| |
| |
| |
Vlaamsche Kroniek
Achter den Fransch-klinkenden schuilnaam Geo de la Violette verbergt zich, altans voor oningewijden, een onzer voornaamste Vlaamsche uitgevers, die - het blijkt uit het vóór enkele maanden verschenen essay ‘Op Reis’ (overdruk uit den Vlaamschen Gids; uitgegeven door de Boek- en Handelsdrukkerij, Brederodestr. 191, te Antwerpen) en vooral uit zijn bundel met reisherinneringen Uit mijn Dagboek (op 150 genummerde exemplaren overgedrukt uit ‘Nova’ voor de vrienden van Mary en Geo de la Violette) - een onzer beste en fijnzinnigste Vlaamsche prozaïsten is. We hebben den al te bescheiden artist maar één verwijt te maken en wel, dat hij het genot van zijn genuanceerde aristocratische kunst voorbehoudt aan een al te beperkten kring. Zelden lazen we in onze taal harmonieuzer en gedegener, fijner gerhythmeerd proza dan dat van Geo de la Violette, die als schrijver in de leer ging bij de groote Fransche auteurs van vroeger en nu. Van zijn sober en ook kleurig Vlaamsch gaat een charme uit, die zuidelijk-week aandoet. Het is puur en doorschijnend als het water der bronnen, dat men, wandelend, door de eeuwige lente der Zuidersche landen, steeds riezelen hoort tusschen het vale groen aan beide zijden van den witten, zonnigen weg... Geo de la Violette weet diep te grijpen in het wezen der dingen zonder ooit de gracievolle luchtigheid van zijn stijl te moeten prijsgeven. Hij slaagt er in grondigheid te bereiken in al wat hij meedeelt zonder zijn zinnen topzwaar en ingewikkeld te maken. Dat komt wijl hij het mirakel van den vloeienden, glanzenden, soms zelfs etherischen Franschen stijl heeft begrepen, wijl het hem klaar geworden is hoe elke moireering van het spiegelende oppervlak, waarmee het Fransche proza in zijn fluïditeit best kan worden vergeleken, voldoende is om de stralen te doen breken en plots de verborgenheden van de diepten hel te belichten. Ik hoef de lezers
van dit tijdschrift niet meer te bewijzen, dat Op Reis als een der allerfijnste essays uit de Nederlandsche literatuur kan worden genoemd, vermits het in zijn gracievollen eenvoud heel wat subtieler schijnt en bovendien rijker aan essentieele gedachten dan b.v. een gewichtig-doende, op ‘gründlichkeit’ aanspraak-makende verhandeling over het Reizen, destijds door den beruchten Nederlander Dr Ritter in 't licht gezonden.
| |
| |
In ‘Uit mijn Dagboek’ heeft Geo de la Violette eenige aanteekeningen over zijn door ziekte geboden reis naar het paradijzige eiland Port-Cros in de Middellandsche zee gebundeld. Samen met de elegante, wispelturige en toch - zoo voelden wij het als eenvoudig lezer - zoo bewonderenswaardige en begeerlijke Miss Mary, werd de tocht naar het verre Zuiden aanvaard door hem, die, in een motto, van zichzelf getuigt:‘J'ai trop donné de ma jeunesse’. Het is een zeldzaam genot dien tocht mee te maken met een man van zoo verfijnde cultuur als deze dichterlijke dagboekschrijver, wiens leven, op zich zelf beschouwd, reeds een kunstwerk lijken gaat omdat daarin de verhoudingen tusschen daad en droom zoo harmonieus zijn. Er komen sterke noteeringen van pathologische verschijnselen voor in de eerste hoofdstukken. Zoo deze opmerking: ‘Een zonderlinge stilte kwam in me. Lijk ze hangt over een land in den Winter, waarover het sneeuwen gaat. En 't sneeuwde ook in me, dof en dempend alle geluid van buiten, zoodat alles in me ruischend hoorbaar werd.’ Dergelijke fijne noteeringen, die verraden hoe de auteur het vermag diep in zich zelf door te dringen en tegelijk zijn intiemste sensaties in volledige zuiverheid te verwoorden, treffen we op schier elke bladzijde van dit niet lijvige, maar kostbare boekje, waarin elk woordje een goudwaarde bezit. Want ieder gebeurtenis, hoe gering ook, die de eentonigheid der lange reis en der loome dagen van langzaam herboren worden tot de gezondheid verbreken komt, geeft den schrijver aanleiding tot het formuleeren van bedenkingen, wier zonnige wijsgeerigheid enkel geëvenaard wordt door de subtiel-rake wijze waarop ze uitgedrukt worden. Over Mary, het lieve, mooie, verwende kind-vrouwtje, lezen we o.a.: ‘Van wat leeft inderdaad zoo'n kind in wat men “de beschaafde wereld” noemt? Met welke elementen bouwt zij het evenwicht van haar glimlachend geluk?
Diep tast haar emotie zelden of nooit, ver reikt de nieuwsgierigheid van haar weten al evenmin; angstige levensvragen, groote aandoeningen maken haar schuw en ontvlucht ze zonder een enkele poging om het leed van het inzicht aan te durven. Wat de fleur er in houdt en haar zenuwen gespannen; het is wel niet veel meer dan de opwinding van een tenniswedstrijd, een danspartij, een nieuw cigarettenmerk, de “novels” uit een “Magazine” of de Rudolf-Valentinoromantiek. En komt zoo'n vrouwtje dan ineens, zonder overgang, te staan voor de natuur, waarover de eeuwen zijn geschreden, dan is het resultaat of wel dat ze zich den tweeden dag verdrinkt, of wel in haar innigste zelf den roep herkent van een stem, die uit het bloed schijnt te spreken.’
We zouden nog graag wijzen op de inderdaad fraaie, in hun simpelheid zoo suggestieve beschrijvingen, waarin het natuurbeeld
| |
| |
in zijn meest karakteristieke lijnen herleeft en waaraan wij derhalve een grooter kunstwaarde hechten, dan aan de talrijke langdradige, zwaarwichtige, kleurenweelderige brokken plastiek, die de romans van zoovele onzer auteurs topzwaar beballasten. Men sta ons toe, dat we toch nog enkele regels aanhalen: ‘Port-Cros is verzonken in zulk een diepe, geluidlooze stilte, dat mensch en dier en elk lichamelijk leven er in verzinken en verdwijnen, zoodat het u vreemd en angstig aangrijpt. En vaak heeft Mary zich tegen me aangedrukt, bevangen door deze prangende verlatenheid, beklemd door een eenzaamheid zoo desolaat en hopeloos als van deze enge valleien, waar de rotsen hoog en bar oprijzen en dreigend zich verheffen, afsluitend het pad, of we tusschen hun reusachtige massieven gevangen werden, lijk in een monsterachtige val.’
De menschen, waartusschen Geo en Mary verblijven op Port-Cros, worden met vaardige hand geschetst: teekeningen in Chineeschen inkt op korrelig wit-papier. En zoo biedt elke bladzijde van dit boekje, dat een meesterstukje is van intieme kunst, den lezer telkens weer een nieuw en fijn genot. Wij zijn er erg blij om, dat we deze reis naar Port-Cros met Mary en Geo mochten ondernemen, dank zij dit dag-verhaal, dat de sublimatie biedt van hun gedachten, gevoelens en bevindingen... Het spijt ons daarom ook zoo erg, dat we het vorige dagboek, waarin Géo de la Violette zijn reis met Miss Mary naar Parijs verhaalt, niet lezen mochten.
Nu we Maurice Roelants' nieuwen roman - De Jazz-speler - (Uitgave van A.A.M. Stols; Brussel en Maastricht) bespreken gaan, willen we toch eerst nog onze bewondering uiten voor zijn eerste boek, zijn psychologisch verhaal ‘Komen en Gaan’ dat men, en zulks niet ten onrechte, vergeleken heeft bij ‘Adolphe’ van Benjamin Constant, het boek waarvan Paul Bourget (in zijn Essais de Psychologie), de literaire compositie aldus waardeerde: B.C. ‘savait qu'une émotion sincère, exprimée sans surcharge, intéressera toujours le lecteur, j'entends celui qui vaut qu'on Festime, plus que toutes les graces du style et que toutes les curiosités du pittoresque’. Die regelen zijn wel toepasselijk op ‘Komen en Gaan’, en ze drukken tevens, naar wij meenen, heel duidelijk het onderscheid uit tusschen het werk van M. Roelants en dat van zijn tijd- en landgenooten, die toch al te veel houden van ‘les curiosités du pittoresque’ bijaldien de ‘graces du style’ eenigszins buiten hun bereik liggen. Ook voor den Jazz-speler is deze aanhaling uit Bourget geldig. Het koele, maar niet nuchtere cerebrale, dat reeds in ‘Komen en Gaan’ sommigen trof - er zijn nog altoos heel veel menschen die niet genoten hebben, zoo ze geen tranen mochten plengen! - wordt in dezen ‘kleinen roman met één personnage en zeven
| |
| |
instrumenten, zijnde een volledige slagwerkbatterij’ op de spits gedreven!
Dit korte verhaal is een psychologische synthese. Daarin leeft het beeld van den man van veertig, van den rijpen man, in wiens hart de aspiraties van den jongeling nog roeren en wiens vaag-dichterlijke en idealistische neigingen nog niet heelemaal vernietigd werden door den slenter van een gewoon burgerlijk bestaan. Een tragedie van elken dag, welke zich openbaart in duizenderlei vormen, waaraan een Bourget twee dikke deelen als deze van zijn ‘Démon du Midi’ zou hebben besteed, terwijl Roelants, het geval veralgemeenend, het heele verloop der crisis schetst in haar karakteristieke, zoo-niet eeuwig-ware, dan toch essentieele hoofdlijnen en daarvoor nauwelijks een zestigtal, in grooten tekst gedrukte bladzijden noodig heeft, welke hem toelaten zóó volledig te zijn, dat men daaraan bezwaarlijk één regel zou kunnen bijvoegen. Noch woordenpraal, noch sierlijkheid van zinswending, noch pracht van beelden voeren de aandacht af van haar object: de innerlijke belevenissen van een man, die op een keerpunt van zijn leven staat, die een evolutie doormaakt en daarvan de phases vastlegt in sobere zinnen, die condensaties zijn van ervaringen, waarvan hij de meest typische - deze welke de wendingen in zijn gemoedstoestanden verraden - plots heft in de volle klaarte van het rauwe licht der zelf-ingekeerdheid. Er is heel wat menschenkennis saamgebracht in dit wrange boekje, waarin een man den verlokkenden demon van het verlangen naar nieuwe jeugd in hem overwint door zich uit te leven en te verdiepen in een werk, in een kunst. Want deze plots opkomende liefde van den gekwelden echtgenoot, die den vreemden drang naar nieuwe passie in zich overwint, door het bespelen eener jazzbandbatterij, waardoor al zijn strevingen geneutraliseerd worden en al zijn aandacht opgeslorpt, is ze niet een symbool? De echtgenoote, die wellicht een andere vrouw naast zich zou geduld hebben, vernietigt op een dag de trommel der batterij, voorwerp
van haar ergernis en van haar ijverzucht. ‘Ik had een klein drama met mij-zelf uitgestreden, (zoo jammert de jazzband-speler). De vrouw van mijn liefde, zij die er alles bij gewonnen heeft, is in opstand gekomen. De harmonie van mijn hart, die ik in het jazz-bandspel had verwezenlijkt, is haar ondragelijk’. Thans begint voor hem een nieuwe tragedie: het zoeken naar evenwicht tusschen zijn vrouw en het evenwicht in zich-zelven. Daarvoor is geboden ‘een heroïsme van langen adem’. We zouden dat boekje kunnen beschouwen als één schakel van den ketting, die het liefdeleven van een man zou verzinnebeelden. Roelants kan in andere kleine, even sterk-synthetische boekjes, de andere fragmenten smeden - deze die den Jazzbandspeler voorafgaan en deze.
| |
| |
welke volgen... Alzoo ontstond wellicht een bijdrage tot een nieuwe psychologie van liefde en huwelijk. Het zou velen helpen om dit boekje met zijn subtiel-geteekende innerlijke actie en zijn scherp-geëtste uiterlijke gebeurtenisjes - er komen zinnen voor in sommige hoofdstukken, welke ieder op zich-zelf bladzijden beschrijving waard zijn! - op zijn volle waarde te schatten. Ons heeft hij een zuiver intellectueel genot verschaft, deze roman, waarin rijpe wijsheid en schoonheid de aandacht spannen.
Maurice Roelants heeft de ‘Lettres à Elise’, destijds - in 1894 - uitgegeven door Ch. Potvin, een nu zoo goed als onvindbaar geworden boek, vertaald in zeer mooi Nederlandsch. In deze nieuwe uitgave Brieven aan Elisa (H.J.W. Becht te Amsterdam), waarvoor oud-minister Huysmans, wien wij het te danken hebben dat we Elisa's identiteit kennen - zij heette Elisa Spruyt en was de dochter van den griffier der Brusselsche handelsrechtbank, - een korte inleiding schreef, heeft de vertaler Roelants den oorspronkelijken tekst hersteld door bijvoeging van deze passussen, welke Potvin kieschheidshalve wegliet omdat ze ‘een denkbeeldige, al te menschelijke smet op de De Costerfiguur werpen.’
Camiel Huysmans wijst er op in zijn inleiding tot deze vertaalde brieven aan Elisa, hoe daarin de ware De Coster - Charles De Coster zonder schmink - de verliefde man en ook de lijdende man zich openbaart.’ Hij schrijft zonder voorbereiding. Hij denkt niet aan stijl. Zijn brieven zijn niet bestemd voor het publiek. Zijn brieven zijn gericht aan haar, en aan haar alléén. Zij moet ze lezen. En verder, niemand... Juist daarom zijn die Brieven zoo belangwekkend en zoo mooi. Na Tijl maakt dit het beste werk uit van De Coster.’ We kunnen deze meening van den oud-minister geheel onderschrijven.
Wie den schepper van de Ulenspiegel-legende wil leeren kennen, zijn kunstenaarswezen, dat zoo sterk beïnvloed werd door zijn gewoon menschelijk voelen, doorgronden, moet deze brieven lezen. Ze zijn doordrenkt van een zeldzame poëzie, van die teere melancholie, welke de dichter zoo lief had en die hij als het ware zorgvuldig cultiveerde in de innigheid van zijn hart, wijl hij daarin zag een element waardoor elke ware kunst gekenmerkt is. Doorheen deze brieven benadert men tot de intimiteit van een zeldzaam fijn-voelend mensch en dat is een vreugde, die slechts weinig geboden wordt door een roman. In deze brieven voelen we de literatuur niet als een hinderpaal tusschen den dichter en den lezer!
Roelants heeft de overzetting met liefde gemaakt en hij slaagde er in den intiemen toon van elk dezer brieven te bewaren. We hebben de Nederlandsche versie heel dikwijls naast den Fran- | |
| |
schen tekst gelegd en steeds is deze vergelijking ten gunste van den nauwgezetten en zuiver-voelenden vertaler uitgevallen. Men bedenke, dat het heel wat moeilijker is de intieme schoonheid van een brief weer te geven dan een brok zuivere literatuur te vertolken...
Wie van Ernest Claes het in een vorige kroniek met lof vernielde verhaal ‘Wannes Raps’ las, zal met gretigheid grijpen naar de leuke novelle, waarin hij den smid van zijn dorp heeft geportretteerd op de hem eigen, kleurige, gemoedelijke wijze. Onze Smid (Standaard-boekhandel te Brussel) is weer een van die vrhalen, waarin het pittoreske element een groote plaats inneemt. Het is klein-kunst van zuiver allooi. Het detail is daarin bijwijlen van grooter belang dan wat men gemeenlijk de hoofdlijn van de vertelling heet. De boeken van Claes - Het Leven van Herman Coene uitgezonderd - leven door en in hun details, waarrond de auteur de spetteringen van zijn humor spelen laat. En die humor is volksch. Hij is van Claes; maar meer nog van de menschen, die Claes - de plezierige en onderhoudende causeur, die alle gekunsteldheid schuwt - aan de lezers voorstelt in levenden lijve. Een plezant boeksken, dit geschreven portret van ‘Onzen Smid’!
Alfons Lambrecht heeft een reis naar Milaan, Rome, Napels en Venetië beschreven en... geromanceerd, in ‘Naar de Gondelstad’ (Uitgever J. van Lantschoot, Dendermonde). Het reisverhaal, gedragen door een gloeiende bewondering, boeit en interesseert. Maar het geromanceerde deel doet toch wel wat opgeschroefd-romantisch aan! Vosmaar heeft geromanceerde reisbeschrijvingen nagelaten. In zijn ‘Amazone’ en in zijn ‘Inwijding’ verwezenlijkte hij harmonie tusschen het verhaal der reis en den roman-zelf, die toch nog altoos als kunstmatig en van ondergeschikt belang blijft aandoen. Uit de samenvlechting van reisverhaal en roman kan een nieuw literair genre ontstaan, waarvan de verhalen van den Franschen schrijver Paul Morand een voorbeeld bieden. Het is waar, daarin heeft de reisbeschrijving nog enkel waarde in zooverre zij meewerkt tot het scheppen van een decor voor de handeling...
LODE MONTEYNE.
|
|