De Vlaamsche Gids. Jaargang 18
(1929-1930)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Een Stem uit de Fransche Taalminderheid in VlaanderenDe Vlaamsche beweging, straks bijna honderd jaar oud, staat op het oogenblik, dat België zich voorbereidt om, na een vreeselijken oorlog, die een herziening van alle geestelijke en stoffelijke waarden verwekte, het eeuwfeest zijner onafhankelijkheid te vieren, in het brandpunt van de openbare belangstelling. Men schijnt eindelijk tot het besef te zijn gekomen, dat een normale ontwikkeling van België niet mogelijk is zoolang de band tusschen Vlamingen en Walen niet versterkt werd door een definitief taalstatuut, dat de erkenning van het gelijk-berechtigd zijn van beide rassen inhoudt; in andere woorden: dat beantwoorden zou aan de koninklijke belofte van ‘gelijkheid in rechte en in feite,’ welke na den wapenstilstand van November 1918 werd afgelegd. Er zijn dan ook in den jongsten tijd talrijke artikels en brochures aan de Vlaamsche kwestie gewijd geworden. Ze laten ons toe den stand te bepalen van den strijd, die nu al veel te lang duurt en al te zeer de intellectueele en moreele krachten der Vlaamsche elite heeft in beslag genomen. Men krijgt bij 't overschouwen der posities, door beide partijen - de flaminganten en de anti's - ingenomen, den indruk, dat een redelijke en bepaalde bevrediging gemakkelijk zou te bereiken zijn, indien slechts Vlamingen en Walen tegenover elkaar stonden en deze laatsten niet geholpen werden door de zgn. Vlaamsche franskiljons, waartoe niet enkel behooren de inderdaad weinig interessante en ook intellectueel zeer zwakke Vlamingen, welke uit misplaatsten hoogmoed hun taal verloochenen, maar ook de, meestal financieel-sterke en dikwijls intellectueel-voorname Vlamingen, voor wie het Fransch inderdaad de moedertaal mag heeten. Zij vormen in het Vlaamsche land een taalminderheid met machtigen invloed en altoos | |
[pagina 290]
| |
bereid om de voorrechten der Fransche taal (laten we hier liever niet spreken van de Fransche cultuur, die geheel onafhankelijk van de Fransche taal ageeren kan!) in Vlaamsch-België te verdedigen en, niet alleen ten koste van allerlei opofferingen, doch ook door socialen dwang, te handhaven. Deze ‘franskiljons’ beweren aldus de eenheid van het land te bevorderen, waar ze, in feite, hoofdzakelijk hun cultureele voorrechten verdedigen en derhalve de voor het voortbestaan van het land onontbeerlijke eendracht tusschen Vlamingen en Walen schaden. Het wapen van deze ‘Flamands de culture française’ is de ‘vrijheid van den huisvader’, beperkt natuurlijk tot de vrije keuze van de voertaal voor het onderwijs van zijn kinderen - en ook van de kinderen der arme Vlamingen, waarover hij gezag kan uitoefenen. Men merkt dan ook hoe sommige schrijvers van brochures en artikelen den nadruk leggen op de rechten der zgn. Franschsprekende minderheden in het Vlaamsche land en daaraan de heele oplossing van de taalkwestie ondergeschikt maken. De heer Jacques Pirenne, die als een woordvoerder dezer minderheden mag beschouwd worden, kan het in zijn, door de Ligue pour l'unité belge uitgegeven studie, ternauwernood verduiken, dat hij alle hoop op een langzame verfransching van Vlaanderen, dank zij den stoffelijken, intellectueelen en moreelen invloed - of dwang - der machtige ‘franskiljons’, nog niet heeft prijs gegevenGa naar voetnoot(1). In zijn betoog is hij meer listig dan te goeder trouw... Hij streeft niet naar recht; hij zet den strijd voort. Men gewaart het: elk noodgedwongen toegeven aan de eischen der Vlamingen heeft voor hem een tactische waarde, die hij met vastberadenheid in de toekomst zal uitbaten ter bevordering eener loensche verfransching van de weerlooze Vlaamsche massa. Zoo pas - in November 1929 - verscheen een brochure, ‘La | |
[pagina 291]
| |
Question flamande’, die reeds vóór zestien jaar, op 't einde van 1913, werd geschreven door Ingenieur Paul Lippens, bijgevoegd volksvertegenwoordiger voor Gent. Het is, zooals op het met de Belgische kleuren omlijst omslag staat, een ‘voix d'outre tombe’. Hij, welke deze merkwaardige bladzijden, waarmede men niet zonder ontroering kennis maakt, heeft geschreven, sneuvelde op 20 Oogst 1915 te Oud-Stuivekenskerke. Zijn broer, senator Maurice Lippens, minister van verkeer, zond deze brochuur in het licht. Wie ze leest zal in de eerste plaats getroffen worden door haar kracht van actualiteit. Geen woord in dit betoog van iemand, die een toonbeeld van demophilie mag heeten, schijnt verouderd; geen vooruitzetting heeft in den loop der vele jaren, die verliepen sedert ze neergeschreven werd, van haar beteekenis verloren; zelfs het wereldschokkende oorlogsgebeuren heeft de innerlijke waarde niet verminderd van dit essay, waarin iemand zich uitspreekt, wiens ‘weifelend gedacht’, zooals dat van Rodenbach, steeds ‘ter waarheid streefde’. Dit is wel een ‘livre de bonne foi’. Ook wanneer we niet al de daarin ontwikkelde ideeën konden onderschrijven, zouden we dezen verheugenden indruk behouden. Wijlen Paul Lippens behoorde tot die kleine, maar invloedrijke groep van verfranschte Vlamingen, die in sommige groote steden van het Vlaamsche land een wel niet aanzienlijke, maar toch niet geheel te versmaden taalminderheid vormen. Hij hoorde thuis in de voorname bourgeoisie, die hij in zijn brochure op zoo merkwaardige wijze heeft gekarakteriseerd als gesproten uit de Fransche revolutie en verknocht aan de fameuze principes van de rechten van den mensch en den burger; als de volgelinge van de simplistische philosophie van Rousseau en derhalve gesteld op ‘centraliseering’, ijverend bijwijlen voor de brutale één-making van een uit verschillende stammen en volkeren bestaande land. Wie zóó scherp en zoo juist de bourgeoisie critiseerde in 1913, zou, na den oorlog, waarschijnlijk een aanhanger der theorieën van Charles Maurras geworden zijn, vermits deze laatste ongeveer hetzelfde zegt over de uit de groote revolutie gesproten burgermaatschappij. Paul Lippens behoorde tot de liberale bourgeoisie, die ten onrechte geloofde in de mogelijkheid van de eeuwige volmaking | |
[pagina 292]
| |
van den mensch, omdat zij industrieelen en wetenschappelijken vooruitgang verwarde met moreelen en intellectueelen groei. Zeer juist merkt deze wijsgeerig-aangelegde politieker van 1913 op: ‘De bourgeoisie was een sociale klas, die het bewind slechts in handen nam om haar eigen verval voor te bereiden.’ Het burgerdom oefende enkel het gezag uit om de democratie voor te bereiden. En democratie beteekent ook den triomf van particularisme en individualiteit op centralisatie en eenheidsdwang. Omdat de bourgeoisie, die in 1830 de Belgische omwenteling verwekte, centraliseeren wilde, nam zij alle middelen - ook dwang - te baat om het Vlaamsche land geheel te verfranschen. Zij meende op die wijze ook de intellectueele en stoffelijke belangen der Vlaamsche bevolking te dienen. Paul Lippens zelf stamde uit een familie, die geen offer te zwaar achtte om de bevolking, waaronder zij leefde, te verfranschen met het doel ze beter te wapenen voor den strijd voor het bestaan. Die pogingen vielen faliekant uit. ‘Chaque année, - zoo bekent de schrijver - j'habite pendant quelques semaines un village flamand où les efforts de ma famille se sont dépensés à soigner particulièrement l'étude du français et oü l'on peut soutenir qu'à un moment donné de leur existence, tous les garçons et toutes les filles ont été capables de s'exprimer convenablement en cette langue. Depuis soixante ans, tout ce que peuvent rêver les associations pour la vulgarisation de la langue française été réalisé et continuera à l'être à cause de l'intérêt que peut présenter, en bien des circonstances, la connaissance du français. Mais l'influence de cette langue dans la culture générale est nulle.’ Bewijst dergelijke bekentenis, waardoor in volle eerlijkheid het faillissement van een politiek van stelselmatige verfransching wordt toegegeven, niet, dat Paul Lippens op de werkelijkheid een onbevangen kijk bezat en dat aan zijn beschouwingen op of aan zijn oordeel over de Vlaamsche beweging een groote beteekenis mag worden gehecht? Zijn brochure vertolkt de meening van een voornaam vertegenwoordiger van die minderheid van verfranschte Vlamingen, ten behoeve waarvan zelfs de huidige wetgevers nog de tweetaligheid van het Vlaamsche land willen bevestigen. Wat Paul Lippens over dit ‘bilinguisme’ zegt, vormt voor ons - Vlamingen, die niet meer tot het flamingantisme moeten bekeerd | |
[pagina 293]
| |
worden - het meest belangwekkende deel van zijn brochure, die, in menig opzicht, kan beschouwd worden als een tegenhanger van Vermeylen's boekje ‘Quelques Aspects de la Queston des langues en Belgique’.
* * *
Paul Lippens erkent niet, dat een ‘taal’ rechten hebben zou: ‘La langue en elle-même n'est qu'un ensemble de sons. Les sons n'ont pas de droits: ce sont les citoyens qui en ont. Ils peuvent d'ailleurs en avoir, à raison de la langue qu'ils parlent, des sons dont ils se servent pour exprimer leurs pensées.’ Wie alle gevoelskwestie uit de bespreking van het taalvraagstuk bannen wil - en sedert het verschijnen van Vermeylen's ‘Kritiek der Vlaamsche Beweging’ tracht ongeveer ieder Vlaamschgezinde dit te doen, zonder evenwel altijd volledig te slagen - zal deze stelling gaarne onderschrijven als zijnde volkomen redelijk. Hieruit volgt, voor wie logisch doordenken, dat de taalminderheden, in Vlaanderen of Wallonië, rechten kunnen doen gelden. ‘La langue maternelle ne dépend pas de celle qui est parlée par la majorité de vos concitoyens, elle ne dépend pas de la cité, elle ne suit pas la glèbe, mais l'homme.’ Nu is het een feit, dat de Vlaamsche minderheden in Waalsch-België spoedig geassimileerd zijn, zoodat aldaar het principe der eentaligheid zoo goed als ongeschonden bewaard blijft. Maar het bestaan van Franschsprekende minderheden in Vlaanderen is een historisch feit, dat dagteekent van de XIIIe eeuw. Terwijl in Bohemen, Zuid-Afrika, Canada, den Elzas, Polen de tweetaligheid in alle standen heerscht, stelt men vast, dat in Vlaanderen slechts de hoogere klassen verfranscht zijn. Daar heerscht dus een toestand gelijk aan dezen, welke een tijd lang waarneembaar was te Berlijn, in Zweden, te Sint-Petersburg, waar de hoogere klassen Fransch praatten, te Kopenhagen, waar ze Duitsch spraken. ‘Il a suffi - zoo merkt de auteur op - qu'un souffle de démocratie ou de patriotisme passât sur la ville pour que ces classes scciales élevées adoptent avec orgueil la langue populaire.’ Zoo iets dergelijks in Vlaanderen niet geschiedde, dan hoeft dit voor een deel toegeschreven te worden aan het feit, dat het Fransch er sedert vele eeuwen gesproken werd, evenals aan de onmiddellijke nabijheid van Frankrijk met zijn schitterend geestesleven. | |
[pagina 294]
| |
Van niet minder belang is de omstandigheid, dat de verfranschte Vlamingen steeds steun gevonden hebben bij hun Waalsche landgenooten en, sedert 1830, bij de centraliseerende regeerders. Paul Lippens merkt te recht op: ‘Les gouvernements belges ont poursuivi par d'autres méthodes la politique linguistique des gouvernements français.’ Vermits de verfranschte Vlamingen schier hoofdzakelijk behoorden tot de hoogere burgerij, kwam het taalverschil de klove tusschen de verschillende standen - klassen, zouden de socialisten zeggen - nog verdiepen. Omdat zij geen directe gemeenschap met hun Vlaamschsprekende medeburgers onderhielden en als het ware geheel afgezonderd leefden, geschiedde het, dat deze taalminderheden hun beteekenis gingen overschatten en bij de vreemdelingen, die slechts op oppervlakkige wijze met het leven in Vlaanderen kennis maken, verkeerde denkbeelden deden ontstaan. Paul Lippens heeft heel juist de echte waarde van deze taalminderheden - er komen, volgens de door hem aangehaalde statistiek van 1913, slechts 1,6% Franschsprekenden in de Vlaamsche gewesten voor! - omschreven. Zij maken kleine, volkomen geïsoleerde koloniën uit te midden van de Vlaamsche bevolking van sommige steden lijk Antwerpen, Gent, Brugge, Oostende, Kortrijk, Ronse, Aalst, Geeraardsbergen, Mechelen... Die koloniën bestaan soms uit enkele tientallen en bijwijlen ook uit eenige duizendtallen van individuen. Hun waarde kan evenwel niet door brutale getallen worden uitgedrukt. ‘Leur situation intellectuelle et sociale leur réserve un rôle particulièrement brillant. Ces petites colonies de langue française peuvent à certains points de vue se comparer à ces petites colonies protestantes qui brillent d'un vif éclat dans certaines villes françaises, ou à ces colonies israëlites dont le rôle parfois très bienfaisant est reconnu en mille endroits; seulement au lieu d'être composées de citoyens différant de ceux qui les entourent par la religion ou par la race, ils en diffèrent par la langue...’ Lippens erkent ruiterlijk, dat Vlaanderen in feite niet kan worden beschouwd als een tweetalig land, al wordt ook alles in het werk gesteld om dezen verkeerden indruk te wekken. Hoe het ontstaan van dergelijke valsche voorstelling mogelijk is, wordt door hem op afdoende wijze verklaard: ‘Il est, dans toutes les villes, un groupe actif, instruit et riche, qui est celui au contact duquel se | |
[pagina 295]
| |
trouve le voyageur et qui lui donne l'illusion de se trouver en un pays essentiellement bilingue où un million sur troisGa naar voetnoot(2) millions d'habitants s'expriment habituellement en français.’ Van nog grooter belang is deze vaststelling, welke zich onmiddellijk bij 't voorgaande aansluit: ‘...Ce groupe, d'autant plus compact qu'il est plus isolé, trompe ses propres membres sur son importance et limite leur vue à sa propre étendue.’ Klaarder kon de verhouding der uiterst roerige en zeer machtige Franschtalige minderheden tot de Vlaamsche massa niet worden bepaald. De schrijver geeft zonder aarzelen toe, dat dit gemis aan taaleenheid in het Vlaamsche land voornamelijk nadeelig is voor de lagere standen. Dat de nood van het Vlaamsche volk alleen te wijten zijn zou aan de tweetaligheid, ontkent hij echter met klem, terwijl hij de gebrekkige inrichting van het onderwijs aanwijst als zijnde een der voornaamste oorzaken van den intellectueelen en technischen achterstand van den arbeider in Vlaanderen. ‘Le bilinguisme n'en est qu'une cause secondaire.’ ‘Par contre - zoo stelt hij onmiddellijk vast - il empêche essentiellement le rayonnement de la culture supérieure (die men zoo maar niet verwerft door middel van het onderwijs alleen, maar welke de vrucht is van eeuwen stage verfijning!) sur le peuple flamand; l'action morale de ceux-là même dont la situation permet quelque action autour d'eux s'arrête sur eux-mêmes et ils rappellent un orchestre merveilleux qui jouerait dans une petite chambre pleine d'instrumentistes, mais sans auditeurs. Ce sont de brillantes lumières en chambre noire.’ Hebben al de voormannen van de Vlaamsche beweging niet hetzelfde gezegd en was het niet het doel van allen de klove tusschen de hoogere en de lagere standen te dempen door de ver- | |
[pagina 296]
| |
dere verfransching van Vlaanderen, die, alhoewel met alle middelen beproefd, een mislukking heeten mocht, te beletten? Paul Lippens betoogt dat de verfranschte minderheden, wier invloed op het volk hij van geener waarde heet, taalrechten bezitten. ‘...Chercher à les brutaliser dans leurs préférences linguistiques serait... de la pire tyrannie et il est vraiment trop simple de se laver du reproche de tyrannie en déclarant d'un trait de plume que les victimes n'existent pas, que la Flandre est monolingue. Tout au moins, devrait-on concéder que bilinguisme existe dans les villes.’ Rekening houden met dit onloochenbaar feit bij het zoeken naar een definitieve oplossing van het taalvraagstuk in de Vlaamsche gewesten, biedt geen onoverkomelijke bezwaren. Het werd echter reeds meermalen vastgesteld, dat het erkennen van deze beperkte tweetaligheid beteekende de stelselmatige verfransching van de meerderheid ten voordeele van de minderheden. Dit is immers de Belgische regeeringspolitiek gedurende nagenoeg een gansche eeuw geweest. Zij heeft geen resultaten van beteekenis opgeleverd. Het Fransch - zoo stelde Paul Lippens immers vast - werd nimmer voor het Vlaamsche volk een cultuurmiddel! ‘Ne nous illusionnons-nous donc pas. Non seulement vous ne franciserez pas le peuple flamand, mais vous ne l'amènerez même pas assez loin dans cette voie pour que le français soit un instrument appréciable de sa culture, et ce n'est que par la langue flamande seule que le développement intellectuel et moral du peuple flamand peut être efficacement obtenu.’ Dergelijke verklaring, hoezeer ze ons ook met geestdrift vervult, bevat echter geen aanduiding betreffende de maatregelen, die van regeeringswege dienen te worden genomen ter vrijwaring van de rechten der verfranschte minderheden in Vlaanderen. Bepaalde voorstellen formuleert Paul Lippens niet. Op bestuurlijk en rechterlijk gebied lijkt het ons niet zoo heel moeilijk de bescherming der minderheden te verzekeren. Waar het onderwijszaken geldt, wordt de toestand moeilijker. Niemand zal nog dulden, dat Vlamingen verfranscht worden opdat zij beter een minderheid van Walen en verfranschte Vlamingen zouden kunnen dienen. We nemen met Paul Lippens aan, dat het voortbestaan dezer verfranschte minderheden - die overigens geenszins voor Vlaamschen dwang zouden zwichten, maar integendeel uit de verdruk- | |
[pagina 297]
| |
king nieuwe weerstandskracht zouden putten! - geenszins een beletsel is voor de ontwikkeling der Vlaamsche bevolking. ‘Aucune des deux (langues) n'est un obstacle au développement du pays et le français pourra même y contribuer pourvu que malgré leur présence simultanée, disparaissent ces cloisons étanches qui séparent les petites colonies françaises et la masse éternellement fidèle au parler flamand.’ De demophiel Paul Lippens, die een zuiver besef bezit van de verantwoordelijkheden wegend op hen, welke tot de leidende standen behooren, aarzelt niet de éénig-mogelijke oplossing aan te duiden: ‘Dans ces classes sociales élevées, dans ces petites colonies de Flamands d'expression française qui s'égrènent sur la Flandre, l'étude convenable des deux langues usitées en Flandre est possible, et c'est à ces classes sociales élevées et non aux autres qu'il appartient de forger les liens qui uniront les diverses parties de notre population en un seul toiut. - ...C'est là d'ailleurs une de ces obligations sociales que la destinée impose aux heureux de ce monde.’ Vermeylen, in zijn brochure: ‘Quelques aspects de la question des langues en Belgique’ komt tot hetzelfde besluit: ‘Il ne reste qu'une issue: que les classes éclairées travaillent au relèvement des classes populaires en se servant de la langue de celles-ci.’ In zijn open brieven aan Jacques Pirenne, den kampioen van ‘la liberté du père de famille’Ga naar voetnoot(3), stelt de abbé van den Hout het volgende vast: ‘Je suis arrivé à la conviction absolue que cette minorité ou devra se transformer et devenir réellement l'élite flamande d'une Flandre renouvelée ou sera irrémédiablement balayée. C'est qu'il y a autre chose dans le problème flamand qu'une menace aux libertés d'enseignement et du père de famille. Il y a un mouvement racique, culturel, social, national, que rien au monde ne pourrait arrêter.’ In zijn inderdaad prachtigen brief aan den Koning, waarmee de brochure opent, veroordeelt dezelfde geestelijke deze minderheden in harde bewoordingen: ‘Cette minorité a manqué à son devoir social. Elle s'est isolée de sa race, de son | |
[pagina 298]
| |
peuple et de sa culture. Il lui faut redevenir ce qu'elle eût dû ne jamais cesser d'être: l'élite du peuple au milieu duquel elle vit et dont elle est sortie. Loin de s'opposer au renouveau flamand, elle devrait le promouvoir de toutes ses forces.’ Met dit principe hoeft de wetgever, die de taalkwestie in het onderwijs wil regelen, rekening te houden. Het heeft nimmer in de bedoelingen der Vlaamschgezinden gelegen de Franschsprekende kinderen een Vlaamsch onderwijs op te dringen, op gevaar af van hen ‘pedagogisch-achterlijken’ te maken, zooals te Brussel met de Vlaamsche kinderen werd gedaan. Maar, zoo het oprichten van Fransche klassen in het lager onderwijs van Vlaamsche steden verdedigbaar is in pedagogisch opzicht, dan blijft het niettemin waar, dat dergelijke afdeelingen niet kunnen geduld worden zoo zij enkel dienen moeten om het voortbestaan eener van de Vlaamsche massa afzijdig-levende Franschtalige minderheid te bestendigen. Die Fransche klassen moeten de assimilatie dezer minderheden voorbereiden en, zonder de uitroeiing van het Fransch te beoogen (het is een zedelijke misdaad wanneer men een mensch door geweldpleging van zijn moedertaal berooft), de grondige kennis van het Nederlandsch bevorderen - opdat, zooals Paul Lippens met nadruk betoogt - de hoogere standen eindelijk hun socialen plicht zouden kunnen vervullen en voor hun volk zijn: de onmisbare elite, die, zooals Vermeylen het wenscht, de Vlaamsche elite, welke in de laatste tijden naar 't voorplan drong, kan steunen in haar pogingen tot cultureele verheffing van het Vlaamsche volk...
* * *
We hebben de brochure van Paul Lippens, die een uiting is van liefde voor het volk en waarin geen offers worden gebracht aan den cultus van het Getal, aan de verwerpelijke democratie - niet in haar geheel ontleed. Menig thans reeds overwonnen standpunt wordt er in verdedigd. Vele ethische, sociale of historische beschouwingen zijn voor Vlamingen van minder belang dan voor de franschelaars. We hebben voornamelijk het meest actueele van de vraagstukken, die de auteur bespreekt, in 't licht gesteld. Maar ons heeft het getroffen hoe elke bladzijde van deze verhandeling | |
[pagina 299]
| |
doorgloeid is van geestdrift en hoe elke bewijsvoering gebouwd werd op den vasten grond der Rede. Aan het Vlaamsche volk heeft Paul Lippens een dienst van belang bewezen. Moge zijn stem, opklinkend aan gene zijde van het graf, vele levenden onder de verfranschte Vlamingen tot inkeer brengen en tot een beter begrip van hun plichten tegenover het volk!
LODE MONTEYNE. |
|