| |
| |
| |
Uitbreiding van Antwerpen
De Aanhechting van de Voorsteden
De voornaamste steden van ons land noemen zich gaarne de rechtstreksche erfgenamen van die gemeenten, die op het einde der middeleeuwen de faam onzer provinciën tot een nooit geëvenaard hoogtepunt hebben gebracht.
Nochtans dagteekent de gemeente, zooals zij in ons bestuurlijk recht bestaat, slechts van het Fransch tijdvak; zij is nauwelijks een honderd vijf en dertig jaar oud.
Gent, Brugge, Leuven, Antwerpen, Brussel en zoovele andere steden waren in de middeleeuwen als kleine gemeenebesten met eigen recht en gebruiken, met een eigen bestuur, dat rechtstreeks onder den Vorst stond, en maar al te dikwijls tegen hem optrad.
De Fransche centralisatie heeft het oude recht afgeschaft, en het geheel land verdeeld in departementen, die op hunne beurt onderverdeeld waren in onder-prefecturen, samengesteld uit een aantal nunicipaliteiten, zonder eenig onderscheid tusschen steden en dorpen. Daarbij verviel de vroegere rechterlijke macht der gemeenten heelemaal, en de municipaliteit werd enkel een bestuurlijke eenheid.
Onder het Koninkrijk der Nederlanden werd dit nieuw stelsel met enkele wijzigingen behouden, en de Belgische wetgeving heeft er, na 1830, bijna niets aan veranderd, zoodat de gemeente in België kan beschouwd worden als een territoriale onderverdeeling, bestuurd door een gemeenteraad en een College van Burgemeester en Schepenen, en beschikkend over een zekere zelfstandigheid, binnen de perken der gemeentewet van 1836.
In de eerste jaren na de omwenteling kwam dit bestuurlijk stelsel met de werkelijkheid overeen; elke gemeente vormde een plaatselijk geheel, dat aldus bijzondere belangen had, en dat zijn eigen bestuur bezat.
| |
| |
De tweede helft van de negentiende eeuw moest echter getuige worden van een nieuw verschijnsel, dat zich niet enkel in België, maar in de heele beschaafde wereld deed gelden, namelijk den buitengewonen bloei en de overgroote uitbreiding der voornaamste steden.
Brussel, bijzonder gunstig gelegen in het midden van het nieuw Belgisch Koninkrijk, groeide zoodanig aan dat het heel gebied van de stad weldra met huizen bezet werd, en dat de naburige gemeenten met de stad feitelijk één enkel geheel gingen uitmaken, zonder dat nochtans die werkelijkheid in de bestuurlijke indeeling een verandering teweegbracht. Vroegere dorpen of kleine plaatsen, die nu een buitenwijk werden van de stad, werden bij deze laatste niet ingelijfd, en bleven afzonderlijke gemeenten, zoodat het bestuurlijk gebied van Brussel voortaan slechts een gedeelte was van het geheel, dat in den gewonen omgang als de hoofdstad aangezien werd.
Hetzelfde gold weldra voor Antwerpen. Omkneld binnen den gordel der militaire vestingen, kon de stad zich niet vrij ontwikkelen, maar zoo ontzaglijk werd de bloei van den handel, vooral na de vrijmaking van de Schelde in 1863 en na de eerste uitbreiding van de haveninstellingen, dat de gedeelten van Borgerhout en Berchem, binnen de omheining gelegen, weldra met het stadsgebied slechts één enkele plaats vormden. En toch bleven zij deel uitmaken van de gemeenten Borgerhout en Berchem, die aldus voorsteden van Antwerpen werden.
Stad en voorsteden vormden een ‘agglomeratie’, maar alhoewel zulk een agglomeratie feitelijk wel als een geheel voorkomt, had zij niet, - en heeft zij op dit oogenblik nóg niet, - haar eigen bestaan, ten minste in de bestuurlijke indeeling van het land.
Dat zulk een toestand moeilijkheden moest bijbrengen ligt voor de hand. Om enkel Antwerpen tot voorbeeld te nemen, dient dadelijk er op gewezen te worden, dat het Gemeentebestuur het beheer over de haven in handen had; de haven groeide in zulke mate aan dat instellingen op het gebied van naburige gemeenten moesten opgericht worden; zoo iets was niet denkbaar, en dan kon het niet anders of men zou zijn toevlucht nemen tot een maatregel, die ook te Brussel en in andere steden voor andere redenen werd
| |
| |
toegepast, dit is achtereenvolgende aanhechtingen bij de stad van gedeelten van het gebied van naburige gemeenten.
Van 1880 tot heden werd het bestuurlijk gebied van de gemeente Antwerpen aldus ten minste acht keeren ten nadeele van de naburige plaatsen vergroot; eerstdaags zullen enkele dorpen, in het Noorden der Stad gelegen, heelemaal bij Antwerpen ingelijfd worden.
Het gebrek aan eenheid in het bestuur deed noodzakelijkerwijze zoeken naar een middel tot het nemen van besluiten die op de heele agglomeratie zouden toepasselijk zijn.
In Brussel namen de Burgemeesters van Stad en Voorsteden de gewoonte aan vergaderingen te houden onder voorzitterschap van den Burgemeester der Hoofdstad; hun besluiten konden echter geen officieel karakter verkrijgen en het verzet van éen enkel gemeentebestuur bleek voldoende om te beletten dat een maatregel op de heele agglomeratie toepasselijk werd. De vergadering van Burgemeesters kon het tot hiertoe nooit zoover brengen dat zij in ons bestuurlijk recht een nieuwe instelling werd.
Toen voor enkele jaren het geheel gebied van Laken bij Brussel werd ingelijfd, daagde voor de eerste maal een nieuwigheid op in de bestuurlijke wetgeving aangaande de gemeenten; er werd voor den burgerlijken stand in de hoofdstad een tweede afdeeling gevormd onder de ietwat vreemdklinkende benaming ‘Distrikt B’.
In Antwerpen voelde men wel, toen men er aan dacht de omheining van 1864 af te breken, dat er een eenheid moest ontstaan in de plannen voor uitbreiding van de agglomeratie; onderhandelingen onder de verschillende betrokken gemeentebesturen konden deze eenheid niet tot stand brengen. De regeering, die over de omheining beschikte, nam dan haar toevlucht tot het vormen van een Commissie, samengesteld uit Beheerders der verschillende gemeenten en hoogere Staatsambtenaren, de intercommunale Studie-Commissie voor de Inrichting van de Antwerpsche agglomeratie; zij werd in 1907 door de Regeering aangesteld; haar leden werden door Koninklijk besluit benoemd.
Deze commissie leverde goed werk; zij hield zich bezig met al wat de normale uitbreiding van de agglomeratie kon aangaan, en nam een algemeen plan aan voor deze uitbreiding van de stad.
| |
| |
Toch was de werking van die commissie moeilijk: vele leden, hoogere staatsambtenaren, woonden te Brussel; men kon niet regelmatig bijeenkomen; de genomen besluiten bleven zonder eenige sanctie; de commissie beschikte over geen macht; zij moest de gemeenten en het Staatsbestuur trachten te overtuigen, en hadde zij niet mogen rekenen op de innige medewerking en op den steun van het Stadsbestuur, zoo ware er van haar heele werking niets gekomen. De commissie bleef een studie-, dit is een raadplegende commissie, zij werd nooit de bestuurlijke verpersoonlijking van de Antwerpsche agglomeratie.
De tegenwoordige Burgemeester van Antwerpen heeft gepoogd, zooals zijn collega uit Brussel, vergaderingen te houden met de Burgemeesters der voorsteden, maar tot hiertoe bleef dit bij enkele besprekingen, en kan men niet zeggen dat er te Antwerpen een vergadering van Burgemeesters der Agglomeratie bestaat. Een wet die eerstdaags zal afgekondigd worden zal voor den burgerlijken stand te Antwerpen evenals te Brussel een district B inrichten.
Behalve enkele intercommunale commissies met een bepaalden werkkring, kan men vrij besluiten dat tot hiertoe geen enkele bestuurlijke macht de agglomeratie vertegenwoordigt. Het provinciebestuur heeft, voor wat zekere belangen aangaat, zooals bij voorbeeld de rioleering, de waterbevoorrading, het aanleggen van parken enz. gepoogd op te treden als bemiddelaar, en zelfs als inrichter boven de betrokken gemeentebesturen, maar dit valt weinig onder de bevoegdheid van het provinciaal bestuur, dat meer als controleerende macht geldt en zich met de belangen der plattelandsbevolking moet onledig houden.
Nochtans zal niemand betwisten dat een groote agglomeratie eigenaardige belangen heeft, en een gemeenschap vormt, veel meer dan een der gemeenten van de agglomeratie, veel meer zelfs dan de bewoners van dat gedeelte der agglomeratie, dat als de kern, de bakermat, of de oorspronkelijke gemeente moet beschouwd worden.
Nemen wij Antwerpen als voorbeeld: Is de haven enkel een belang voor de 300.000 inwoners der Gemeente Antwerpen, of zijn daaraan al die werklieden deelachtig die op het grondgebied van een tiental gemeenten rondom Antwerpen wonen?
Beperkt zich de handel tot het eng grondgebied der stad, of
| |
| |
brengt de gemeentelijke handelsbeurs van Antwerpen voordeel bij voor duizenden inwoners van Borgerhout, Berchem, Deurne, Merxem, Hoboken, Wilrijck enz.?
Menigvuldige vraagstukken houden verband met het hedendaagsch verkeer. Is het niet noodzakelijk dat een enkele oplossing zou gelden voor een heele agglomeratie?
Het kunstgevoel, dat bij den Antwerpenaar ingeboren is, houdt niet op op de grens die de Stad van Berchem of Borgerhout afscheidt, en de prachtige stedelijke musea hebben niet minder waarde voor den inwoner van een voorstad dan voor den stedeling. Schouwburgen hooren thuis in het midden van een agglomeratie; al de onderdeelen er van hebben belang bij het behoud van deze kunstinstellingen.
Op materieel gebied is het onbetwistbaar dat in al de onderdeelen van een groote agglomeratie hetzelfde belastingstelsel moet bestaan; het is niet omdat men een of andere wijk van het geheel bewoont, dat men meer of minder moet opbrengen voor het gemeenschappelijk bestaan. Steeds worden in het centrum van groote steden meer gebouwen als bureelen gebruikt; de inwoners worden aldus naar de buitenwijken, dit is naar andere gemeenten, gedreven, en de bevolking der steden neemt af, terwijl de financieele last dien zij te dragen hebben aangroeit.
Wij hebben reeds op de noodzakelijkheid gewezen van een normale, wetenschappelijke uitbreiding van een groote agglomeratie. Enkele voorbeelden uit het Antwerpsch leven zullen onze zienswijze desaangaande nog duidelijker doen uitschijnen.
De Jan Van Rijswijcklei werd doorgetrokken op het grondgebied van de stad Antwerpen, en elkeen moet de verhoudingen van dien breeden hedendaagschen verkeersweg bewonderen.
Zie integendeel wat men van de verlengde Plantijnlei heeft gemaakt, enkel en alleen omdat het Gemeentebestuur hier niet vrij was, omdat de nieuwe lei de grens moest uitmaken tusschen Borgerhout en Antwerpen, en omdat bijzondere belangen de voorstad beletten een waardige oplossing aan te nemen. Hetzelfde dient gezegd voor de begraafplaats van de gemeente Berchem, in de onmiddellijke nabijheid van het groot park der Stad. Indien het bestuur van Antwerpen meester ware geweest, zou de begraafplaats sedert meer dan 20 jaar hare bestemming hebben verloren,
| |
| |
en binnen enkele jaren zou de ingang van het Park in de nabijheid van de groote baan van Antwerpen op Brussel op grootsche wijze kunnen opgevat worden. Nu wordt integendeel de begraafplaats van Berchem vergroot en voor een onafzienbare reeks van jaren zal de bestaande toestand nog verergeren!
Hoezeer is dit nog meer tastbaar in zake overname van de gronden der af te breken militaire omheining? In 1859 werd de afbraak besloten der zoogezegde Spaansche vestingen. Deze bevonden zich op grondgebied van Antwerpen, en een overeenkomst kon gemakkelijk gesloten worden met het Gemeentebestuur der Stad. Nu moet de omheining van 1864 afgebroken worden; het besluit is genomen sedert 1906, maar de omheining bevindt zich op het grondgebied van Antwerpen, Borgerhout en Berchem. Overeenkomsten werden reeds voorgesteld aan beide laatste gemeenten; zij waren niet bij machte hun akkoord te geven, en zelfs indien zij in staat waren geweest zich tegenover het Middenbestuur te binden, dan zou men nog moeten betreuren dat plaatselijke belangen den voorrang zouden hebben verkregen boven een systematische opvatting. Feitelijk kwam er tot hiertoe bitter weinig te recht van een wet die bepaalt dat de afbraak der vestingen vóór 31 December 1910 zal moeten voltooid zijn!
Tegenover de algemeene belangen van een agglomeratie in haar geheel genomen, stellen de partijgangers van het traditioneel stelsel der afzonderlijke gemeenten het verworven recht der kleinere gemeenten, die men niet tegen hun eigen wil mag onteigenen.
Traditioneele belangen hebben de voorsteden niet; in de geschiedenis waren zij slechts kleine dorpen of gehuchten zonder eenige beteekenis, en wat kunnen de enkelen opwegen, die misschien bij familieoverlevering inwoners zijn van Berchem of Deurne tegenover de duizenden die in Berchem, Borgerhout of Deurne zijn komen wonen, enkel en alleen omdat zij op het grondgebied van Antwerpen geen plaats hebben gevonden? Het is immers het leven van de groote Stad dat allen voedt en aanlokt.
Materieel zijn de voorsteden niets meer dan wijken in den omtrek van de agglomeratie, deelachtig aan het leven van deze agglomeratie.
Feiten kan men niet omstooten; en onze geheele redeneering brengt ons tot de vaststelling van het feit dat de aanzienlijke
| |
| |
steden zich uitgebreid hebben tot op het grondgebied van naburige gemeenten en dat zij nu met deze gemeenten groote complexen vormen, agglomeraties die geen bestuurlijk bestaan hebben.
Dit verschijnsel is in het geheel niet eigen aan ons land; het heeft zich overal voorgedaan, doch in Frankrijk, in Engeland, in Holland, in Duitschland en elders, heeft men sedert lang de eenige mogelijke oplossing bekrachtigd, te weten de bestuurlijke aanpassing tot de werkelijkheid, de aanhechting van de voorsteden bij de groote steden.
Die maatregel is niet alleen de erkenning van hetgeen feitelijk bestaat; hij brengt ook een vereenvoudiging, een besparing te weeg. Is het niet beter een enkelen uitgebreiden dienst te hebben voor een heele agglomeratie, dan wel verschillende afzonderlijke diensten voor de onderdeelen van het complex? Is eenheid van reglementatie geen voordeel? Zal een enkele gemeente niet op rechtvaardiger wijze de belastingen onder heel de bevolking weten te verdeelen, en zullen politie en opsporingsdienst, die in een groote agglomeratie zoo noodzakelijk zijn, niet doelmatiger werken, indien zij niet door een grens zonder eenige beteekenis worden gestremd? Zal ook de logische uitbreiding van de agglomeratie niet beter door éen enkel verantwoordelijk bestuur worden ingezien?
Wat kan men daar tegenover stellen? Dat zulke groote gemeenten een te aanzienlijke macht zouden in handen hebben? Dat Groot-Brussel een achtste van de Belgische bevolking zou beheerschen, en dat in de vier groote steden van het land meer dan een vierde der Belgische bevolking zou ingedeeld zijn? Dat komt met de werkelijkheid overeen; de financieele macht die deze gemeenten zouden bezitten zou in het voordeel van het rijk zijn, en de bestuurlijke afhankelijkheid zou door een doelmatige wetgeving kunnen geregeld worden.
Het is immers zeker dat de gemeentelijke wet van 1836 voorzien werd voor betrekkelijk kleine gemeenten, en dat zij niet zonder wijzigingen op de moderne grootsteden zou kunnen toegepast worden, maar het recht en de wetgeving moeten de werkelijkheid volgen: het tegenwoordig stelsel dient wijk- en persoonbelangen ten nadeele van het algemeen. Een hervorming is dus noodzakelijk. Zij zal enkel en alleen doelmatig zijn, indien zij zich
| |
| |
bij de werkelijkheid aanpast. De ervaring heeft ons geleerd dat men nergens in het buitenland eenig bezwaar heeft gevonden in de aanhechting van de voorsteden bij de groote steden, wel integendeel, en om ons ten slotte meer in 't bijzonder bij Antwerpen te bepalen, zullen wij besluiten dat Groot-Antwerpen in 't beheer van zijn haven met grooter macht, met hooger gezag zou kunnen optreden, en dat het beter in staat zou zijn de economische rol te spelen, die het in het nationaal verband te vervullen heeft.
In het leven der volkeren komt een oogenblik waarop evolutie noodzakelijk is; wij zijn in ons land reeds achterwege gebleven; langer dralen zou de onvermijdelijke oplossing moeilijker laten verwezenlijken. Zou België niet voor de honderdste verjaring van zijn onafhankelijkheid op wettelijk en bestuurlijk gebied kunnen vaststellen dat de bloei van het land groote wereldsteden heeft doen aangroeien, en die wereldsteden een eigen bestaan hebben, dat zijn macht ten voordeele van het land doet gelden?
PAUL BAELDE,
Oud-Schepen en Gemeenteraadslid van Antwerpen.
|
|