| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
Vooraleer we het over boeken hebben, moge hier een woord aan enkele tijdschriften gewijd worden.
Het Kind (J. Ploegsma, Zeist) eindigde, onder redactie van D.L. Daalder, op mooie wijze zijn 30en jaargang. Dr. Gunning bleef een trouwe medewerker; de redacteur bracht om de veertien dagen talrijke onderwerpen aan de dagorde en zorgde, ruimer dan het vorige jaar, voor eigen kantteekeningen; Mien Labberton verzorgde ‘De Merel’, het maandelijksch, niet zeer persoonlijk bijblad voor de jeugd. - Gezin en school (‘De Bunte’, Aerdenhout) sloot, onder leiding van C. Spoelder, zijn 4en jaargang af, behandelde maandelijks, ‘voor leeraren en ouders’, een aantal aktueele kwesties, waaronder het huiswerk en het zitten blijven vooral belangstelling wekten. - Volksontwikkeling (Mij Tot Nut van 't Algemeen, Amsterdam) zette, met J. Hovens Greve als sekretaris, zijn 11en jaargang in en bracht ons, naast andere bijdragen, een ruim gedacht artikel van J.H. Bolt, ‘Waar de naties elkaar ontmoeten’, en een welsprekend verslag over ‘Vier nieuwe jaren van het clubhuis De Arend’, door W.E. Van Wijck. - Wil en weg (Wereldbibliotheek, Amsterdam) eindigde zijn mooien, maar ongelukkig laatsten (7en) jaargang, kondigde het opnieuw verschijnen van ‘De Ploeg’ aan en houdt er dus toch den moed nog in. - Moderne school (Paaschbloemenstraat, 50, Schaarbeek-Brussel) sloot, onder redactie van J.E. Verheyen, zijn 3en jaargang af en bracht, in allen eenvoud, een mooi stukje pedagogisch vulgarisatiewerk, waar de ‘kleyne luyden’ iets aan hebben zullen. - Zonneschijn (De Haan, Utrecht) bleef niet alleen, onder leiding van D.A. Cramer-Schaep, het prachtige maandblad voor de jeugd, waar wij, Vlamingen, wat jaloersch op zijn, maar kreeg ook een broertje, Kiekeboe, voor kleuters
van 5-8 jaar, dat elke week zijn verschijning doet; dat broertje lééft... en zal dus zijn weg wel vinden. - Schulreform (Deutscher Verlag für Jugend und Volk, Weenen), onder redactie van Viktor Fadrus en Karl Linke, eindigde zijn 8en, extra degelijken jaargang en houdt, vooral door de bijdragen dier redacteurs zelf, de aandacht op het vooruitstrevende Oostenrijk gevestigd; merkwaardig vóór alles is Fadrus' overzicht, ‘Zehn Jahre Schulreform und Schulpolitik in Oesterreich’, en
| |
| |
Linke's uitvoerige studie, ‘Neue Wege der Jugendschriftenbewegung.’
Beide laatstgenoemde bijdragen werden pas onlangs als aparte brochuren uitgegeven. Zehn Jahre Schulreform... geeft wat de titel aanduidt: een beeld van tien jaar strijd en tien jaar verwezenlijking, ondanks alles. Neue Wege... is een kritische studie van het boek voor de jeugd, zooals Wolgast en anderen na hem het opvatten, en tevens een welsprekende verklaring van de rijke keuze van klasselektuur, zooals pas te Weenen werd tot stand gebracht.
In verband met deze twee uitgaven vermelden we hier een derde: Otto Glöckel's groote brochure Die Entwicklung des Wiener Schulwesens, die een zaakrijk verslag is over Weenen als stad der scholen. Die brochure is een kostbaar bezit, niet enkel om de talrijke illustraties en tabellen, maar ook en vooral om het klare beeld dat ons van de schoolsche, na- en buitenschoolsche werken wordt opgehangen, tot stichting van velen, die alhier hun opvoedende taak voor geëindigd houden.
Nu we met deze drie brochuren in de boekenwereld belanden, vestigen we de aandacht op vijf zeer verschillende werken, die elk op zichzelf hun plaats verdienen.
In de reeks ‘Bekende pedagogen’ (Wolters, Groningen) verscheen John Dewey's School en maatschappij, vertaald en ingeleid door Dr. Tj. De Boer. De inleiding, die ruim 60 blz. telt, is een degelijke studie over Dewey's leven als wijsgeer en als opvoedkundige; de verdere tekst is de eerste Nederlandsche vertaling van Dewey's meest gelezen werk. Al dagteekent dit reeds van 1899 en staat de tijd niet stil, Dewey verkondigt waarheden, die ook nu (en hoe lang nog!) waar... en dikwijls grievend blijven.
Dr René Ledent en Lucien Wellens brachten ons hun Précis de biométrie (Vaillant-Carmanne, Luik). Dit werk, dat uit een groot aantal wetenschappelijke gegevens de praktische middelen afleidt om de beteekenis en waarde der levensverschijnselen te meten, is werkelijk een onmisbaar handboek voor geneesheeren en opvoeders geworden. We bedoelen hier eenerzijds vooral schooldokters, anderzijds inzonderheid opvoeders van abnormalen, leiders van bureaux voor beroepskeuze, leeraars aan normaalleergangen. Circa 100 teekeningen illustreeren den tekst; een voorrede van Dr. Decroly leidt hem in.
Mevrouw J. Riemens-Reurslag, die vroeger, onder den titel Tot geluk geboren, een degelijk vulgarisatiewerkje schreef over de opvoeding van het kind vóór den schoolleeftijd, handelt in een tweede brochure over dien schoolleeftijd zelf (Mij Tot Nut van 't Algemeen, Amsterdam). Haar proza laat zich gezellig lezen en werpt, in niet meer dan 48 kleine bladzijden, een rijkdom aan gedachten op, waar de ouders wat aan hebben zullen. Wellicht zijn
| |
| |
die ouders er niet telkens mee t'akkoord, zoomin als wij; maar dat neemt dan niets af van de globale waarde van het stukje, die werkelijk treffend is. Laten maar vele ouders en moeders, - ook in Vlaanderen, - het koopen!
In de ‘Brochurenreeks der V.O.V.’ verscheen De Klassebibliotheek, door Ger. Schmook, (‘De Sikkel’, Antwerpen), zijnde een zoo volledig mogelijke voorlichting voor leerkrachten, die praktisch en bibliothekonomisch korrekt bedoeld boekerijtje willen inrichten. Het zal alleen maar de vraag zijn: of vele leerkrachten er niet tegenop gaan kijken, de mogelijk 40 of 50 boekjes, die ze ooit bij elkaar krijgen, op die bibliothekonomische wijze te behandelen. De steller heeft klassen voor 10 of meerjarige kinderen op het oog, zooals blijkt uit zijn ‘greep uit de trommel’; ons dunkens hebben de 6 tot 10 jarigen recht op dezelfde belangstelling.
Van Theo Thijssen, den in Nederland befaamd en ook ietwat berucht geworden schoolmeester-romanschrijver, auteur o.a. van ‘Kees de Jongen’, ‘De gelukkige klas’, ‘Het grijze kind’, verscheen zoojuist Egeltje (Van Dishoeck, Bussum), een bundel werkelijk vroolijke schetsen. Alles samengenomen, zal dit werk den schrijver wel een stukje ontspanning geweest zijn. En dat was het lezen daarvan ook ons: geestige ontspanning, zonder bijgedachte, als b.v. in de soldatenhistories ‘Egeltje’, ‘Paardenkooper’, ‘De petten’; ironische ontspanning, op het randje af van persiflage, als in de schoolkiekjes ‘Critas-misère’, ‘De privaatles’, ‘Sprookje’. In elk geval, Thijssen laat zich lezen! Maar nu hij toch even de school is uitgewipt: ziet hij geen kans om eens, raak schetsend zooals hij dat kan, de soms betweterige buitenwereld, de z.g. overheid inkluis, - tegenover de school aan 't woord te krijgen?
Na deze vijf boeken vermelden we, zonder overgang, enkele schooluitgaven. Hier zijn ze:
Plantengroei en bloei, een degelijk plantkundig leesboek voor de hoogste klassen, door Dorsman en Van der Klei (Wolters, Groningen); het hoort om zijn zeer verscheiden tekst over inheemsche planten en zijn beeldige prenten in alle schoolboekerijen thuis. - Overzicht der aardrijkskunde, I-II, een beknopt leerboek voor aanstaande normaalschoolstudenten, door G.J.A. Mulder (id.). - Sociale geografie van Afrika, I, door J. Brummelkamp (id.), zijnde de schets van het sociale leven in Noord-Afrika, voor hooger middelbaar onderwijs; ‘voor examen- en zelfstudie’, zegt de auteur, - voor dat laatste vooral, hopen we. - Oefeningen bij de beknopte Engelsche spraakkunst, door F. Van de Poel (id.), gevend in hoofdzaak vertalingen, als toepassing van spraakkundige begrippen. - Kijkjes in de natuur, leesboekjes voor het derde en voor het vierde jaar (met samenvattingen en toepassingen), door A. Vuylsteke en M. Dehertogh (‘De Sikkel’, Antwerpen), die de
| |
| |
natuurwetenschappelijke leerstof in den vorm van leeslesjes aanbieden, welke goed geïllustreerd en prettig met grappen en aardigheidjes afgewisseld zijn, maar op zichzelf soms erg flauwtjes en weinig zeggend aandoen.
Een schooluitgave ook zijn de leesboekenreeksen Lezen leeren, acht stukjes, en Leesstof, zes stukjes, door D. Wouters en W.G. Van de Hulst (Noordhoff, Groningen). We noemen ze apart, niet enkel om de leesstof voor de kleintjes, die wel kinderlijk aandoet, maar ook en vooral om de prachtige stoffelijke uitvoering en de éénige illustratie van Tjeerd Bottema, waar wij alleen maar weer jaloersch op kunnen zijn, uit naam van onze kleuters. Alleen hebben we ons even de vraag gesteld: hoe krijgt men het klaar, op school, om in een éérste leerjaar alleen heel die verzameling door te maken, zelfs wanneer men de tweede reeks voor fakultatief wil houden?
Van degelijke schoolleesstof tot goede jeugdlektuur is de afstand niet groot.
Zulke lektuur vonden we in enkele boeken, die we thans den lezer voorstellen. Ook zij zijn verschillend van aard en van waarde.
In de reeks ‘Wondere verhalen van Vader Uggelebug’ verschenen, als derde en vierde deeltje, Het wolkewezentje en de baas van de grauwe donderwolk en Kleine Jochem en de dolle mol in 't muizehol, beide weer dol verzonnen en even dol-geestig geïllustreerd door Tjeerd Bottema (Van Dishoeck, Bussum). Een kind van 9-10 jaar leest ze op een paar uurtjes lachend uit; maar het herleest ze ook, zoo in de prentjes als in den tekst.
Een zekere A.M. Van de Laar Krafft schreef Ridder en heilige (Hollandia Drukkerij, Baarn), zijnde, voor de rijpere jeugd, het levensverhaal van Franciscus van Assisi. Roomsche lektuur, waarin de brokjes uit de Fioretti den hoofdschotel vormen, maar die de Roomsche jeugd maar moeilijk zal vasthouden, omdat de boeiende verhaalvorm ontbreekt, die het wonderbare geloofwaardig en aantrekkelijk maakt. Enkele der illustraties zijn als dokument bizonder interessant.
Mevrouw C.M. Van Hille-Gaerthé richt zich ook tot de rijpere jeugd, met haar In knop en In de lente (‘De Tijdstroom’, Huis Ter Heide), maar zal vooral door volwassenen gesmaakt worden. Want deze schrijfster heeft taalrijkdom en stijl, wat zoo goed als elke korte schets uit deze bundels tot een juweeltje naar den vorm maakt, en verraadt telkens weer een scherp inzicht in de psychologie van het kinderleven. 't Is moeilijk, één dezer twee boeken te verkiezen. ‘In de lente’ schuift enkele malen het mooi beschrijvend element naar voren, ‘In Knop’ treft weer meer door den gemoedelijken verteltrant en 't werkelijk gebeurde; en soms ook herinnert men zich, eenzelfde historie van een hond, of van
| |
| |
verhuizen, of van op reis gaan reeds vroeger gelezen te hebben, iets waar men wat spijt van heeft. Maar dan komt weer plots een brokje als dat prachtig ontlede Noortje Velt, en dat innig gemoedelijk Kerstfeest van de kinderen, en dat mooi gestyleerde Schooltuintjes, en dat drukdoende Op reis ons in het geheugen. En dan blijft tevens die gemoedelijke indruk in ons hangen, hoe werkelijk boeiend en heerlijk het dagelijksch leventje is, wanneer men het aanvoelt met een moederhart, als dat van de schrijfster blijkt te zijn.
Karin Michaëlis was ons tot nog toe een onbekende vrouwelijke auteur; maar nu we haar Bibi, door G.W. Elberts uit het Deensch vertaald, gelezen hebben, nu blijft ze ons bij als een van de warmste vrienden der 14-jarige jeugd. Bibi is het vrijgevochten dochtertje van een stationsoverste en vliegt er gedurig op uit, in alle richtingen Denemarken door; van overal zendt ze briefjes, vol geschreven en ook vol geteekende indrukken, aan haar Paps, haar vader, zoodat daar niet alleen haar zeer origineele, spring-in- 't veldsche temperamentje en dikwijls haar gouden hartje uit opflikkert, maar tevens mee haar land en volk in beeld wordt gebracht, wat altijd prettig aandoet. Wellicht kon dit laatste een nog ruimer aandeel gekregen hebben, - we denken aan Lagerlöf's Niels Holgersson’, - maar dan is daar weer die eigenaardige briefstijl van Bibi en haar onuitputtelijk gekrabbel, en daar geven we gerust een heel stuk Denemarken voor cadeau. Een paar toevalletjes, zooals de kennismaking met Bibi's familie van moederszijde, konden annnemelijker uitgewerkt, al weten we wel, dat de jeugd ze ook zóó aanvaarden zal. We zeiden, dat Bibi leutig teekenen kan; misschien is het even eerlijk, zulks op rekening van Hedvig Collin te zetten, die ook prachtig met kleuren heeft gewerkt.
A. Milne was ons geen vreemde; maar toch viel ons zijn Winnie de Poeh, door Nellie Van Hichtum uit het Engelsch naverteld, nog als een openbaring uit. Vooraf vermelden we E.H. Shepard's geestige krabbels, door het boek verspreid, om daarna vooral te onthouden hoe rijk aan humor, aan abracadabrante avonturen het leventje van Winnie, Janneman's teddybeer, is, - zoo rijk werkelijk, dat ge soms vreest er geen touw meer aan vast te knoopen. De Nederlandsche bewerkster moet het lastig hebben gehad; want Janneman heeft een werkelijk excentrieke verbeelding, ten gerieve van Winnie en diens vele boschvriendjes, en Janneman's geestelijke vader, Milne, komt ook wel met zekeren echt Engelschen galgenhumor opdagen, die zich moeilijk vertalen laat. Maar geslaagd is haar werk vast; en nu hopen we maar, dat onze 14-jarigen en ouderen Milne zullen leeren begrijpen en bewonderen.
| |
| |
‘Bibi’ en ‘Winnie de Poeh’ werden beide uitgegeven door de firma Nijgh en Van Ditmaar, te Rotterdam. Deze deed een feestelijken greep, dat is zeker; maar ze heeft zich ook geen opoffering ontzien, om het Nederlandsche jonge volk een even feestelijke uitgaaf aan te bieden.
Floris van den Aemstel zet zijn H.B.S.ers-histories voort. Zijn jongens Henk en Wim worden nu de helden van Twee H.B.S.ers en het Chineesche teeken (Bolle, Amsterdam), - en eerlijk moet erkend, dat dit Chineesche teeken, op een stukje papier gekrabbeld, aanleiding wordt om in dat papiertje een anderen heimelijken tekst te ontdekken, met een detective kennis te maken, den schrijver van den tekst op te sporen, diens gevaarlijke plannen te verijdelen, enz. enz. enz., voldoende om den jongen lezer niet los te laten, vóór de heldendaad haar bekroning krijgt... en het dikke boek uit is. Of nu die lezer zich met zulk boek een dienst of een endienst bewijst? De ondienst zal wel betrekkelijk zijn en afhangen van 's lezers hersenen en hun weerstandsvermogen; maar zoo we van een dienst gewagen, dan is voor 14-jarigen, wel iets meer opbouwends te ontdekken.
Van de Engelsche schrijfster E. Nesbit verschenen in nieuwe uitgaaf Een ondernemend zestal en Goede voornemens (G.B. Van Goor, Gouda). Daar heeft bedoelde firma gelijk aan gehad, - zulk gelijk zelfs, dat ze de uitgaaf nog mooier had mogen maken. Want al zijn deze werken geen jongste nieuwigheid meer, ze blijken door en door gezond uit het leven gegrepen, ze doen dikwijls dolzinnig, maar toch altijd evenwichtig aan en eindelijk: ze hebben een humor, die de 12-14-jarigen weet aan te spreken.
Tot slot en in afwijking van al het vorige vermelden we hier Sigurd Hoel's Zondaars onder de zomerzon (‘Elsevier’, Amsterdam. Om eerlijk te zijn: we lazen het boek in één keer door, - en toen het uit was, zaten we er een oogenblik onthutst bij. Daar wordt ook zulk geweldig probleem in opgeworpen, al loopt dat mooi opgestelde boek, vol geschermutsel met redeneeringen en standpunten, toch regelrecht verhalend naar zijn einde. Moet de jeugd, mannelijke en vrouwelijke, al haar sexueele ingevingen volgen, tot hun uiterste konsekwenties en in afbreuk met alle traditioneele opvattingen? En is het dan fataal dat, zóó ze dit doet, die jeugd ten slotte met heimwee terugdenken moet aan het verleden, dat telkens een ‘oplossing’ bracht, beter dan den twijfel van thans? Wijzelf hebben die vragen niet durven beantwoorden. We lazen alleen het vacantieverloop aan zee, zooals vier jonge mannen en vier jonge vrouwen, - intellektueelen van boven de twintig. - het beleefd hebben; en zoo we onszelf tot kalmte dwongen bij zekere redeneeringen, vooral van Johan en Evelyn, bij uitdagen- | |
| |
de gedragingen van de heele bent, maar vooral dan van Sigrid, we genoten in hoofdzaak de wijze, waarop de auteur zijn personages psychologisch weet uit te rafelen, en begrepen maar best, dat hij trots alles niet tot beslissende konklusies komt of komen kan. Eén zekerheid alleen hebben we, na lezing van dit boek nog eens aangevoeld: de zekerheid n.l., dat met Freud of zonder Freud, de sexualiteit in het leven der jeugd een doorslaande rol vervult en het beter is, deze te leeren begrijpen dan ze te negeeren, ze ten goede uit te baten dan ze te onderdrukken of te laten in 't wilde slaan. En aldus beschouwd heeten we ‘Zondaars onder de zomerzon’ niet een betreurenswaardige verschijning, zooals we reeds beweerd hebben gevonden, maar een opbouwend stuk jonge menschen-analyse, dat zijn beslist
eigen waarde heeft.
H. VAN TICHELEN.
|
|