| |
| |
| |
Boekbeschouwing
Dr. K.F. Proost. - Heroën der Letteren, inleiding tot de wereldliteratuur (Assen, Van Gorcum en Co). z.j. (1929); 90 blz.; f 1,25, geb. f 1.75.
Hier wordt belangstelling gewekt voor de Ilias en de Odyssee, de Divina Commedia, Hamlet, Don Quichote, Lucifer, L'Avare, Faust, Brand, Boven menschelijke Kracht, De Idioot, Opstanding en Droomspel. Op bevattelijke wijze wordt elk werk samengevat en het noodige gezeid over den schrijver. Voor hen die dieper in de stof willen dringen volgen literatuur-opgaven na elk hoofdstuk.
Handig formaat, mooie druk.
| |
W.L.M.E. van Leeuwen. - Dichterland, inleiding tot het genieten van poëzie, 2e druk; (Assen, Van Gorcum en Co), z.j. (1929); 110 blz.; f 1,25, geb. f 1.75.
In hetzelfde formaat als bovenstaand bundeltje wordt hier, ‘voor al degenen die verlangend zijn in het rijk der poëzie binnengeleid te worden,’ het gevoel ontleed, dat aan een of twee gedichten van een twintigtal schrijvers ten grondslag ligt, met enkele datums en titels over elk van die schrijvers: Jacob Winkler Prins, C.S. Adama van Scheltema, Marie Boddaert, Geerten Gossaert, de la Montagne, Vondel, M. Nijhoff, Gezelle, Perk, Joh. van 't Lindenhout, Jan Prins, Verwey, Jan Luiken, Bastiaense, A. Roland Holst, J.H. Leopold. van Eeden, Maurits Uyldert, Aart van der Leeuw.
Een keuze van schrijvers en stukken waarvoor de verzamelaar verantwoordelijk moge blijven, en waaraan hij tamelijk oppervlakkige beschouwingen vastknoopt.
| |
J. Jacobs. - De Westvlaamsche Spreek- en Schrijftaal voor 1250, of de tweetaligheid in West-Vlaanderen voor 1250. (Brussel, N.V. Standaard); z.j. (1929); 49 blz.; 5 fr.
Overdruk uit de Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie. Bewijst, tegen de te algemeene en overdreven bewering van Pirenne in, dat tot omstreeks 1250 het grootste deel der Westvlaamsche bevolking alleen Westvlaamsch sprak. ‘Wat meer is, in gansch het westelijk deel van West-Vlaanderen, dat thans aan Frankrijk toebehoort, heerschte in de 12e en 13e eeuw tusschen regeerende graven (Philips van den Elzas en zijn opvolgers uitgezonderd), den adel, de kloosterlingen, de invloedrijke burgers en de lagere volksklas een samenhoorigheid op het gebied van taal en belangen, die we gerust nationaal zelfbewustzijn mogen noemen.’
| |
Prof. E. van Dievoet. - Anti-Parlementarisme (Brussel, Standaard boekhandel, 1929); 52 blz.; 9 fr.
Een in Nederland gehouden lezing, nu door het Vlaamsch Rechtsgenootschap te Leuven uitgegeven. Ze bespreekt de anti-parlementaire bezwaren en theorieën, de Action française en, uitvoerig, het bolchevisme en het fascisme, alles bijge- | |
| |
werkt tot 15 December 1928 en, ter wille der onpartijdigheid, met veel bibliographische nota's aangevuld, die toelaten den oorsprong van elke bewering na te gaan.
Schrijver meent dat noch bolchevisme noch fascisme bij andere volkeren mogelijk zijn, maar hij besluit:
‘Wellicht groeit uit de geschetste anti-parlementaire stroomingen en stelsels een met alle omstandigheden rekening houdende nieuwe staatsvorm, die het midden houdt tusschen het parlementarisme in zijn huidigen vorm en de dictatuur, een staatsvorm die een doelmatiger arbeidsverdeeling invoert, en die de orde en tucht beter verzekert, zonder nochtans aan het medezeggenschap van het volk en aan de persoonlijke vrijheid overdreven beperkingen op te leggen.
Hoe die Staat er zal uitzien kan alleen de toekomst zeggen.’
| |
Leon Joly. - Schets van het Recht der Mijnen in België (Brussel, N.V. Periodica, 1929); 180 blz.; 10 fr.
Over mijnen, ertsgroeven (de officieele vertalers zeggen graverijen) en groeven, over den eigendom van de mijnen en alles wat op vergunningen en uitbating er van betrekking heeft, over den Mijnraad enz. enz. werden door den heer Joly, voorzitter van den Mijnraad, alle wetteksten samengelezen, met aanteekeningen, verwijzingen naar de Pasicrisie, de Revue de droit minier, adviezen, (er werd bijna overal adviesen gedrukt), enz.
| |
H. van Tichelen et H. Dillen.- L'Ecole et la Vie, cours de français pour l'école primaire; I, 2e édition (5e année A); III (6e année A); IV (6e année B); V (7e année); handleiding bij III-IV. (Antwerpen, De Sikkel); prijs: 3,20 fr.; 5 fr.; 5 fr.; 8 fr.; 4 fr.
Van L'Ecole et la Vie bespraken we vroeger reeds deelen I en II. Van I is al een tweede uitgave verschenen, eenigszins vermeerderd, (o.a. met een reeks dagelijksche uitdrukkingen) en ditmaal zonder toelichting, daar deze, alleen voor leerkrachten bestemd, afzonderlijk bestaat voor I-II.
Nu ontvingen we ook deelen III, IV en V, alsmede de handleiding voor III-IV (6e leerjaar).
De leer- en leesstof in III handelt over schoollokalen en leervakken, de deelen van huis en hoeve, tafelgerief, spijs en drank, verschillende eetmalen, zelfs in een hotel (vader is namelijk handelsreiziger), de jaargetijden in de stad en op het platteland, de deelen van den dag, de hemellichamen, de windstreken.
In IV gaat het om de feestdagen van het jaar, om gebouwen en vervoermiddelen (men gaat op reis), om de Antwerpsche haven en de bedrijvigheid aldaar, om uitstallingen en waren (men bezoekt o.a. een bazaar).
Tusschenin komen oefeningen en herhalingen waaraan de nieuwe stof verbonden wordt, geleidelijke bekendmaking met practische grammatica, en smakelijke leeslesjes: liedjes (met muziek), gedichtjes, spreekwoorden, anecdoten, raadsels, grapjes, advertenties uit dagbladen, illustraties, vragen waarop moet geantwoord worden, enkele vertalingteksten, terwijl een woordenlijst, waarnaar de leerlingen vóór de les verzonden worden, uitstekende diensten kan bewijzen.
In de Handleiding III-IV staan o.m. de dictees die bij de behandelde leerstof aansluiten, en daaronder zijn er erg leuke, b.v. over den jongen die un arbre, un mot, un livre in 't meervoud moest zetten en met un bois, un dictionnaire, une bibliothèque voor den dag kwam.
V (7e leerjaar) brengt o.a. nonkel Jules op het tooneel, die Congo en New-York kent; vertelt van Roodkapje; gaat na hoe een huis gebouwd en heelemaal in orde gebracht wordt; geeft plaatjes en nota's voor opstelletjes, natuurlijk ook weer met wenken over spraakleer (meervoud, vervoeging, deelen van den zin, bijwoord); heeft mooie dichtstukjes, aardige grapjes, raadsels, enz.
| |
| |
Alles is zoo methodisch behandeld en zoo goed berekend voor de krachten van de kinderen, zonder ballast, zonder halsbrekerijen of spitsvondigheden, dat we de leerlingen benijden die door L'Ecole et la Vie Fransch leeren en de schrijvers geluk wenschen om hun liefdevollen en wel geslaagden arbeid.
A.
| |
Ben Linnig. - Oud Antwerpen. Kerken en Kloosters, Burgerlijke Gebouwen, Kapellen en Praalgraven. Antwerpen, L. Opdebeek. 2 deelen.
Zeer aantrekkelijk vertelt de bekende oudheidkundige Ben. Linnig de meestal beroerde geschiedenis van tal van Antwerpsche godsdienstige en wereldlijke gebouwen. Op voortreffelijk logische wijze belicht hij de zijkanten van de historie der Scheldestad. Zijn twee flinke bundels vol interessante gegevens zijn voor elken leek werkelijk onmisbaar. Een schat van wetenswaardigheden zal hem ten deel vallen. Want, zegt de geleerde inleider tot dit werk, Prof. Dr. M. Sabbe, ‘de heer Linnig verstaat de kunst om te schiften en uit een overvloed van stof alleen het wezenlijk belangwekkende naar voren te halen.’
Degelijk heeten we de studiën over de oude St. Joriskerk, St. Carolus (door Rubens ontworpen), de Augustijnen, het Falcon-klooster, dit der Minderbroeders, over de Abdij gesticht door den grooten menschenvriend Peter Pot, en de Droogscheerderskapel. We worden naar het Begijnhof geleid, een dier uiterst zeldzame plaatsen, waar het gewoel der grootstad onbekend blijft, naar het St. Juliaan's Gasthuis, het toevluchtsoord van de verlatenen. De heer Linnig behandelt dan de geschiedenis van St. Andries, St. Walburgis, en de beroemde Abdij van St. Michel met het Prinsenhof; hij schetst de lotgevallen van het klooster der Cellebroeders (waarvan de ondernemende Jan van der Linden eens overste was), dit der strenge Karthuizers, van de schoone St. Pauluskerk met haar grootschen Kalvarieberg.
Wij krijgen bijdragen over het prachtvolle koninklijk Paleis op de Meir, zijnde het vroeger huis van J.A. van Susteren, waarin Napoleon eens vertoefde; over het Choraalhuis, de bakermat der meeste Europeesche muziekscholen, de Beurs (Guicciardini noemde de ‘Borse’ de schoonste plaats van Antwerpen). Er zijn opstellen over de oude stadspoorten, torens, ‘handen’, wind- en watermolens. Suggestieve bladzijden levert Ben. Linnig over het Stadhuis, het Hanza- of Oosterlingenhuis, het Steen (men vergelijke met de bevindingen van Dr. Prims). Zeer lezenswaard is het artikel over Abraham Ortelius en zijn huis in de Kloosterstraat en dit over de woning van Antoon van Stralen, een der eerste slachtoffers van den bloedigen Alva. Knappe hoofdstukken volgen, beschrijvende het vroegere huis de Moelnere (nu het Vlaamsch Conservatorium), het Waterhuis, gebouwd door Gilbert Van Schoonbeke, ‘die meer voor de verfraaiing van Antwerpen gedaan heeft dan tien achtereenvolgende stadsbesturen,’ het Huis van Jordaens, dit van Rubens, die daar het bezoek ontving der doorluchtigste personages.
Mooie ontledingen van Rubens' Kapel in St. Jacobskerk, van het Huis van Liere, het weelderig heerenverblijf, waarvan Dürer getuigde, dat hij nooit zulke heerlijke woning zag, van de Burgondische Kapel, een prachtexemplaar van Gotische kunst, van het Grafmonument van twee hofdames van Maria Stuart in St. Andrie, van het Praalgraf van den markies van Velasco, slotvoogd van het kasteel van Antwerpen, in St. Jacob, en ten slotte van het Graf van Isabella van Bourbon, tweede vrouw van Karel den Stoute, in O.L.V. Kerk, zullen gretig gelezen worden.
De heer Linnig dient geluk gewenscht om zijn leerrijken arbeid.
JOZEF PEETERS.
|
|