| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
Daar ligt véél moois op tafel. Maar het is zoo allerlei, dat het wat lastig valt er ordening in te brengen.
Laten we 't dan eerst hebben over opvoedkundige werken in den breede.
Van Ds. D. Bartling lazen we Ons zieleleven, inleiding tot de psychologie (Van Gorcum & Co, Assen), een mooi gedrukt bandje van 76 bladzijden, zijnde, - zeer bondig en methodisch en tevens zeer goed gesteld, - een eerste kennismaking met de zielleer; voor oningewijden een bizonder degelijk boekje.
De tusschen haakjes vermelde firma is de uitgeefster van De vuurtoren, ‘een wegwijzer ter boekenzee’, d.i. een maandblaadje met nuttige inlichtingen voor boekenlezers.
Van Dr. J.A. Vor der Hake maakten we Wij, onze kinderen en de school en van H.G. Cannegieter Moderne jeugd door, (beide: Hollandia Drukkerij, Baarn). Twee boekjes, die zich gemakkelijk laten lezen, - het eerste zelfs té gemakkelijk, want spijts een paar goede hoofdgedachten betrekkelijk het gezonde ‘aan huis binden’ der kinderen doet het al te luchtig en oppervlakkig aan. Cannegieter, die het over de naoorlogsche jeugd heeft, ziet ze naar haar werkelijke, onromantische verschijning en leert ons, aan de hand van zijn nuchteren kijk op de dingen, hoe wij ons bij de nieuw ingetreden toestanden hebben aan te passen. Voor lichtvaardige praters over de ‘verwording’ der tegenwoordige jeugd een zaak- en leerrijk boekje.
H.G. Cannegieter brengt ons bovendien Tusschen twaalf en twintig (Hollandia Drukkerij, Baarn): een roman, of eigenlijk de interessante levensgeschiedenis van Willem, een jongen in zijn H.B.S.-jaren, en van Guus en een paar andere kameraden, op school, op logement en thuis. Personen en toestanden worden er levendig en raak in getypeerd, zonder in karikatuur te vervallen. Een paar leeraars en logementhouders zullen ons zeker bijblijven, maar vooral onthouden we de leerrijke wijze, waarop ons Willem's en anderer omgang met meisjes wordt uitgebeeld. Cannegieter heeft Dickens gelezen; van hem heeft hij de kunst geleerd, zou men zeggen, typeerend en vertellend zijn publiek geboeid te houden. Alles samen dus: een heerlijk boek, waar ouders en leer- | |
| |
krachten zeker hun profijt mee doen, zoo ze 't aandachtig lezen willen.
Mevrouw V. Neyrinck bracht ons L'éducation au jardin d'enfants, met voorrede van Tobie Jonckheere (Office de Publicité, Brussel). Wie is blijven hangen aan de praktijk der traditioneele Froebelscholen, zal inderdaad opkijken tegen een massa nieuwigheid, in dit boek voorgesteld. Maar zoo hij, - of juister: zij, de kindertuinierster, ernstig kennismaakt met de opvoedende spelen, de belangstellingscentra, de handvaardigheidsoefeningen, zooals rijkelijk door de auteur behandeld, zal het besluit wel degelijk zijn: onze methoden moeten verjongd en verruimd worden. En dat weze dan de beste aanbeveling voor dit werk! Met toch deze aanmerking: het boek geeft te veel of te weinig. Te veel aan stof, daar de auteur alle mogelijke kinderbezigheden ter bespreking brengt; te weinig aan duidelijkheid, daar een aantal bezigheden ruimer mochten toegelicht en best een stukje illustratie konden verdragen. Een boek als dit kon, zeer doelmatig, tot een viertal boeken, samen een standaardwerk, uitgroeien.
Van Mej. I. Kooistra's Zedelijke opvoeding verscheen zoo juist de prachtig verzorgde 11e druk, (J.B. Wolters, Groningen). Bij dezen druk, den eersten na het afsterven der schrijfster, wordt de vruchtbare loopbaan van Mej. Kooistra herdacht en ook haar portret opgenomen, - wat plicht was. Want nu hier dit lijvige boek vóór ons ligt, met zijn omstandige, rijke inhoudsopgave en vooral met zijn bekende, zakelijke en dikwijls mooie beschouwingen over de persoonlijkheid van den opvoeder, de samenwerking van huis en school, werkzaamheid en orde, poëzie in het kinderleven, de lagere school dienstbaar aan de zedelijke opvoeding, de suggestie in de opvoeding, het voorkomen van kwaad, straffen, eerlijkheid, de opvoeding van onze meisjes, - tien hoofdstukken, die eeuwig jong aandoen omdat ze, rustig, eeuwige waarheid verkonden, - nu beseffen we nog eens, bij herlezing, wat een heerlijk stuk opvoeding het leven wordt, indien de leiders op school en thuis bewust zijn van de taak die ze vervullen kunnen. Tusschenbei denken we wel eens anders dan Mej. Kooistra, zullen we even een toelichting vragen, een beschouwing te vaag of een gevolgtrekking onbevredigend achten. Maar ook hierin ligt een verdienste van de schrijfster: ons, dóór haar uiteenzetting, te prikkelen tot overweging en desnoods tot ernstig voorbehoud. Mej. Kooistra overleve zich lang in dit levende, zedelijk hoogstaande boek!
De heeren G. Van Veen en Ph. Kohnstamm brachten een lijvig, gedetailleerd verslag uit over De aaneensluiting tusschen lager en middelbaar onderwijs (J.B. Wolters, Groningen). 't Gaat over een aktueel onderwerp, zeker; maar zulk rapport, waar dan nog
| |
| |
veel tabellen en cijfers in voorkomen en een paar bijlagen aan toegevoegd zijn, die het geheel tot ruim 200 groote bladzijden opvoeren, - zeg, werkelijk, wie zal het lezen? En toch: dit is een verslag, dat vélen volledig en met aandacht dienden door te maken, want, al duidt dit werk alleen op misstanden in Nederland, ook ten onzent blijkt de aansluiting verre van verwezenlijkt, ook wij moeten in den geest zelf van vele leerkrachten de oorzaken der meeste mislukkingen zoeken, ook wij mochten een ernstiger studie der tests en overige intelligentieproeven ondernemen en eens een werkzame kommissie uit lager en middelbaar onderwijs samenstellen om de toestanden en hun mogelijke genezing grondig te bespreken. Het verslag der heeren Van Veen en Kohnstamm munt uit door zijn methodische, zakelijke uiteenzetting en tevens door groote omzichtigheid bij het afleiden van besluiten; maar het zet zich kordaat in het teeken der ‘efficiency’ voor het leven, waartoe vele onzer schoolpraktijkjes alles behalve voorbereiden, en zulks getuigt van een helderziendheid, waarvoor we hun gaarne extra hulde brengen.
Van Friedrich Kunze verscheen Die Volkskunde und ihre Pflege in der Schule (Kurt Schröder, Bonn), een boek ten gerieve van onderwijzers en leeraars, die op school een stukje folklore tot zijn recht willen brengen. Alweer een leervak dus? Neen, dat niet. Maar het is ontegenzeglijk, dat volksuitdrukkingen, spreuken, spreekwoorden, rijmpjes, sprookjes en meer dergelijk kleinood samen een brok nationaal volksleven weerspiegelen, waarvan de jeugd niet vervreemden mag. En nu is het de groote verdienste van Fr. Kunze, dat hij niet alleen negen belang wekkende hoofdstukjes, - samen slechts 70 blz., - aan wezen en beteekenis der volkskunde wijdt, maar in het tiende hoofdstuk meedeelt wat, waar en hoe men folkloristische gegevens verzamelt en in het elfde en veruit het langste uitvoerig aanduidt op welke wijze die kunnen uitgebaat. Het heele boek bedoelt slechts inleidend te zijn; maar dit worde dan zoo ruim mogelijk begrepen, met de erkenning dat de auteur zijn lezers een stevig tuig aan de hand doet, waarmee ze al dadelijk werken kunnen. Bij een tweede oplage, die wel spoedig volgen zal, hopen we, mocht aan het elfde hoofdstuk als bijlage een lange lijst van bronnen en konkrete gegevens toegevoegd.
In verband met volkskunde vermelden we hier ook Het Sprookje, een verzameling opstellen van Jan De Vries (Standaard-boekhandel, Brussel). Het boek, 140 blz. groot, maakt deel uit van de reeks ‘Folklore, studies en essays’. Het omvat zes hoofdstukken, beurtelings gewijd aan de beteekenis, de wetenschap, den inhoud der sprookjes, den stijl en den bouw van het sprookje, de verhouding tusschen volkskunst en literatuur, en eindigt met bronnenopgave en aanteekeningen. Het is het kennelijk werk van een wetenschaps- | |
| |
mensch, die nauwkeurig de bewijsvoeringen, opvattingen en konklusies tegen elkander opweegt en, gedwongen, zeer vele daarvan als ontoereikend of onbevredigend terzijde schuift. Zulks blijkt vooral uit elk der eerste drie hoofdstukken, betrekkelijk beteekenis, wetenschap en inhoud. Wat stijl en bouw betreft, deze licht hij met welgekozen voorbeelden toe, zoodat echt en onecht duidelijk worden aangevoeld. Inzake volkskunst en literatuur wijst hij op hun wisselwerking en op de moeilijkheid, den literairen of den folkloristischen oorsprong van zekere sprookjes vast te stellen. Alles samen: een uiterst belangwekkend boek! Dat het vatbaar voor uitbreiding is, hoeft geen betoog; onzes dunkens roept het er zelfs om, gezien de veelomvattende stof die de schrijver behandelt.
Eindelijk noemen we Herman L. Köster's Geschichte der deutschen Jugendliteratur, waarvan thans de vierde, tot op heden bijgewerkte uitgaaf vóór ons ligt. Reeds vroeger bespraken we dit werk, in zijn genre een standaardwerk, dat voor de Nederlandsche, de Engelsche of de Fransche kinderliteratuur niet bij benadering zijn gelijke heeft. Het behandelt achtereenvolgens het prentenboek, het volkslied, het kinderrijm en kinderdicht, het volks- en het kunstsprookje, de volkssage, de volksboeken, de goden- en de heldensage, de kinderverhalen en de kritiek der kinderliteratuur. Elk hoofdstuk geeft de karakteristiek van het genre aan, bespreekt de auteurs in chronologische orde en wordt afgesloten met een lijst van noemenswaardige kinderboeken, van het ver verleden tot heden toe verschenen. De auteur staat onbevangen en zuiverdenkend tegenover elk genre en drukt zich uit met een klaarheid en ongekunsteldheid, die weinig Duitsche verhandelingen eigen is. Wegens de tallooze auteurs, die vermeld worden, krijgt ieder hunner zijn beperkt plaatsje. Niet met elk oordeel gaan we akkoord, - dat is ook niet mogelijk. - Vele prententeekenaars blijven onvermeld; en dat is wel jammer, vooral wat sommige van de allerbesten, als b.v. Wenz-Viëtor, betreft. Maar in zijn geheel blijft Köster's werk een kostbaar dokumentatieboek, én betrekkelijk den ontwikkelingsgang en het kenmerk der verschillende genres én inzake de typeering der toonaangevende auteurs in Duitschland en, waar het past, ook elders (uitg. G. Westermann, Hamburg, Berlijn).
Naar de lezer merkt: de voorgestelde opvoedkundige werken zijn tamelijk allerhande, - om niet te zeggen, dat meer dan één zelfs nauwelijks bij de opvoedkunde thuisbehoort.
Wat de vak- en leerboeken betreft, zullen wij ons, wegens beperkte plaatsruimte, bepalen tot eenige Nederlandsche uitgaven voor het onderwijs in vreemde talen.
Na wat we vroeger in verband met een aantal werken schreven
| |
| |
(16e jg., bl. 136-137), herhalen we alleen onze vaststelling, dat in Nederland de vertaalmethode nog volop aan de orde is, met deze toevoeging, dat daarbij zelfs het taalkundig muggenziften niet ontzien wordt. En dat geldt trouwens niet alleen het Fransch, maar ook de andere vreemde talen.
Onder leiding van Dr. A. De Froe verschijnt ‘The interlinear series’, waaronder A book of anecdotes als derde nummertje (Noordhoff, Groningen); geestige stukjes, zeker, met prettige schaduwbeelden van Daan Hoeksema, - maar hoe lang verjaard en te recht verworpen is ten onzent het aanwendsel, onder de Engelsche termen de Nederlandsche te drukken! - Van Dr. H.G. De Maar ontvangen we een vol boekje Opstellen ter vertaling in het Engelsch, met woordenlijst en hulpboek (Wolters, Groningen); de teksten zijn voor ietwat gestudeerden wel interessant en in het hulpboekje staat een rijkdom aan gevarieerde uitdrukkingen, - maar de leesstof, daarin vervat, is toch meer levenwekkend te behandelen. - C. Van Heerikhuizen biedt een tweede reeks Oefeningen bij zijn werk ‘Engelsch spreken en schrijven’ aan (Wolters, Groningen), en al zijn er wel, in bijkomende orde, afgewisselde oefeningen in te ontdekken, vertalen, vertàlen blijkt het groote systeem te wezen. - A. Dijksterhuis laat Eén jaar Duitsch verschijnen (Noordhoff, Groningen), zijnde dit het noodigste uit de Grammatica, - voortreffelijk gekozen en duidelijk geformuleerd, - gevolgd van eenvoudige oefeningen. Hier verklaart zich de aanwezigheid van een groot aantal vertalingen; maar ten goede van den schrijver stellen we vast dat véle andere oefeningen ter afwisseling werden ingelascht, zoodat de leerlingen op één jaar tijds een massa te leeren en tusschenbei te genieten krijgen. - Van Besançon en Fransen liepen we een tweede verzameling Bonnes pages door (Wolters, Groningen), een ononderbroken reeks van leesstukjes, die soms bizonder geestig, soms extra boeiend zijn, en steeds in een eenvoudig mooie taal gesteld blijken; voor ons middelbaar onderwijs aanbevolen!
H. VAN TICHELEN.
|
|