De Vlaamsche Gids. Jaargang 18
(1929-1930)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
De Zweedsche Letterkunde
| |
[pagina 214]
| |
Het belang dat vroegere Zweedsche schrijvers - en reeds van de XVIIe eeuw af - stelden in het volksleven en dat in 't begin zich reeds uitte in talrijke plaatselijke en soms wel eens al te wetenschappelijke beschrijvingen van natuur en zeden, gaf het ontstaan aan 'n nieuw genre in de letterkunde, waarvan de voornaamste vertegenwoordiger GUSTAF FRODINGGa naar voetnoot(3) (1860-1911) is. Fröding werd in Vermland geboren, waar z'n vader heereboer was. In de hcogeschool te Uppsala voelde de jonge Fröding zich niet thuis en in 1885 was hij als journalist verbonden aan het blad ‘Karlstadstidningen’. Het werk van Fröding vormt 'n innig en onafscheidbaar geheel met het Zweedsche, en vooral met het Vermlandsche, landschap. De dorre beschrijvingen, waarvan sommige schrijvers uit de 17e, 18e, 19e eeuwen gebruik gemaakt hebben, ruimden de baan voor een rijk en hartstcchtelijk gevoel voor de natuur, voor een overvloed van vroolijken, gezonden humor met nu en dan 'n vleugje melancholie, gevolg van 'n overgeërfde ziekelijke overspanning, welke hem nooit verlaten heeft. Hij ook verliet in 1890 het zinkende schip van het Naturalisme met z'n twee werkjes ‘Naturalism och Romantik’ en ‘Om Humor’? In 1891 verscheen z'n dichtbundel ‘Guitaar en Accordeon’ (Guitarr och Dragharmonika), waarin 'n weelde van vroolijken en dionysischen levenslust 'n bodem van zwaarmoedigheid en bittere treurnis verbergt. In z'n bundel ‘Nya Dikter’ (1894) is zijn levenslust nog heerlijker, terwijl in de ernstige gedichten de somberheid toeneemt en zijn ten ondergang gedoemde geest tragisch worstelt met het monster der Donkere Macht. In ‘Stänk och Flikar’ (1896) heeft de vreeselijke geestesziekte hem volkomen in hare klauwen. En nog vindt men er de oude vroolijkheid in de grappige kindergedichten over ‘Lelle Karl Johan’ en over de kleine meisjes Elsa en Greta (‘Harjarinnor’). Maar nieuw zijn de Nietzschiaansche ‘Uebermensch’ phantazieën, en erotische gedichten van een zoo heidensche naakte schoonheid dat zij den dichter een aanklacht wegens onzedelijkheid bezorgden. (‘En Morgendröm’), (‘Gudarne dansa’), en | |
[pagina 215]
| |
eindelijk schokkende persoonlijke bekentenissen, vol zelfaanklachten (‘Narkissos’, ‘Flickan i Ogat’). Radelooze wanhoop klinkt ons tegemoet uit ‘Fedlös’, waarin de dichter droomt, dat hij een arme, uitgehongerde en eenzame zwerver is; in ‘Prins Aladin af Lampen’, waarin de sprookjesprins krankzinnig is over het verlies van zijn lamp en zijn ring - de scheppingskracht en de geloofskracht; in het zeer sombere ‘Världens Gång’, waarin het schip rustig zijn reis voortzet zonder op de noodkreten der opvarenden, die verdrinken, te letten. En in ‘Sagan om Gral’ tracht een ziek gemoed een mystieke verzoening te vinden van de tegenstellingen die het leven biedt, vrede te vinden aan de andere zijde van goed en kwaad.’ (H. Topsöe Jensen). De volgende dichtbundels ‘Nytt och Gammalt’ (1897) en ‘Gralstänk’ (1898) wezen niet op beternis en in 1898 werd Fröding in een krankzinnigengesticht opgenomen, waarin hij stierf in 1911. Tijdens deze jaren gaf hij nog ‘Efterskörd’ (1910) en ‘Reconvalescentia’. Fröding is voor zijn tijd van groote beteekenis geweest. ‘Zijn gedichten zijn op muziek gezet en gezongen, gelezen en geliefd als weinig, anderen, zijn tragisch lot heeft de phantazie en de scherpzinnigheid der onderzoekers in beweging gezet. Hij is een dichter voor ‘de velen’ en ‘de weinigen’. Zijn heldere, lichte kunst kan zelfs door den eenvoudigsten begrepen worden, zij schijnt in spel geboren, en toch ligt er een zwaar, heroïsch werken achter, een strijd om de zwaarmoedigheid met een glimlach te bedekken (‘Ur Anabasis’). (H. Topsöe Jensen). Een schrijver, welke in vele opzichten overeenkomst vertoont met Fröding is ERIK, AXEL KARLFELDT (geb. 1864), secretaris der Zweedsche Akademie. Hij ook verheerlijkt in zijn werk de natuur zijner geboortestreek Dalecarlië. Met fierheid en bewondering schrijft hij over de eigenaardige zeden en gewoonten der stoere Dalecarliërs. Als romantisch dichter schrikt hij nochtans niet terug voor naturalistische uitdrukkingen, doch nooit verdwaalt hij in dit voor hem zoo donkere rijk. Van hem verschenen vijf belangrijke dichtbundels: ‘Vildmarks och Kärleksvisor’ (1895); ‘Fridolins Visor’ (1895); ‘Fridolins Lustgård och Dalmalningar på Rim’ (1904); ‘Flora och Pomona’ (1906); ‘Flora och Bellona’ (1918), waarin de smartelijke indruk dien de wereldoorlog op hem maakte, op den voorgrond treedt. Evenals Fröding's poëzie vonden ook Karlfedt's gedichten spoedig ingang, omdat hij in 'n kunstige en toch terzelfdertijl | |
[pagina 216]
| |
eenvoudige taal, aan z'n volk juist datgene gaf, waar het instinctief behoefte aan voelde. Met Per Hallström en Selma Lagerlöf is hij insgelijks een der glanspunten uit de Zweedsche litteratuur. PER HALLSTRöMGa naar voetnoot(4) werd in 1866 te Stockholm geboren. Als ingenieur trok hij naar Amerika, doch spoedig keerde hij naar Zweden terug. Deze schrijver heeft zich niet gansch van het Naturalisme willen losrukken; z'n levensopvatting, sterk door Schopenhauer beïnvloed, is heel en gansch pessimistisch. Hallström schreef essays, kritieken, gedichten, drama's, blijspelen, romans, doch eigenlijk heeft hij zijne beroemdheid aan het novelle-genre te danken. In 1894 behaalde hij zijn eerste succes met den bundel ‘Vilsna Fåglar’. Het jaar daarop verscheen ‘Purpur’, dat eenigszins romantisch getint is. Daarop volgden enkele bundels, waarin de hoofdpersoon de dood is, nl. ‘Briljantsmycket’ (1890); ‘Reseboken’ (1898); ‘Thanatos’ (1900); ‘De fyra Elementerna’ (1906) (De vier Elementen); ‘Nya Noveller’ (1912). De laatste werken van dezen merkwaardigen Zweed toonden duidelijk aan dat hij, wat den schrijftrant betreft, de richting van Lagerlöf volgt. SELMA LAGERLöFGa naar voetnoot(5) werd op 20 November 1858 in Vermland op het voorvaderlijk domein van Mårbacka geboren. Haar geslacht, dat daar reeds sinds eeuwen woonde, had én mét de oude gewoonten en herinneringen, 'n rijke schat van wondere sprookjes bewaard. In haar jeugd was dit het eerste en bijna dagelijksch geestesvoedsel: ‘de engelenfee der fantasie was | |
[pagina 217]
| |
onafgebroken haar leidsvrouw en zij had grootmoeder, die haar haar kinderjaren door haar vertellingen onbeschrijfelijk mooi maakte’ en ‘door haar heeft de kleine Selma de heilige, ideale tooverwereld betreden.’ (Christine Doorman). De herinneringen uit deze gelukkige jeugd heeft zij beschreven in ‘Mårbacka’ (1923; Moerasheuvel) en in enkele hoofdstukken uit andere werken, zooals ‘En liten herrgard’ in ‘Nils Holgerssons underbare resa genom Sverige’ en ‘Liiliecronas hem’ in ‘Gösta Berlings saga’. Ze deed hare studiën te Stockholm, waarna zij gedurende enkele jaren onderwijzeres te Landskrona, in 't Zuiden van Zweden, was. In 1890 werd door het tijdschrift ‘Iduna’ hare eerste pennevrucht ‘En saga om en saga’ (Geschiedenis eener Geschiedenis) bekroond. Dit was 'n schets van haar beroemd werk ‘De Legende van Gösta Berling’ (Gösta Berlings saga) (1891), waardoor zij in, gansch Europa bekend werd. Het werk speelt op het goed Ekeby, in Vermland, in de 19e eeuw, toen over de onberoerde landstreek de adem der grootnijverheid ging. De tot dan toe in den grootsten eenvoud levende Vermlanders werden insgelijks aangegrepen door den roes van dol genieten die, bij tijden, met hun ernstig karakter 'n loopje nam. 'n Nieuw type kwam daardoor tot stand: ‘ernstig en diep in zich zelf teruggetrokken met buien van ongebreidelde uitgelatenheid en dwaasheden.’ (Doorman), Deze wonderlijke tijd en dit fantastisch type zijn het, welke Lagerïöf ons meesterlijk schildert in hare Gösta-Berlingsage. Selma Lagerlöf verliet het onderwijs en ondernam groote reizen. Haar roem groeide steeds, naarmate haar werken verschenen. In deze meesterwerken, gedeeltelijk geput uit de Skandinaafsche folklore, herschept ze de wereld door de herinnering en door den droom. Geschreven onder den drang van eene buitengewone, naïeve verbeelding en onder den invloed van de groote goedheid en liefde, waarin hare kinderziel baadde, gelijken ze meer op grootsche legenden dan op eenvoudige romans. En immer ligt over elk boek 'n sluimer van ‘Goddelijke schoonheid van licht en kleuren’ (Doorman). Immer versmelt het spiritueele met het bovennatuurlijke, dat op zijne beurt uitgroeit tot het wonderbare. In ‘De Wonderen van den Antichrist’ (Antkrists Mirakler; 1897), dat in Sicilië speelt, gaat zij den strijd aan tegen het socialisme, hetwelk in dien tijd in dat land ernstige verwikkelingen deed ontstaan. Na 'n reis naar het Heilig Land schonk zij ons het groot werk ‘Jeruzalem’ (1901-1902), waarin insgelijks het mystieke en het | |
[pagina 218]
| |
optimisme 'n wonder en harmonisch geheel vormen met de doorschijnende atmosfeer der legende. Hier maken wij het ontstaan Van 'n godsdienstige beweging onder de Vermlandsche boeren mede, waardoor 'n aantal families naar het Heilig Land trokken om daar 'n kolonie te stichten. ‘De Christuslegenden’ (1904; Kristuslegender) schilderen ons in 'n eenvoudige, diep ontroerende vroomheid en schoonheid de jeugd van Jezus. Als 'n goddelijke zang uit de hoogere, onstoffelijke sferen en met ‘de heilige toovermacht van een primitieven schilder over zijn vrome voorstellingen’ (Doorman) heeft zij van deze legerden 'n innige verheerlijking van den Godmensch gemaakt. In opdracht van 'n Zweedsch opvoedkundige, Alfred Dalin, schreef zij een vermaard leesboek voor de lagere volksschool ‘Nils Holgerssons underbara resa genom Sverige’ (1906-1907), waarin zij in sprookjesvorm het kind 'n overzicht van haar land geeft. Nils Holgersson, door den huisdwerg omgetooverd in een kabouter, doet op den rug van 'n gans 'n tochtje boven Zweden en leert alzoo dieren en menschen kennen en liefhebben. Op 11 November 1909 verwierf zij den Nobelprijs voor litteratuur en in 1914 werd zij lid van de Zweedsche Academie. Ik meen wel dat Selma Lagerlöf hier te lande genoeg bekend is om, in het kader dezer inleiding, er niet verder over uit te weiden. Order de vertegenwoordigers der nieuwe strooming merkt men in de eerste plaats op, dat ze geen bepaalde school aankleven. Hun kunst, welke zich met voorliefde bezighoudt met het beschrijven van het boerenleven, kenmerkt zich door 'n sociale tendenz, terwijl ook in het drama het pessimisme der jaren '80 terug om de heerschappij worstelt. De schrijvers dezer richting hebben insgelijks den strijd aangegaan teqen ‘la comédie humaine’; tegen alle huichelarij en onwaarheid op godsdienstig en sexueel gebied. In korte, krachtige en van oeest sprankelende novellen breekt hun bijtende spot los - zooaïs bij HTALMAR SODERBERGGa naar voetnoot(6) (geb. 1869) of klaagt de weemoed onder het blinde fatalisme - zooals bij z'n tijdgenoot BO BERGMAN (geb. Stockholm 1869). ‘Heel dit leven is slechts ijdel spel voor hem: zonder zin en zonder doel. Dat is de groote treurnis die zich uitspreekt in zijn werk: de troostelooze eenzaamheid der ziel die naar den afgrond schreit,’ zegt Erik Jespersen. En niet alleen in hunne talrijke novellenbundels en romans weerspiegelt zich deze sombere levensopvatting, doch ook hunne | |
[pagina 219]
| |
gedichten worden overschaduwd door 'n troostelooze en schreiende berusting. Kenmerkend daarvoor is Bergman's ‘Marionetter’ (1913) waarin ‘hij voelt met weemoed, dat alles verdorren moet; niemand kan het levensraadsel oplossen - daarachter wacht ons slechts de duisternis.’ (Topsöe Jensen). 'n Scherp contrast met deze beide bittere realisteh vertoont ons K.G. OSSIAN-NILSSON (geb. 1875), wiens liederen zingen van hoop en verwachting in den nieuwen tijd die heerschen zal over Christendom en moraal. Onder dezen, welke nog in hun ontwikkelingsstadium schijnen te verkeeren, wil ik vermelden: SVEN LINDMAN (geb. 1882), die na 'n reeks opzienbarende gedichten waarin hij de erotische liefde verheerlijkt, 'n cyclus nationalistische romans schreef, om ten slotte tot het godsdienstige genre over te gaan. SIGFRID SIWéRTZGa naar voetnoot(7) (geb. 1882) ging in den aanvang met z'n novellenbundels den weg op van Söderberg en Bergman. Doch onder den invloed van Bergson's philosophie en van den wereldoorlog, ging hij in zijn werk meer de sociale vraagstukken van zijn tijd behandelen. In een dezer hoofdwerken, ‘Seelambs’, beeldt hij met gruwzame kracht een huisgezin uit, waarvan de kinderen, door de drift naar het geld gedreven en na hun naaste alles ontnomen te hebben, eindigen met elkander te verscheuren. In ‘Het groote Warenhuis’ is de schitterende en grootsche handelswereld beschreven; het overweldigend financiegebouw op den zandigen en onbetrouwbaren bodem. HJALMAR BERGMAN (geb. 1883), onder wiens humor en vroolijkheid - zooals bij Froding - veel bitterheid huist. Enkele andere bekende schrijvers zijn: ELIN WAGNERGa naar voetnoot(8) (geb. 1882); HENNING BERGER (1872-1924) en HENNING v. MELSTEDGa naar voetnoot(9) (geb. 1875). | |
[pagina 220]
| |
Belangrijker werk levert OLOF HOGBERGGa naar voetnoot(10) (geb. 1855) met de geschiedkundige beschrijvingen zijner geboortestreek. Bekend is vooral z'n epos ‘Den stora Vreden’, waarin hij den strijd teekent tusschen heidendom en beschaving. In dezelfde richting schrijft LUDVIG NORDSTROM (geb. 1882). In z'n novellenbundels, waarin ook de natuur en het volksleven zijner geboortestreek op den voorgrond staan, heeft hij meer van zijn eigen persoonlijkheid gebracht. De humor wordt niet zelden spot of vervalt in 'n toon a la manière de Rabelais. Meer bekend als tooneelschrijver is ERNST DIDRINGGa naar voetnoot(11) (geb. 1868), die met evenveel succes zooweel het geschiedkundig tooneelspel als de klucht en het drama behandelt. Bekend zijn vooral ‘Två Konungar’ (1908); ‘Flygmaskinen’ (1915); ‘Högt spel’ (1909) en ‘Rattfallen’ (1918). Het behandelen van het boerenleven uit Dalecarlië vond insgelijks 'n naar geestdriftige vertegenwoordigers in KARL-ERIK FORSSLUND (aeb. 1872) en CARL LARSSON iBY (geb. 1877). 'n Eenzame en 'n pessimist is de dichter VILHELM EKELUND (geb. 1880). Als rontantieker verdiept hij zich in de symboliek. Gedurig gezweept tusschen het gevoel van levensmoeheid en het verlangen naar antieke zuiverheid, schoonheid en kracht, zoekt z'n psyche - over Goethe en Emerson - 'n harmonische levensvreugde. Als voorname werken stippen we aan: ‘Dithyramben i Aftontglans’ (1906); ‘Antikt Ideal’ (1909); ‘Böeker och Vandringer’ (1910): ‘Båge och Lyra’ (1912): ‘Nordiskt och Klassiskt’ (1914); ‘Sak och Sken’ (1922). Niet alleen is Ekelund 'n groot dichter, doch tevens is hij wellicht de arootste denker van het moderne Zweden. Eveneens verlangend naar schoonheid, doch rustiger en meer beschouwend is het werk van ANDERS OSTERLING (geb. 1884), insgelijks geboortig uit Schonen en zooals bij menig ander dichter uit deze streek, draagt zijn werk ook den stempel zijner afkomst. Over zijn eerste en mooie dichtbundels ‘Preludier’ (1904); ‘Offerkransar’ (1905); ‘Hälsningar’ (1907) e.a. welft zich de open hemd zijner streek en schept er lichtend-lachende en glinsterende voorjaarsdagen met blauwe en gelukkige gezichteinders en 'n lucht die zwanger gaat van geuren der vochtige en vruchtbare aarde. Onder de jongeren is hij vooral de zanger van feestelijke, lieve en fijne idyllen, die zich niet verschuilen in stille | |
[pagina 221]
| |
hoekjes van boomgaarden of tuinen, maar droomen in zonnige tafereelen met verre perspektieven; idyllen die zich soms verheffen tot 'n hymne van klassieke ruwheid en waar, achter de nevels van dauwfrissche morgens, stillen weemoed en bitterheid schuilen, die vooral in zijn werk ‘Facklor i Stormen’ (1913) op den voorgrond treden. ‘Maar in “Idyllernas Bok” (1917) heft hij zich weer daaruit op. In statige, volle jamben, zingt hij zijn hymne aan de scheppende en in stand houdende krachten van het leven, verkondigt hij zijn geloof aan vrede en verzoening. Den achtergrond van zijn beelden vormt het schoonste landschap - zoo rijk en mooi als nog nooit te voren in zijn poëzie. Dit werk is zoowel wat vorm als wat gedachte aangaat zijn rijpste en volmaaktste.’ (H. Topsoë Jensen). Als eerste van zijn generatie werd Osterling in 1919 lid van de Zweedsche Academie. Als volbloed romantieker vertoont FREDERIK VETTERLUND (geb. 1865) zich met z'n voornaamsten dichtbundel ‘I Gråbergsland’ (1909). ‘De stemming in zijn gedichten is een melancholiek gevoel van eenzaamheid, hij verdiept zich met droomerigen weemoed in de herinneringen aan hetgeen voorbij is, en soms kan hij zich vol schrik afvragen, waar de ontwikkeling heenvoert, maar ondanks alles leeft in hem het geloof aan de oude idealen en aan de eeuwige jonge romantiek van het gemoed.’ (Topsöe Jensen). Tot de jongste en talentvolle dichters behooren RAGNAR JANDEL en de communist TLIRE NERMAN. Zeer vruchtbaar zijn HARRY BLOMBERG en GLISTAF HELLSTROM, terwijl de humorist BIRGER SJOBERG steeds meer en meer faam verwerft. Onder de tooneelschrijvers vermeld ik ten slotte nog PAR LAGERKVIST, CARL AF UGGLAS en Strindberg's dochter KARIN SMIRNOFF. Karin Smirnoff schreef 'n opzienbarend boek ‘Voorjaarsontwaken’ (Vårbrytning) en 'n drama ‘Machten’ (Makter) dat in den Winter van 1923 voor de eerste maal in den Dramatischen Schouwburg van Stockholm opgevoerd werd. Onder haar laatste werken stippen we aan: ‘En tretydig historia’ roman: ‘Riddaren och jungfrun’ een allegorisch legendespel en ‘Odesmärkt’ een tooneelspel in vier akten. Dit hoofdstuk wil ik niet eindigen zonder een woordje te wijden aan enkele groote Zweedsche literatuurhistorici. Daar ik me beperken moet, neem ik dan ook enkel de voornaamste. Wie zich vertrouwd wil maken met de Zweedsche letterkunde verwijs ik naar het standaardwerk ‘SVERIGES NATIONAL-LITTERATUR; 1500-1920.’ (30 deelen van elk ± 300 blz., | |
[pagina 222]
| |
Albert Bonnier, Stockholm.) ‘ett stolt verk, till vilket varje annat land saknar motstycke,’ zeggen de Zweden te recht, ontworpen door Oscar Levertin en na diens dood uitgegeven door Henrik Schück (geb. Stockholm 1855), Ruben Gison Berg en Frederik Böök. RUBEN GISON BERG (geb. Nyköping 1876) is eveneens bekend als taalkundige. Hij gaf insgelijks met talrijke nota's en aanmerkingen Gustaf Fröding's volledige werken uit. FREDERIK BOOK (geb. Kristianstad 1883) is een reuzengestalte uit de Zweedsche literatuur, die destijds plotseling de aandacht op zich trok met zijn bundel essays ‘Stridsman och sangare.’ Tot hiertoe gaf hij reeds, in samenwerking met Par Hallström en Martin Lamm, een vijftigtal meesterwerken der wereldliteratuur uit. Van Böök verscheen insgelijks 'n uitgebreide ‘Biografi över Stagnelius.’ JOHN LANDQUIST (geb. Stockholm 1881) vóórzag Strindberg's volledige werken insgelijks van talrijke aanmerkingen. KARL WARBURG (geb. Göteborg 1852-1919) verrijkte Zweden met twee groote biografische werken, nl. ‘Viktor Rydberg’ en ‘Anna Maria Lenngren’. Belangrijk werk als literatuurhistoricus leverde JOHAN MORTENSEN (geb. Malmö 1864) met zijn beide werken: ‘Från Aftohbladet till Röda rummet’ (strömningar i svensk litteratur 1830-1879) en ‘Fran Röda nrnimet till sekelskiftet’ (strömningar i svensk litteratur under adertonhundraåttio- och nittiotalen).
PIET SCHEPENS. |
|