Alhoewel de dichtwerken van Chennevière in het teeken der nieuwe eeuw staan, toch is hun toon zoo warm en innig, hun klank zoo persoonlijk, dat hij met geen enkele andere te verwarren is.
Deze keurbundel wordt ingeleid met een woord vooraf door Jules Romains, die er een letterkundig portret van den dichter te voeten uit schildert, dat niet alleen als een klassiek model in dit genre mag aangezien worden, maar dat ons tevens den kunstenaar leert kennen zoo naar lichaam als naar ziel.
De gewaardeerde romanschrijver, vader van het in den laatsten tijd zoo druk besproken ‘Populisme’, André Thérive, en die zoo pas Paul Souday als criticus aan het dagblad ‘Le Temps’ heeft opgevolgd, hetgeen hem, voor een groot gedeelte van het Fransch letterminnend publiek althans, tot den quasi-officieelen criticus voor Frankrijk maakt, heeft een uitgebreide, gedocumenteerde en stevige studie gewijd aan Le Parnasse (OEuvres représentatives, Paris).
De dichters van ‘Le Parnasse’ of ‘Parnassianen’ schijnen, sinds ze door de symbolisten overvleugeld werden, niet meer de vooraanstaande plaats te kunnen innemen, die ze nochtans eens, vóór en na de jaren '70, tijdens het verschijnen van Le Parnasse contemporain, bekleedden.
Alhoewel André Thérive in deze uiterst belangrijke studie niet blind blijft voor de gebreken van de Parnassianen, toch blijkt het duidelijk, dat hij met groote liefde deze school verdedigt en in eer tracht te herstellen. In zijn zaakrijke uiteenzetting, die we hier, jammer genoeg, bij gebrek aan plaats niet op den voet kunnen volgen, keert de schrijver terug tot aan het romantisme, waarvan de poëzie der Parnassianen de eerste zijtak is en volgt haar ontwikkeling dan tot aan den vollen bloei van het symbolisme, waartoe zij aanleiding gaf. Verder toont hij de verwantschap aan dezer literaire strekking met het classicisme, het hellénisme en de ‘poésie pure’ en doet uitschijnen hoe zij de scheuring tusschen publiek en poëzie heeft helpen tot stand brengen, kloof, die het snobisme tracht te overbruggen.
In het tweede gedeelte van zijn studie wijdt André Thérive treffende bladzijden aan de verschillende vertegenwoordigers van den Parnassus, als b.v. Baudelaire, Gautier, de Banville, Louis Bouilhet. Hij hangt er een schitterend literair portret op van Leconte de Lisle, ‘qui forme, à n'en pas douter, le maïtre de la poésie parnassienne. A tel point que lui conserver l'épithète de parnassien, c'est rabaisser un peu ce poète éternel, un des honneurs de l'art français.’ De schrijver haalt sommige sterren met strengheid, meestal met een zeer gewettigde strengheid, neer, terwijl hij andere dichters terugplaatst in het licht der beroemdheid, waaraan