De Vlaamsche Gids. Jaargang 18
(1929-1930)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
De Zweedsche Letterkunde (Van het begin der 19e eeuw tot in onze dagen)? VervolgGa naar voetnoot(1)Is de periode vóór '30 vooral doordrongen van het esthetische, deze na '30 richt zich vooral tot de politiek. Maar de persvrijheid, welke nog niet definitief verwezenlijkt was, zou hier 'n groote rol spelen. De verwezenlijking van deze vrijheid is vooral te danken aan het krachtdadig optreden, het talent en het behendig manoeuvreeren van LARS J. HIERTA, die in 1830 het ‘Aftonbladet’ stichtte, waardoor Uppsala veel van zijn geestesoverwicht verloor. Voortaan berustte de macht in de handen der Stockholmsche journalisten, die, benevens hun leider Hierta, verscheidene vast-beraden elementen van eerste gehalte, o.a. CRUSENSTOLPE en CEDERBORGH telden, en zooals we reeds vroeger zagen verbond Almquist zich insgelijks als redacteur aan het blad der oppositie. Aan den roman, in de 18e eeuw zeer veronachtzaamd, werd ook 'n nieuwe realistische richting gegeven en een der baanbrekers op dit gebied was wel Cedenborgh, wiens werken door het van droomerijen verzadigde publiek gretig werden ontvangen. In Zweden speelden de Fransche invloeden insgelijks 'n belangrijke rol. Jammer dat men Eugène Sue als model beschouwde. Aan E. Sue, Hugo en Dumas viel 'n kolossale populariteit te beurt. Iedereen kocht en las hun werk, dat in afleveringen verscheen. In de dagbladen verschenen hunne romans als mengelwerk. Daarbij moet men nog de talrijke romans voor ‘misses’ voegen, welke uit Engeland kwamen. Met min of meer talent en met zeer veel sukses werden de buitenlanders door de Zweden nagevolgd. Onder de voornaamste navolgers stippen we aan: FREDERIKA BREMERGa naar voetnoot(2) (1801-1865), onderwijzeres te Stockholm, | |
[pagina 168]
| |
doch die zich spoedig gansch aan de letterkunde wijdde. Ze deed groote reizen in Europa, Amerika en het Oosten. Hare romans ‘De Familie H’ (Familjen H); ‘De Dochters van den President’ (Presidentens Döttrar) kenden veel sukses, doordat zij tintelen van eenvoud en frischheid. Ook haar onbeschroomde zienswijze ten voordeele der vrouwenemancipatie heeft veel tot dit sukses bijgedragen. EMILIE FLYARE-CARLENGa naar voetnoot(3); de barones KNORRING; O.P. STURZEN-BECKER (pseudoniem Orvar Odd) en A. BLANCHEGa naar voetnoot(4). Deze schrijvers slaagden er nochtans niet in een mooi karakter te schilderen en met een ongekuischten stijl hebben zij niets noemenswaardig in de letterkunde aangebracht. Het moet ons dan ook niet verwonderen, dat hunne werken volledig in den vergeethoek geraakt zijn. Tusschen 1830 en 1860 stippen we als voornaamste figuur den Finlander J.L. RUNEBERG (1804-1877) aan. JOHAN LUDVIG RUNEBERGGa naar voetnoot(5) deed zich eerst als criticus kennen. De Zweedsche poëzie - en in de eerste plaats het Phosphorisme en de poëzie van Tegnér - hekelde hij vooral om de valsche ornamenten, waarmede zij haar poëtischen stijl versierde. Nadien wijdde hij zich met sukses aan de lyrische poëzie. En eindelijk ging hij over tot de vaderlandsche dichtkunst, waarin hij z'n toppunt bereikte. Meer dan elk modern dichter heeft hij in zijn werk de neo-klassieke kunst verwezenlijkt. De volmaaktheid streeft hij nabij in ‘Koning Fjalar’ (Konung Fjalar). Een ander belangrijk werk van hem is het drama ‘De Koningen op Salamis’ (1863). Begaafd met een eenvoudig en edel karakter, met een weinig ingewikkelden geest, waren de geweldige driften hem onbekend | |
[pagina 169]
| |
en stelde hij geen belang in de groote vraagstukken van zijn tijd. Als optimist in den ruimsten zin van 't woord, ging hij door 't leven met 'n groot idealisme en met 'n vast geloof, dat de go'ede machten over de slechte triomfeeren zullen. Dit alles weerspiegelt zich in gansch zijn werk en vooral in ‘De Verhalen van den Vaandrig Stal’ (Fänrik Stals sägner), dat men in Zweden als 'n nationaal gedicht beschouwde, waarvan men, jammer genoeg, het zuiver Finlandsch karakter uit het oog verloor. Daar de politieke verhoudingen in Zweden en Finland sterk van elkander verschilden, diende men in de eerste plaats met het Finlandsch karakter in zijn werk rekening te houden. Het lied, waarmede hij hoogergenoemde vertellingen opent, werd Finland's nationaal lied: ‘Ons Land.’ Dit werk behandelt op dichterlijke wijze den oorlog van 1808-09, waardoor Finland aan Rusland onderworpen werd. De oude, vervallen vaandrig Stal vertelt den jongen, overmoedigen student over dezen strijd, waarin hij echter meer het Vezen van Finland en zijne bewoners op den voorgrond weet te brengen. Naarmate het verhaal voortschrijdt voelt de jongeling zijn hart sneller kloppen, om ten slotte gansch in bewondering voor dit volk en zijn verleden te staan. Daar ik in deze inleiding het inlasschen van een cursus in de geschiedenis van dien tijd ni'et beoog, zoo wil ik dan ook hierover heenstanpen om nu enkele regels aan Snoilsky te wijden. CARL SNOILSKYGa naar voetnoot(6) (1841-1903). De invloed van Runeberg was groot op de Zweedsche litteratuur en vooral op de jeugd van 1860. Het was niet alleen het patriotisme van Runeberg dat deze jonge generatie met geestdrift beving, maar het was vooral zijn dichterlijke stijl, die een fel kontrast vertoonde met de rhetoriek die op den bestaanden grondslag van Tegnér opgebouwd was. Het realisme van Runeberg werd bijzonder gewaardeerd door 'n groep studenten van Uppsala die, even na 1860, eene letterkundige vereeniging gesticht hadden onder den naam van ‘Het Naamlooze Gezelschap’ (Namnlösa Sällskapet). En niet zonder reden dachten zij er aan om de toonaangevers der Zweedsche letterkunde te worden, daar er zich onder hen werkelijke talenten bevonden. De grootste dichter onder hen was wel gïaaf KARL SNOILSKY. Alhoewel aristokraat van geboorte en van uiterlijk, is hij immer 'n warm verdediger der vrijheid geweest. In 1865 bekwam hij eene plaats in de diplomatie, waarin hij tot 1879 werkzaam geweest is. Zijn eerste gedichten, vol begaafdheid en frisch idealisme, welke daardoor de aandacht van het publiek trokken, kenmerkten zich door 'n richting die niet samenliep met deze zijner makkers uit | |
[pagina 170]
| |
‘Namnlösa Sällskapet’Ga naar voetnoot(7). Niettegenstaande hun realisme bleven zij brave leerlingen van den grooten Zweedschen filosoof Boström; bewonderaars der philosophie, waren zij behoudsgezinden in de politiek en neigden zij zich meer en meer tot de orthodoxe nationale kerk. Snoilsky integendeel was liberaal en een welsprekend verdediger van het mindere volk. Voor de godsdienstige quaesties toonde hij zich vrijwel onverschillig. De taal dezer gedichten is rijk en beweeglijk en men vindt er geen sporen m'eer in van Tegnér's rhetoriek. In zijne jeugdverzen verheerlijkte hij met geestdrift de vrijheidsliefde; hij wenschte de vrijheid van Polen, voelde veel sympathie voor de bevrijdingspogingen van Italië en hij aarzelde niet de politiek van Rusland en Duitschland aan te vallen. Doch als diplomaat mocht hij zich voortaan die weelde niet meer veroorloven en nu werd hij bibliophiel en muntenverzamelaar. In 1871 gaf hij nog 'n bundel stemmige en zangerige sonnetten uit, welke eenigszins koel aandoen. Snoilsky koos bij voorkeur den sonnettenvorm, omdat deze overeenstemde met z'n buitengewone gave om alle opgedane indrukken sterk te concentreerden. In het aanvangssonnet verklaart hij, dat hij de vreugde en de smart van zijn hart niet aan vreemde handen wil toevertrouwën en dat het heiligdom van zijn gevoelens niet te koop is. Daarna volgde 'n tijdperk van schijnbare kalmte. Op 't onverwachts echter biak de crisis los. Hij liet z'n ambt varen, scheidde zich van z'n vrouw om de vrouw te huwen welke hij beminde. Naar den vreemde uitgeweken, schfep het heimwee 'n nieuwe lente in z'n dichtkunst en hij gaf 'n reeks merkwaardige, nogmaals fijngeciseleerde vaderlandsche gedichten. | |
[pagina 171]
| |
Nochtans heeft Snoilsky met z'n gedichten de volksziel niet weten te ontroeren, want zijn kunst was daarom veel te aristocratisch; ‘ses nobles conceptions, son art parfait ont du moins créé une poésie qui n est pas seulement un produit de luxe destiné a la table des raffinés; on y trouve formulés les pensees et les rêves des meilleurs esprits de sa génération.’ (Henrik Schück). VIKTOR RYDBERGGa naar voetnoot(8) (1828-1895). De levensloop van Rydberg was van de wieg af tot aan het graf het tegenovergestelde van Snoilsky. Uit de lagere volksklasse gesproten, was hij van zijn zesde jaar af aan vreemden overgelaten, daar door den dood van zijn moeder z'n vader krankzinnig geworden was. De vroege ellende en het harde lot welke hem te beurt vielen, hebben van hem een krachtig self-made man gemaakt. Gansch alleen maakte hij zich 'n kennis eigen, die degelijk en merkwaardig was. Daardoor werd hij een der geleerdste en beschaafdste mannen van zijn tijd. Als medewerker aan een groot liberaal blad van Gothenbourg liet hij daarin z'n eerste belangrijke werken verschijnen, welke bijna onopgemerkt bleven. Een dezer ‘Singoalla’ staat nog onder den invloed van het romantisme; doch in ‘De reizende Gymnasiasten’ (De vandrande djaknarna) (1856) vertoont hij reeds meer zelfstandigheid. In 1857 verscheen ‘De Vrijbuiters in de Oostzee’ (Fribytaren pa Ostersjön) en in 1859 zijn prachtig werk ‘De laatste Athener’ (Den siste Atenaren), 'n werk dat in de geschiedkundige romanlitteratuur der volken met z'n rijken gedachteninhoud eene eerste plaats inneemt. Hierin stelt hij het uitstervende heidendom tegenover het opkomende Christendom. Na nog verscheidene werken geschreven te hebben, bereikte hij eerst de beroemdheid in 1870. In 1891 verscheen ‘De Wapensmid’ (Vapensmeden). Wat ik voor deze inleiding over Rydberg van belang acht en dit in verband met de verschijning van Strindberg in Zweden, is het volgende: ‘Fréderic Böök, auteur de la plus récente étude sur l'oeuvre de Rydberg, a justement observé qu'on y rencontre tous les courants par oü se caractérise depuis le début du XIXe siècle la vie intellectuelle suédoise: l'humanisme idéaliste de | |
[pagina 172]
| |
Tegnér et de Runeberg, le gothicisme, la mystique romantique d'Atterbom et de Stagnelius, et enfin le libéralisme des écrivains de 1840 et de 1850. Ces éléments divers revêtent toutefois, chez Rydberg, une forme nouvelle, et s'y harmonisent en une conception d ensemble, fleur de. la civilisation du siècle’. (Henrik Schrück). In de gedichten, welke Rydberg in verschillende bladen verschijnen liet, bemerken we vooral den invloed der Grieken, wat de zuiverheid en de strenge schoonheid van het vers betreft. Doch eerst na 'n algemeene beschouwing valt ons spoedig het belangrijkste en het diepste in z'n werk op, nl. het mystieke. Door de wijze, waarop hij in z'n romans de natuur en zijne helden beschrijft, is hij een der zuiverste idealisten zijner eeuw. ‘L'oeuvre de Rydberg est comme la fleur suprême de notre civilisation au XIXe siècle; elle marque l'achèvement d'une périod littéraire. Son influence a été vaste et profonde; elle a déterminé, en grande partle, la part d'idéalisme qui a survécu dans la génération présente’. (Henrik Schück). Van 1880 af ontstond, met! August Strindberg, 'n geweldige naturalistische beweging in de Zweedsche letterkunde, 'n beweging welke 'n scherp kontrast vertoonde met het idealisme van vóór 1880. In deze periode kregen we ruwe en pijnlijke beschrijvingen van eigen levenservaringen; 'n reeks tendenzwerken, waarin scherp en moedig opgetreden werd tegen den godsdienst, tegen het huichelend conventioneele der staats- en maatschappelijke inrichtingen, maar waar in hoofdzaak de verhouding der geslachten behandeld werd. ‘Het eigenaardigste genie van het Europeesche Noorden’ (Schleich), JOHAN, AUGUST STRINDBERG, (pseudoniem Harved Ulf) werd geboren te Stockholm den 22sten Januari 1849. Achtereenvolgens was hij onderwijzer, bestuurder van een verzekeringsblad, acteur, scheikundige, studeerde voor arts, werd journalist, criticus van ‘Dagens Nyheter’ en van ‘Svenska Medborgaren’, telegraafbeambte, schilder, bibliothecaris. Nadat hij enkele jaren bibliothecaris aan de Koninklijke Bibliotheek geweest wast, begon hij 'n rusteloos zwerversleven in Zweden zelf en in het buitenland. Van 1883 tot 1888 leefde hij in Frankrijk, Zwitserland, Duitschland en Italië. Van 1888 tot 1892 was hij terug in Stockholm, waar hij zich voorgoed trachtte te vestigen. Doch weer moest hij daar weg; zijn zwerversleven was nog niet ten einde. Hij verbleef dan in Duitschland, Oostenrijk en Frankrijk. Eindelijk betrad hij in 1897 z'n geboortestad als 'n veilig toevluchtsoord. Hij bleef er tot aan z'n dood, rustig, kalm, doch onverpoosd | |
[pagina 173]
| |
werkend. De letterkundige arbeid van Strindberg is reusachtig. Tot de wereldlitteratuur behoort hij niet alleen door z'n drama's, doch insgelijks door z'n romans en novellen. Verder gaf hij ons levensgeschiedenissen, gedichten, wetenschappelijke werken en brievenGa naar voetnoot(9). Ik meen dat hier eenige meeningen over Strindberg niet zullen misplaatst zijn en ik hoop dat ze den lezer welkom zullen zijn. ‘Hij was een geniaal mensch met een ontstemde ziel. Zijn grootste beteekenis ligt in zijn arbeid als verkondiger, als strijder, als onruststoker; zijn blijvende roem in het nut, dat hij met zijn frischheid en moed aan den geestelijken toestand in zijn vaderland heeft bewezen.’ (J.C. de Cock; inleiding ‘De Roode Kamer’). ‘L'homme qui a écrit la “Danse de Mort” est un des plus effrayants psychologues que le monde ait produits’ (Fernand Gragh). ‘Van alle onrustige, ontevreden geesten, die de laatste helft van de negentiende eeuw heeft voortgebracht, is Strindberg misschien de onrustigste en ontevredenste.’ (André Jolles). ‘Strindberg is krankzinnig, zooals alle genieën het zijn.’ (Georg Brandes). ‘August Strindberg ist für mich eine der markantesten Persönlichkeiten unserer Epoche: Dichter, Wahrheitsucher, Skeptiker und Mann des Glaubens! Alles nicht entwa lau, sondern in Glut.’ (Gerhart Hauptmann). ‘Poète national de par toutes les fibres de son être et de son génie, Strindberg eèt probablement l'écrivain le plus extraordinaire de la littérature suédoise.’ (Lucien Maury). ‘Strindberg is een begaafd man, het lijdt geen twijfel.’ (P.A.M. Boele van Hensbroek). ‘Il est le forgeron, qui brandit le gros marteau, la tête aussi chaude que le fer; ce ne sera pas un travail de ciselure méticuleuse, mais quand il a réussi, c'est une ferrure qui fait elle-même l'éloge du maïtre.’ (Frederik Böök). ‘Hij behoort tot hetzelfde geslacht als Alexander Kielland in Noorwegen, Edvard Brandes in Denemarken, maar - breeder opgevat - behoort hij te worden gerekend tot de uitgebreide Scandinavische geestesbeweging, die wordt aangeduid door de | |
[pagina 174]
| |
Noorsche namen Björnson, Ibsen, Lie, door de Deensche namen Drachmann, J.P. Jacobsen, Schandorph, Gustav Wied, de groote vloedgolf, die door de gemoederen gestroomd is in Scandinavië, deze opheffend, doorspoelend, bevruchtend gedurende meer dan veertig jaren. De man met het eeuwig-ziedende brein, de polygraaf met de historische en natuurkundige veel-wetendheid, dilettant in een tiental verschillende richtingen en meester in het verhaal, in het drama en in Zweedschen prozastijl, was een van de rijkste geesten onder deze velen, een van de scherpste en bijtendste, maar ook onder hen de minst harmonische.’ (Georg Brandes). ‘Seit Tolstois Tode hatte man ohne Schwanken in August Strindberg den ersten Geist Europas zu grüszen. Es ist möglich, dasz er als Künstler, als Bildner und Schöpfer nicht durchaus zum ersten Range gehorte. Vielleicht war er zu kritisch, zu böse (in einem hohen Sinn) um ein ganz groszer Künstler werden zu können, aber als gewaltig schamloser Bekenner vom Stamme des heiligen Augustin wird er gewisz unsterblich sein. Ein grotesker Zug seines Wesens, eine gewisse groszartige Lächerlichkeit hat in seiner Heimat sowohl wie im Auslande seinen Aufstieg zu jener Würde der offiziellen Geltung gehindert, die ihm sonst jedermann zuerkennt. Sonst weisz jedermann dasz er ein Groszer war, ein Held, ein Repräsentant, der im europäischen Stile lebte, kämpfte und litt.’ (Thomas Mann). ‘Un indomptable tempérament, les plus riches facultés, une oveine poétique qui va du pur lyrisme et de la poésie personnelle aux exaltations dramatiques et au sentiment le plus aigu de la nature, des fureurs d'apôtre, une âpreté terrible, une langue souple, saturée d'expressions populaires, directe, coloriée, essentiellement suédoise, voilà Strindberg.’ (Lucien Maury; Larousse Mensuel No 67, septembre 1912). ‘Das ist ein universaler Kopf, der die Welt von vielen Seiten ansah, zornig oft, doch oft auch mit der lächelnden Geduld des Weisen, und dem kein Kulturereignis, keine erkenntnis-theoretische Wandlung spurlos vorüberging.’ (Maximilian Harden). ‘Hij is de booze demon van het Individualisme, waarlijk de gevallen Engel, wien gegeven was om te zien, maar wien hoogmoed en eigenwilligheid de oogen verblindden. Hij is de Eenling, die zich in vloekbaren trots een eigen weg verkoos en de troost en lafenis weigerde, uit het besef van Gods eenheid en almacht Ontspringende. Hij is mateloos ongelukkig en tegelijk mateloos groot, een aanblik bijna verblindend, voor geringe stervelingen, die hem oordeelen naar hun benauwde inzichten en eigenschappen. En het is een deel van zijn gruwbare straf, van zijn bovenmen- | |
[pagina 175]
| |
schelijke wanhoop geweest, dat zelfs dit verachtelijk kleine hem zijn gansche leven gedeerd heeft.’ (Frans Coenen). ‘Son oeuvre, considérable et geniale, est remplie de paradoxes et de contradictions: éternel révolté, insociable, il n'a point formulé une philosophie, mais demeure le plus puissant artiste de la Suède contemporaine, dont, merveilleux écrivain, il a su reneuveler Ia langue littéraire.’ (Nouveau Larousse illustré). ‘Zeker hebben weinigen zoo oprecht, maar tevens zoo allerbrutaalst cynisch hun eigen leven blootgelegd en ontleed als hij. Want, het wil veel zeggen, zoo zijn innerlijkste zijn uit te spreken voor geheel de wereld, zijn diepste, geheimste gedachten bloot te leggen, zijn daden te laten zien, tot zelfs de verborgenste.’ (M.A.P.C. Poelhekke). ‘Ja, er wordt zeker in het pantheon onzer dagen geen naam gevonden welke zooals die van August Strindberg, uitdrukt al het onvermoeide, rustelooze zoeken, twijfelen en tasten van onzen tijd. Hij heeft werkelijk alle stadiën doorloopen, is van het eene uiterste gevallen in het andere - zonder ooit stand te houden. En altijd met de gloeiendste, onwrikbaarste overtuiging.’ (Carl Naerup; No van 29 Januari 1899 van het radikale Noorsche weekblad ‘Strindberg n'est pas seulement le plus grand écrivain que la Suède ait vu naitre au siècle dernier; il appartient a la littérature mondiale; il en est un des héros, Fun des plus étonnants peut-être, si Fon veut bien concevoir Fétendue de son oeuvre et Funiversalité de son génie. Il est en relation avec tous les courants d'art et de pensée; son oeuvre est un confluent où se rencontrent, s'affrontent et se contrarient les flots les plus divers, les fleuves, les marées, les tempêtes. Il n'est point d'ébranlement dont s'émeuve le climat spirituel de son temps qui ne retentisse en eet esprit et n'y détermine d'étranges révolutions.’ (Lucien Maury). Van veel minder beteekenis zijn de volgende dichters uit dit tijdvak: ANNE CHARLOTTE LEFFLERGa naar voetnoot(10) (1849-1892) schreef 'n reeks tendenzwerken, waarin zij insgelijks allerlei maatschappelijke mistoestanden, vooroordeelen en huichelarijen bestreed. ‘Zij vertegenwoordigt een gematigd en verstandig realisme, haar aandacht richt zich op de gegoede kringen, die zij in den geest van den tijd critiseert, maar beheerscht en gedempt.’ (H. Topsoë Jensen). | |
[pagina 176]
| |
Vooral bekend zijn hare novellen ‘Ur Lifvet’ (1884; in de Nederlandsche vertaling ‘Levensstrijd’). Het tooneelwerk ‘Sanna Kvinnor’ (1883) en de roman ‘En Sommarsaga’ (1886) (‘Een Zomernachtsdroom’) nemen deel aan den strijd voor de toenmalige emancipatie der vrouw. Na 'n ongelukkig huwelijk scheidde zij en hertrouwde in 1890 met 'n Italiaansch hertog. In 1892 stierf zij, nadat zij het geluk dezer twee jaren beschreven had in ‘Kvinnlighet och Erotik II’ (1890) en ‘Den Kärleiken!’ (1891). VICTORIA BENEDICTSSONGa naar voetnoot(11) (1850-4888) heeft van psychologisch en sociaal standpunt uit merkwaardiger en belangrijker werk geleverd. Meer dan Mevr. Leffler hechtte zij belang aan het realisme, dat daardoor de tendenz eenigszins verdrong. Toen zij haar eerste, van levensblijheid overvolle boek ‘Fran Skane’ in 1884 schreef, vermoedde zij zelf nog niet dat eens haar levensloop zoo tragisch eindigen zou. In 1885 verscheen ‘Pengar’ (Geld), waarin zij onbewimpeld het huwelijk, waarin elk geestelijk elkander-begrijpen ontbreekt, voor onzedelijk bestempelt. Zulk huwelijk verlaagt de vrouw tot prostituee, die voor gratis kost en inwoon, levenslang haar lichaam verkoopt. En eigenaardig mag het genoemd worden, dat ze in den roman ‘Fru Mariane’ (1887) ‘tegen de gangbare denkbeelden over vrouwenemancipatie in, in naam van de nuchtere werkelijkheid, het huwelijk en de mannen’ verheerlijkt. (H. Topsoë Jensen). Dit boek echter werd zeer onvriendelijk ontvangen. Het leven, vergald dcor armoede en gebrek aan erkenning, werd haar 'n last en te Kopenhagen schoot zij zich voor den kop. Wie echter meer opgang gemaakt heeft en wiens werken nu nog druk gelezen en vertaald worden is GUSTAV AF GEIJERSTAMGa naar voetnoot(12) (1858-1909). | |
[pagina 177]
| |
Nadat Geijerstam zich als realist had doen kennen ontpopte hij zich ten slotte als mystieker. In zijne realistische werken geeft hij 'n juiste, eenigszins doodsche en in de hoogste mate treurige reeks fotografische opnamen van ‘la béte humaine’. Hij werpt zich gretig op allerlei abnormale en ziekelijke naturen, wier gestoord geheimzinnig zieleleven hij tracht te ontcijferen. Van hem verschenen o.a. ‘Grakallt’ (1882); ‘Erik Grane’ (1885); ‘Fattigt Folk’ (I-II 1884-1889); ‘Niels Tufveson och hans Moder’ (1902); ‘Medusas Huvud’ (1895); ‘Vilse i Lifvet’ (1897) (Levensraadsel) e.a. In ‘Mina Pojkar’ (1896) (Mijn Jongens) en ‘Boken om Lille-bror’ (1900) (Het Boek van klein-broertje) geeft hij autobiografische bijzonderheden uit zijn eigen leven. Belangrijk zijn deze werken als bijdragen tot de psychologie van het kind. Als dichters stippen we aan: A.U. BAATH (1853-1912) en OLA HANSSON (1860-1925). Begonnen als naturalist onder den invloed van Strindberg (Notturro; 1885), liet Hansson dit genre gansch varen, toen hij zich in 1889 in Duitschland vestigde. Zijn volgende werken staan duidelijk onder den invloed van Nietzsche, o.a. de novellenbundel ‘Parias’ (1890) en de verzameling prozagedichten ‘Ung Ofegs Visor’ (1892). Ten slotte kwam Hansson insgelijks in de mystiek terecht. Hieruit zien we, dat de heerschappij van het Naturalisme stilaan uitstierf en na deze geweldige naturalistische periode, waarin Strindberg de hoofdrol speelde en waarin z'n tijdgenooten alleen maar op min of meer handige wijze in hun werk herhaalden wat Strindberg, Ibsen en Zola geschreven hadden, ontstond op het einde der jaren tachtig een tweeledige beweging: de Neo-Romantiek en het Symbolisme. Na de grijze, sombere, doch grootsche dagen van storm, werd de lucht frisch en levensblijheid, vermengd met 'n tikje gezond romantisme, gaf 'n wonderen glans aan deze nieuwe beweging. Een der eersten is VERNER VON HEIDENSTAMGa naar voetnoot(13) (geboren te Närke in 1859). Aristocraat van geboorte, heeft von Heldenstam zich om z'n stoffelijk bestaan nooit moeten bekommeren. Talrijke groote reizen, welke hij in zijne jeugd deed, hebben er | |
[pagina 178]
| |
stellig veel toe bijgedragen tot de ontluiking van deze talentvolle dichtersziel. In 1889 verscheen zijn prachtige dichtbundel ‘Pelgrimstocht en Reisjaren’ (Vallfart och Vandringsar; 1888). Uit deze gedichten spreekt 'n kunstenaarsziel, met 'n spontaan, opborrelende vreugde voor kleuren en met 'n onweerstaanbaren drang naar levensgeluk; 'n modern realistisch schilder met 'n romantische dichtersziel. Regelrecht stelt hij zich tegenover het realisme. Bijna zonder strijd is hij overwinnaar geworden en weerom verschijnt het romantisme, doch ditmaal veel jeugdiger en versterkt door de krachtige principes van het in ongenade gevallen realisme. Het godsdienstig gevoel en de vaderlandsliefde, destijds door het realisme verbannen, nemen terug in de letterkunde 'n belangrijke plaats in: de vaderlandsliefde vooral in Heidenstam's laatste werk ‘Nieuwe Gedichten’ (1915; Nya Dikter). Na z'n roman ‘Endymion’ (1889) sloot Heidenstam z'n jeugdwerk af met den fantastischen roman ‘Hans Alienus’ (1892), ‘een typische roman van beginselverklaring die op vele plaatsen aan de allegorie raakt. De schrijver wil de ontwikkeling van een persoonlijkheid - d.w.z. zijn eigene - laten zien door de verschillende levensstadia heen, en die ontwikkeling gaat van het antieke sensualisme tot een idealisme in den geest van Goëthe en Schiller, waarin de schoonheid bovenzinnelijk wordt. Het meest persoonlijke in het groote boek met de eigenaardige droomgezichten is het gevoel van eenzaamheid en het nergens-thuis voelen, dat bij den held achter blijft, als zijn verlangen naar schoonheid hem van de wereld | |
[pagina 179]
| |
geïsoleerd heeft Hans Alienus bereikt de aesthetische harmonie niet, hij heeft de verbinding met de schragende levensmachten gebroken en wordt daarom een droomer en een zonderling.’ (H. Topsoë Jensen). Vooraleer Heidenstam zich gansch aan het groote verleden van zijn volk wijden ging, gaf hij nog een zeer merkwaardig boek, ‘Dikter’ (1895), waarin de eenzame zich z'n roeping bewust wordt. Hierna volgden 'n reeks werken met geschiedkundige kern, nl. z'n novellenbundel over Karel XII ‘Karolinerna’ (1897-1898); 'n dichtcyclus ‘Sankt Göran och Draken’ (1900). Daarna gaf de Zweedsche geschiedenis der middeleeuwen hem stof voor 'n nieuw aantal groote werken, waaronder de novellenbundel ‘Skogen susar’ (1904); ‘Heliga Birgittas Pelgrimsfärd’ (1901); ‘Folke Filbyter’ (1905); ‘Bjälboarvet’ (1907). Doch in al duze werken bespeurt men op den achtergrond ‘een wijderen levenskijk dan alleen den nationalen; door het groote werk heen klinkt de hymne aan mildheid en goedheid, aan recht en orde.’ (H. Topsoë Jensen). Eindelijk is de eens zoo vurige romanticus ‘een klassiek schrijver geworden, de toon van zijn werk is van een innerlijkheid en een gezuiverde rust geworden, die de gedachten heen leidt naar zijn groote voorbeeld Goethe.’ (Topsoë Jensen).
PIET SCHEPENS. (Slot volgt). |
|