of versterken, krijgen in de prediking den voorrang. Prof. De Graaf meent, dat wij in het geloof een bijzonder geval hebben van overtuigd zijn, zooals ook in het denken voorkomt. Maar bij het denken gaat de redeneering vooraf; hier zijn wel toereikende gronden, maar zij laten iets anders gelden dan de normen der waarheid.
Wanneer de eene herinneringsreeks plaats maakt voor de andere gedurende geruimen tijd, dan is het geheugen werkzaam, maar de herinneringen zijn gestoord. Vele ongewone verhalen in de geschiedenis van den godsdienst toonen, dat dit verschijnsel voorkomt bij personen van hoogen aanleg, maar op een temperamentsgrondslag van pathologischen aard.
In de ecstase is de meer dan gewone, geweldige affektenverschuiving, die het gewone Ik tot in de diepte meesleept, oorzaak van een opmerkzaamheidsspanning.
In die religies, waar het woord aanzienlijke beteekenis heeft naast beeld en zeden, is het verstand nauw bij de godsdienstige ontwikkeling betrokken.
Als men denkt aan het volledige wilsproces, waarin beraadslaging als waardebepaling voert tot keuze, dan kan gezegd worden, dat het willen in het godsdienstig leven een onmisbaar bestanddeel vormt.
Een psychische functie is onderdeel van een individueel geheel. Deze geheelen vindt men in een groepsverband. Prof. De Graaf neemt nu zulke geheelen in oogenschouw.
We kunnen in de religie het individueele benaderen door te vragen naar: 1. de geheel-reaktie ten aanzien van het leven; 2. de oefening om het gebod te houden, dat men aanvaard heeft; 3. de wijze, waarop b.v. het berouw doorleefd wordt; 4. de wijze, waarop elke levenssituatie godsdienstig getoetst wordt; 5. de realiseering van een als godsdienstig belangrijk gewaardeerd karakter-ideaal; 6. de zelfbeoordeeling.
Daar waar een groep in zichzelve plaats geeft aan de universeele gedachte, is de coherentie of homogeniteit mogelijk met groote verscheidenheid van zeden.
In Afdeeling III worden de bijzonderheden van verschillende groepen nader omlijnd. Prof. De Graaf bepaalt, hoe de onderscheidene leeftijden hun verschillende godsdienstige uitingen bezitten. Hij werpt licht in de godsdienstigheid der sexen.
De godsdienstigheid binnen de verschillende individueele temperamenten vertoont iets typisch.
Prof. De Graaf handelt vervolgens over verklaringen van de religie als geheel of van het geheel van éen religie. Narcisme, realiteitsprincipe, lustprincipe kunnen de individueele gestalte der religie ophelderen (Freud). De geleerde auteur beoordeelt de