| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
Om aan te vangen vestigen we gaarne de aandacht op enkele tijdschriften.
Vooreerst op Het Kind, veertiendaagsch blad voor ouders en opvoeders (J. Ploegsma, Zeist). Dit staat nu sedert twee jaar onder leiding van D.L. Daalder, - in plaats van Dr. J.H. Gunning Wz., - en heeft er inzake verscheidenheid der artikelen niets bij ingeboet. Het blad kreeg bovendien een bijblad voor de jeugd, ‘De Merel’, en een nieuwe rubriek, ‘Kinderkleeding’; het heeft dus heel wat in de breedte gewonnen. In de diepte voorloopig echter niet; dat zal het eerst doen, wanneer de medewerkers, - waaronder vele nieuwe, - in den heer Daalder den man aanvoelen die, zooals zijn voorganger (thans nog ‘vast medewerker’), de leiding stevig in handen houdt.
Het tijdschrift voor de jeugd, Zonneschijn, (W. de Haan, Utrecht) verdient eveneens een woord aparte vermelding. De 4e jaargang er van liep ten einde... en het maandschrift bleef wat het was: een prachtuitgaaf én als inhoud én vooral als illustratie. Freddie Langeler, Gabrielle van Raemdonck, Adri Alindo, Ella Riemersma, Anton Pieck, Rie Cramer en vele andere teekenaars geven het mooiste van hun kunst en zoowat de beste, vooral vrouwelijke, vertellers zijn er regelmatig met hun proza bij. Aan de firma De Haan, die tegen geen opoffering opziet, zouden we willen vragen: óf een grooter letter te gebruiken, óf haar regels te verkorten, - zulks om wille der jonge lezers.
Het Fransche maandblad Pour l'ère nouvelle (J. Crémieu, rue de Cluny, Parijs) heeft zijn 7en jaargang afgesloten. Ferrière, de hoofdopsteller, beschikt over ruime medewerking van overal, en zoo krijgen we dan, aan de hand van Carleton W. Washburne, A. Jotte, J. Dewey, W. Ganzenmüller, Frank Walser, J. Deschamps-Alexander e.a., welsprekende kijkjes in velerlei opvoedkundige instelllingen, naast de gewone psycho-pedagogische bijdragen en de uitmuntende bibliografische overzichten. Dit tijdschrift is, naast vele andere, één der organen van de gezaghebbende ‘Ligue internationale pour l'éducation nouvelle’; het doet heerlijk opbouwend werk, - net als b.v. zijn zustertijdschriften ‘The new Era’ en ‘Das neue Zeitalter’, - en daarom is
| |
| |
het zoo jammer, dat deze zelfde Liga in Vlaamsch-België geen ernstiger vertegenwoordiger vindt dan het nog nauwelijks levende ‘Schoolblad de aktieve School’.
Het Oostenrijksche tijdschrift Schulreform (Haase, Rennweg, 58, Weenen III) is, onder leiding van Viktor Fadrus en Karl Linke, zijn 8en jaargang ingetreden. Dit blad brengt maandelijks niet min dan 72 bladzijden en heeft dit bizonder aantrekkelijke in zich, dat het midden in den strijd blijft staan, die te Weenen en elders in Oostenrijk tot heropbouw van het volksonderwijs gevoerd wordt. Zoodat men vanzelf naar de rubrieken ‘Die Schulbewegung der Gegenwart’, ‘Für und wider die Schulreform’, ‘Padagogische Abhandlungen’ en nu weer naar ‘Zehn Jahre Republik’ grijpt, als naar het middel om zijn eigen hersens jong en zijn werkdadigheid veerkrachtig te houden.
Typisch, deze vier tijdschriften bestrijken, op het ééne gebied der opvoeding, vier verschillende publieken: het kind zelf (‘Zonneschijn’), de ouders der kinderen (‘Het Kind’), de moderne opvoeders in 't algemeen (‘Pour l'ère nouvelle’) en de systematische hervormers in 't bizonder (‘Schulreform’), - en alle vier geven wel degelijk wat hun publiek van hen verlangen kan. Methodisch, echter, zit het Oostenrijksche tijdschrift het sterkst in elkaar,... en dat mocht dan voor die andere een aanleiding zijn, om elk hunner rubriceeringen eens degelijk te onderzoeken en desnoods bij te werken, ten gerieve van hun lezers.
Als vijfde tijdschrift vermelden we, buitenaf, Wil en weg, door de uitgevers (‘Wereldbibliotheek’, Amsterdam) ‘een volksuniversiteit in woord en beeld’ geheeten. Met ingang van zijn 7en jaargang (Sept. 1928) heeft het uiterlijk een heele verandering - en prachtige verbetering! - gekregen: mooi zwaar papier; een toonbeeldige nieuwe, groote letter; vervanging der twee kolommen door één breeden bladspiegel; afdruk der prenten op kunstdrukpapier. En ook innerlijk heeft het er alles bij gewonnen, doordien de kursussen, die weleens een groot aantal vervolgstukken hadden, thans in hoogtens 3-4 artikelen afgehandeld worden, om plaats in te ruimen voor allerlei losse, interessante bijdragen. In den nieuw begonnen jaargang treffen ons o.a. Dr. J. Tesch' ‘Uitgestorven of uitstervende dieren’, Herman Hana's ‘Perspectief in de schilderkunst’, - beide reeksen ruim geïllustreerd, - en Paul Kenis' degelijk ‘Overzicht van de Vlaamsche letterkunde na Van nu en straks’. Van harte aanbevolen dus!
Na de tijdschriften de boeken, - en, om deze vooruit te loopen, even een woord over de Lijst van jeugdboeken, bezorgd door Ger. Schmook en V. Van den Berghe (‘De Sikkel’, Antwerpen). Onder jeugd verstaan de samenstellers alle jonge menschen van
| |
| |
6 tot... 18 jaar, en onder jeugdboeken... al wat hunzelf aan druksels, - of juister, namen daarvan, - onder handen viel, van prentenboeken en typische kinderlektuur... tot technische vakstudieboeken en woordenboeken voor volwassenen toe, onaangezien de mogelijkheid dat een aantal werken in 't geheel géén waarde hebben of alvast voor de jeugd onbruikbaar zijn. Deze lijst wil de bibliotheken ten dienste blijken. De bibliothekarissen zullen er zeker interessante referentie- en studiewerken in aangegeven vinden; maar zoo ze er aan denken, typische kinder- en jeugdboekerijen in te richten, dan zal deze lijst, treffend heterogeen en niet eklektisch als ze is, hun alvast niet tot gids of leider kunnen dienen.
Nu we het onrechtstreeks over boeken voor de jongeren hebben, vestigen we de aandacht op enkele pas verschenen werken, waar dat jonge volk wat aan genieten kan.
Van Alexis Callant bereikte ons een derde uitgaaf van Zwarte Willem e.a.v. en een tweede van Fliek (Vanderpoorten, Gent), twee gezonde Vlaamsche jongensboeken, die een stoffelijk betere verzorging verdiend hadden; ‘Fliek’ vooral mocht daar aanspraak op maken, want een ongekunsteld mooier jongensleven dan dat van dien Gentschen volksjongen kennen we niet. - Van Aimé de Cort lazen we een negental Tooneelstukjes voor kinderen (Office de Publicité, Brussel); het dialoog loopt vlot van de hand, een aantal volksche liedjes in den tekst doen prettig aan; maar daar zit wat veel schoolsche braafheid in enkele stukjes. - Marie Cremers laat ons met De wonderen van Kampen kennismaken (‘De Sikkel’, Antwerpen); in knittelverzen, die wel eens haperen, maar dikwijls geestig gedraaid zijn, vertelt ze Gerrit's avonturen te Kampen en M.J. Goris zette er leutige zwartjes bij. - Van Rie Cramer zijn daar twee prachtige uitgaven, Sprookjes uit de oude doos en Kinderliedjes uit Zonneland (W. De Haan. Utrecht); met ‘prachtig’ worden dan vooral de 64 platen uit eerstgenoemd boek bedoeld, - platen, die een heerlijke wandversiering konden zijn! - al mag daar wel bij, dat Rie Cramer voortreffelijk liedjes weet te rijmen en ook mooi in proza vertellen kan; enkele berijmde sprookjes, echter, werden door het rijm zelf langdradig, en dat is jammer. Wat de Haan er als uitgaaf van maakte, kan de lezer vermoeden. - Uit J.M. Barrie's ‘Peter Pan’ werd Peter Pan in den wondertuin losgemaakt (Van Gorcum, Brink-Assen); 't is een mooi avontuurtje vol gebeurtenisjes, met Peter, de feeën, de kabouters en Salomo, de raaf, als prettige sprookjeshelden; Verstijnen heeft het met stemmige lijnteekeningen versierd. - Van Rinke Tolman kregen we Vogelkens van allerlei vleugel (A.W. Sijthoff, Leiden), dat ons,
aan de hand
| |
| |
van een wel zakelijk, maar wat gewild literair aandoend proza, laat kennismaken met goudhaantjes en heggemuschjes, geelgorzen, grutto's, boompiepers, grauwe vliegenvangers, negendooders en andere vogels. - Van D. Rutgers en Rinke Tolman ontvingen we Schetsen en verhalen uit het dierenleven (P. Noordhoff. Gro ningen), voor de kristelijke scholen, met de uitgesproken bedoeling daar meer belangstelling voor de natuur te wekken; twee deeltjes behandelen de dieren ‘Uit eigen land’, twee andere diegene ‘Uit vreemde landen’, en alle vier, door Sj. Kuperus geïllustreerd, zijn degelijke leesboekjes geworden, met interessante, doorloopende verhalen en ook met best gekozen stukjes poëzie en voortreffelijke teekeningen er in, ten gerieve van 10- tot 14-jarige kinderen op school en thuis. Alleen mochten de auteurs eens bij gelegenheid zekere zinnetjes herlezen, die prosodisch minder korrekt aandoen. - Onder leiding van D. Wouters en W.G. Van de Hulst verscheen Karakter, Kennis, kunst, een stapel van veertien boekdeeltjes, waarvan tien voor de lagere school en vier voor het voortgezet onderwijs. Met deze dubbele reeks, waarvan ons het gelijke niet bekend is, bedoelen de verzamelaars, aan de jeugd historische en legendarische personen voor te stellen, die om hun karakter, hun kennis, hun arbeid of kunst bewondering verdienen; en zoo zien we dan vóór ons een lange, bonte stoet defileeren, waarin zoowel Siegfried, Beowoelf, Roland als Loyola, Luther, Mohamed hun plaats vinden en De Ruytcr, Tromp, Jeanne d'Arc geburen worden van Archimedes, Livingstone, Edison. Marconi, De Lesseps, Rodin. Andersen, Vondel, Napoleon, Beethoven, Mozart, Michel Angelo en vijftig anderen meer, uit alle vakken van geschiedenis, kunst en wetenschap en uit alle tijden opgediept. We zouden zeggen: die levensschetsen, - door vele verschillende schrijvers opgesteld, - zijn prachtig vulgarisatiewerk, waar
de jeugd ook voor het leven wat aan hebben zal, al loopen er dan enkele minder belangrijke onder en hoeren andere niet thuis onder de jeugd aan wie ze worden voorgesteld. Maar als geheel is deze verzameling een dokument, waarvan elke school minstens een volledig exemplaar zou moeten bezitten, ten dienste van de jongelui en vooral van de leerkrachten. Tot lof van de uitgevende firma P. Noordhoff, te Groningen, mag er hier wel eens op gewezen, dat bedoelde reeks bizonder aangenaam gedrukt en doeltreffend geïllustreerd werd.
Als laatste boeken voor de jongeren vermelden we hier De geschiedenis van Doctor Dolittle, Doctor Dolittle's postkantoor en De zeereizen van Doctor Dolittle, alle geschreven door den Engelschman Hugh Lofting en voor Nederland heerlijk bewerkt door G.W. Elberts (Nijgh en van Ditmar, Rotterdam). Hadden we
| |
| |
vóóraan het werk willen zetten, dat het dringendst onze aanbeveling verdient, dan ware zeker aan Lofting's drie boeken de gunst te beurt gevallen. Want in die avontuurlijke verhalen over den leutigen Dr. Dolittle, zijn dierlijke vrienden Jip, Dip-Dip, Grub-Grub, Polynesia, Toe-Toe, Tsjie-Tsjie en heel de verdere dierenwereld en vooral over hun excentrieke, door en door humoristische levensgebeurtenissen, zit zoo'n rijkdom aan aantrekkelijkheid, dat Lofting's werk alleen het gevaar loopt nagefantaseerd te worden door heel wat minderen dan hij zelf. In een kronijk als deze gaat het niet aan, den inhoud dier boeken nader te bespreken. Maar stel u eens voor dat Dr. Dolittle alle dieren liefheeft, hun taal verstaat en spreekt, ze uit den nood helpt en ook hun hulp ontvangt; dat hij, waar hij ook op zijn reizen vertoeft, steeds een hond, een eend, een varken, een straatmusch, een uil, een zwaluw, enz. in zijn gezelschap heeft; dat hij, in zijn eerste boek, in Afrika een vreeselijke apenziekte gaat genezen; dat hij, in het tweede, een geperfectionneerd wereldpostverkeer inricht met behulp van duizenden vogels; dat hij, in het derde, koning wordt van het Slingeraapeiland. En denk daarbij, dat Hugh Lofting de spanning gaande houdt aan de hand van honderden incidentjes en tientallen humoristische teekeningen op den koop toe, - en gij zult begrijpen, waarom zijn werk, dat trouwens in het Engelsch reeds een zestal deelen telt, thans in verscheiden talen de wereld rondvliegt, ten profijte van de jeugd... en niet minder van de graag genietende volwassenen. Slotsom?... We komen er wat laat mee af; want zulke boeken, - trouwens zeer mooi uitgegeven, - zijn niet min dan gedroomde geschenkuitgaven!
Van geschenken gesproken, ook voor de rijpere jeugd, maar nu vooral voor volwassenen: gaarne vermelden we deelen II en III van De Duizend en één Dag, die kort na elkaar, in keurband, van de pers kwamen (C.A. Mees, Santpoort, en ‘De Sikkel’, Antwerpen). Enkele maanden geleden vestigden we de aandacht op de weelde aan Oostersche verbeelding en zegging, die deel I dezer uitgaaf ten grondslag ligt. Van de vijf verhalen, in elk der twee nieuwe deelen opgenomen, mag hetzelfde getuigd. Ze het eene na het andere doorlezen doet niemand, juist wégens die weelde; de lezer zal kiezen, nu dit, dan dat, en dan voorzeker met de sterkst gespannen aandacht in deel II de ‘Geschiedenis van Koning Bedr-ed-Dien-Loeloe en van zijn vezier Atalmoelk’, met vervolgstukken, en in III de ‘Zonderlinge lotgevallen van Aboelfawaris: eerste reis’ doormaken. En zeker ook zal hij, aan de hand dier lektuur, in dit standaardwerk, - waarvan kortelings het vierde deel verschijnt, - naast de ‘Duizend en één Nacht’ een kostbaar dokument erkennen over de oude beschaving in de Oostersche landen.
| |
| |
En hiér sluiten we onze kronijk. Neen, niet zooals we 't graag wilden, d.i. met het gevoelen, dan toch alles ten minste vernoemd te hebben wat de jongste weken bij ons op tafel kwam. Maar zooals we het moesten, wegens beperkte ruimte, d.i. met voorloopige verdaging van zuiver pedagogisch werk, dat recht heeft apart, al zij het dan later, aan de orde te komen.
H. VAN TICHELEN.
|
|