kenner die een uitvoerige studie voor de uitgave leverde, als verschijning gelijkgesteld met ‘De goddelijke comedie’. Zonder Nietzsche in dit kort bestek te willen bespreken, kunnen wij niet nalaten met den meesten nadruk te wijzen op Kröner's uitgave, onder leiding van Prof. Alfred Baeumler met studies en schetsen voorzien.
| |
Jacob Burckhardt: Weltgeschichtliche Betrachtungen. RM.3.
Kulturgeschichtliche Vorträge (Mit einem Nachwort von Rudolf Marx und 20 Abbildungen). RM. 3,75.
Wij hebben over Jacob Burckhardt al meer dan eens gesproken, naar aanleiding van zijn ‘Kultur der Renaissance’, zijn ‘Cicerone’, zijn ‘Die Zeit Konstantins des Grossen.’ Wij hebben toen reeds onze bewondering geuit voor zijn geweldige vizie, zijn universeele kennis, zijn meesterlijk uitbeeldingsvermogen. Burckhardt behoort tot die uitzonderlijke, verbazende geesten, wien een alomvattende kennis van de wereldgeschiedenis in staat stelt, van de hoogte waarop zij zich bevinden alle tijden met hun eeuwige wetten van glorie en val te overzien. Zijn werk is geen gewone geschiedschrijving, het geeft niet de opeenvolging van de gebeurtenissen, maar het legt, dank zij zijn overzichtelijken geest, de verborgen stuwkrachten bloot die ten allen tijde de wereld hebben geregeerd. Staat, godsdienst en beschaving zijn de groote faktoren waarvan Burckhardt de werking en den samenhang ziet en volgt met een zekerheid die ons aangrijpt. Geen geschiedenisboeken, maar een leerschool waar met één gebaar de geest van alle rijden ons wordt geopenbaard. ‘Weltgeschichtliche Betrachtungen’, het meest omvattende, wordt tevens genoemd als zijn persoonlijkste werk. Na onze vroegere besprekingen is het niet meer noodig nog eens te wijzen op de literair zeer hoogstaande taal waarover deze filosoof-historicus beschikt.
| |
| |
De ‘Kunstgeschichtliche Vorträge’ sluiten op zeer waardige wijze aan bij het vorige boek. Burckhardt werd gedurende de rijpste jaren van zijn leven druk in beslag genomen door het geven van lezingen die intusschen beroemd zijn geworden om hun veelzijdigheid en diepte. Schiller, Rembrandt, Van Dijck, Napoleon, de Nederlandsche genreschilderkunst, om er slechts enkele te noemen, zijn titels van studies die machtig succes hebben geoogst. Alle lezingen, met uitzondering van deze die pasten in het kader van de ‘Griechische Kulturgeschichte’, zijn in dit deel verzameld. Twintig reproducties van Rembrandt's en Van Dijck's zijn er aan toegevoegd door Rudolf Marx, die een nawoord schreef bij deze ‘Vortrage’. Zijn nawoord en zijn aanmerkingen bij ‘Betrachtungen’ hadden reeds vroeger algemeene waardeering gevonden. Ook deze werken maken deel uit van Kröner's blauwe linnen bandjes, die - wij vonden tot nu toe onze meening door geen enkel deeltje tegengesproken - zoo materieel als geestelijk het sieraad zijn van de bibliotheek van een intellektueel.
| |
Handbuch der Literaturwissenschaft. Herausgegeben von Prof. Dr. O. Walzel (Bonn) unter Mitwirkung der Universitätsprofessoren Dr. A. Baumstark (Bonn), Dr. E. Bethe (Leipzig), Dr. B. Fehr (Zürich), Dr. H. von Glasenapp (Königsberg), Dr. H. Hecht (Göttingen), Dr. H. Heiss (Freiburg), Dr. A. Heusler (Basel) und vielen anderen Gelehrten. Mit etwa 3000 Abbildungen, darunter viele farbige Tafeln. In Lieferungen zu je 2,20 RM. Akademische Verlagsgesellschaft Athenaion. Wildpark-Potsdam.
Met deze nieuwe afleveringen is het ‘Handbuch’, waarop wij reeds meer dan eens de aandacht vestigden, alweer een goed stuk opgeschoten. Steeds positiever blijkt dit momumentale werk te zullen uitgroeien tot een geheel waarin de kracht van den Duitschen wetenschappelijken geest zich concentreert. Richard Wilhelm's Chinesische Literatur is op dit oogenblik voltooid, (Lieferung 93) de eerste volledige, omvattende studie over de Chineesche literatuur. Men zal inzien wat een overwegenden invloed zoo'n werk moet hebben op alle verder onderzoek in deze richting. De nauwelijks te overweldigen Chineesche productie wordt in afzonderlijke perioden ingedeeld en getoetst aan de persoonlijkheid van de groote dichters en denkers. Een overvloedig en bijzonder interessant aanschouwingsmateriaal is des te meer welkom wanneer men bedenkt hoe dichten teekenkunst in China steeds nauw kontakt hebben gehad, zooals trouwens ook de literatuur van den wijsgeerigen ondergrond niet is te scheiden. Het werk van Wilhelm voert ons tot in de literaire stroomingen van het huidige revolutionnaire China, zoodat het bezwaarlijk vollediger zou kunnen zijn.
| |
| |
Anderzijds bracht Prof. Dr. Meissner (Berlin) zijn taak over de Babylonisch-Assyrische Literatur ten einde (Lieferung 103). Ook hier staat de wetenschapsmensch voor groote moeilijkheden, daar het ontdekte materiaal slechts zeer spaarzame aanduidingen omtrent het literaire leven van deze oude volkeren geeft. Hier was er spraak, noch van het groepeeren rond enkele sterke persoonlijkheden, noch van het indeelen volgens perioden of stijlbijzonderheden: voor geen van deze eventualiteiten zijn er voldoende aanwijzingen. Meissner deelde dus alles in volgens enkele soorten en bestudeerde vorm en inhoud van het aldus geschikte materiaal. Op deze wijze heeft hij binnen de engste grenzen een zoo volledig mogelijk beeld gegeven van de Babylonisch-Assyrische literatuur. Ook hier worden telkens historische en kultuurhistorische horizonten geopend, die de studie boeiend en bevattelijker maken.
Met Lieferung 106 zet Prof. Dr. Olschki zijn werk in, Romanische Literaturen des Mittelalters. Hij noemt het zelf de eerste poging om de Romaansche literaturen van de Middeleeuwen in hun geheel aan te bieden. Het is eens te meer een afdeeling van de literaire wereldproductie die binnen de grenzen van het ‘Handbuch’ gebracht wordt. De Romaansche wereld beschouwt Olschki als een ‘Einheit in der Vielheit, die das sprachliche Erbe des römischen Imperiums fortsetzt.’ In deze eerste aflevering vinden wij het langzame kiemen van de nationale literaturen in de Romaansche landen Geschetst. De leeken-literatuur, sterk afhankelijk van standen, klassen, volkslagen, - de productie in samenhang met den godsdienst. Ook hier mogen wij ons te recht bij de voortzetting aan veel belangwekkends verwachten.
Verder moeten wij nog wijzen op verschillende deelen die alle hun voltooiing naderen: Indische Literaturen, door Glasenapp-Rosen-Schomerus-Geiger (Lieferung 107, Heft 8), Walzel's Deutsche Dichtung von Gottsched bis zur Gegenwart (Lieferung 105, Heft 9), Müller's Deutsche Dichtung von der Renaissance bis zum Ausgang des Barocks (Lieferung 108, Heft 6), Bethe's Griechische Dichtung (Lieferung 102, Heft 11), - en op een paar andere, Englische Literatur von der Renaissance bis zur Aufklärung (Heft 3), en Römische Literatur (Heft 4).
Wij wachten met belangstelling op de afdeeling Nederlandsche letterkunde, waarmee geen begin schijnt te worden gemaakt.
DOLF ROELS.
|
|