| |
| |
| |
De Toren
Hoog, steeds hooger wil ik klimmen
om te staren in de verte,
in de verte en wijdste verte
van 't Verleden, van de Toekomst...
Stapel blokken op en bergen
van graniet, steeds hooger, hooger,
hooger nog, tot in de wolken,
in de onmeetbaarheid des hemels...
'k Wil tot aan de starren reiken,
hooger nog, tot aan de grenzen
van het Heelal, als 't begrensd is...
Stapel bergen op, planeten,
voor mijn Toren der Gedachte;
stapel, stapel steeds, oneindig...
Uit het Oosten, uit het Westen,
uit het Noorden, uit het Zuiden,
uit Vier Hoeken wil ik schouwen
naar 't Verleden, naar de Toekomst
door geronde monsterglazen,
breeder dan de kring der aarde...
Trillioenen mijlen volgen
trillioenen op in reeksen,
reeksen grenzenloos, ontelbaar,
in 't verleden, in de toekomst,
die mijn oog, vergroot door 't staren,
als een zon vol helle vlammen
zal verslinden in een oogwenk...
'k Ben aan tijd en stond ontheven:
wat verleden was is toekomst
en wat toekomst was is heden...
| |
| |
Alles vloeit in mij te zamen
als de bronne, als het wezen
van wat was en is en zijn zal,
eenig en meervoudig tevens
op mijn Toren der Gedachte...
'k Staar naar het Oosten,
'k staar naar het Westen,
'k staar naar het Zuiden,
'k staar naar het Noorden...
Zonnen, planeten rijzen en dalen;
staartstarren krinklen in grillige ronden
Gingen en gaan zij en zullen zij gaan
Stoort niets hun rustige symfonie?
Heeft niets in het Heelal
op den Toren mijner Gedachte?
Een reuzenster gloeit somber rood;
haar vlammen slaan en wegen op de wolken
en baden gansch het Heelal in hun gloed...
de geest des opstands: Lucifer...
die gaat en draait en volgt den duistren
Heil Lucifer! Gaat gij de koren
| |
| |
Gaat gij het àl vernielen door uw grootschen hoogmoed?
Verkiest gij 't niet zijn
van een wet die niet doorgrond is
en Jahwe niet een blinde kracht?
Heil u, geweten van de wereld,
lichtdrager - toorts der geesten, -
'k zie naar het Noorden...
Wat woeste, chaotische strijd!...
De kalme koren, nu onrhythmisch, krijschend huilen
nog miljarden en miljarden
Staartstarren zwaaien vlammende zwaarden
Werelden splitsen en barsten
bergen en zeeën in onmeetlijke verten,
Somber gloeien vurig-roode vlammen
| |
| |
Plots barst de schoonste der starren,
't koor der starren......
Is uw geest voor eeuwig dood dan,
dood 't geweten van het Heelal,
of zijn 't vonken van uw Wil, en
zijn het vlammen van uw geest,
die we in klare Oktobernachten
vluchtig flikkrend uit den hemel
vallen zien als heldre starren
in een gloed van gouden strepen?...
Leeft uw geest nu in den mensch voort,
nieuw Geweten van de wereld,
die, in opstand tegen Jahwe,
A. DE GEEST.
|
|