Boekbeschouwing
Het vrijzinnig Protestantisme in zijn verhouding tot cultuur, wetenschap, kunst, moraal en opvoeding, door Dr. K.F. Proost en Ds. G. Horreüs De Haas, 1928. (N.V. Uitgevers-Mij De Wachttoren, Huis ter Heide).
De schrijvers houden een warm pleidooi voor een nauw verband tusschen het Vrijzinnig Protestantisme en de Cultuur. Terwijl de godsdienst zich richt naar het hiernawaarts, richt de cultuur zich naar het aardsche leven. Bij de primitieve menschen waren zij volkomen identiek. Bij de Grieken ontwikkelde zich een cultuur los van de religie. De Jonische natuurfilosofen kwamen tot een oergrond van alle dingen, die buiten den godsdienst stond. Socrates wordt de prediker der deugd, die niet berust op den wil der goden.
Dat de Katholieke Kerk in de dagen van Constantijn den Groote staatsreligie werd, bewijst, dat zij een verhouding met de cultuur gevonden had. In de Middeleeuwen kan men spreken van een keikelijk-geleide cultuur. Wanneer de Roomsche kerk verstart in haar leerstellingen, groeit zij niet meer mee met de zich ontwikkelende cultuur. Toch zijn er tal van kerkelijke mannen geweest, die de Renaissance-invloeden ondergingen. Vijandig tegenover de cultuur stond de Protestantsche dogmatiek met haar beschouwing van de wtereld als het bijkomstige. Ook het Piëtisme stond er zeer ver af. De tijd van de Verlichting zou cultuur als doel stellen. Het Vrijzinnig Protestantisme staat open voor de cultuur, alhoewel de teleurstellingen in het geloof aan den vooruitgang groot geweest zijn, toen door den oorlog het geestelijke en maatschappelijke leven in elkaar viel.
Vijandig aan de cultuur zal de religie zijn bij een pessimistische wereldwaardeering. Het streven naar verwerkelijking van hooge waarden gaat nooit onder. De Vrijzinnige Protestanten minachten de cultuur niet.
Wetenschappelijk iets anders belijden dan religieus wenschen zij niet. De Roomsche Kerk met de vervolging van Galilej en Bruno hield de ontwikkeling van de wetenschap tegen. Meent de wetenschap echter het raadsel van het wezen der dingen op te lossen, dat gaat zij haar grenzen te buiten. Zij kan niet tot een volledige wereldbeschouwing komen. Laat iemand zijn religie door de wetenschap op zij dringen, dan geeft hij haar een verkeerde beteekenis. Zij zal onze levenshouding niet veranderen. Zij omvat alleen het objectieve. Wetenschap en religie moeten de ontplooiing van het leven dienen. Het laatste woord is aan de eenheid van beide.
De echt religieuze mensch stelt zich niet tegenover de schoonheid en de kunst; hij aanvaardt ze omdat ze een integreerend deel van het leven en van de cultuur zijn. Hij en de kunstenaar zijn geen vreemden voor elkaar; zij zijn uit den éenen scheppen den Geest, de belijders van het goede, het schoone en het ware.
De Vrijzinnige Protestanten probeeren in vrijheid van gedachte en geloof te benaderen, wat zij goed hebben te noemen en wat kwaad. De kluizenaarsmoraal is een vreeselijke verbastering van de Evangelische moraal. Thomas van Aquino is de systematicus van de kerkelijke moraal. De Renaissance luidt den tijd in