De Vlaamsche Gids. Jaargang 17(1928-1929)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 175] [p. 175] [Drie gedichten] Wind O wind, ik word zoo treurig, Wanneer gij des nachts om mijn huizeken waart En met uw holle, diepe stem, Zoo klagend door de luchten vaart; Gij voert mij in 't verleden, Terwijl gij al gierende jaagt door de schouw; Gij doet weer leven in mijn geest, Wat liefst ik maar vergeten wou. Och, wind, zooals daarbuiten Gij huilende beukt tegen eenzamen boom, Zoo rukt in mij uw dolle roep, Aan jongen bloei van nieuwen droom; En als gij droge blaren Van Herfst doet reuzlen door nachtlijke straat. Dan is 't, of droef een late snik Langs oude en doode illusies gaat. Voorbij 'k Wou weer zingen als te voren, in mijn jeugd; k Wou een lieken laten hooren, rijk aan vreugd; [pagina 176] [p. 176] k vroeg aan lang voorbije tijen, om zoo'n lied, maar de liedren van verblijen keerden niet. Och, waar zijn nu al die zangen van weleer? 'k Mis hun toon van zoet verlangen, meer en meer... - Luister, hart, hun klank en zinnen zijn vervaagd, en nu kan ik niet beginnen, wat ge vraagt... Avond Een nuchtre dag is heengegaan en stille komt het duister aan, 't Wordt avond... Wijd ligt het omgeploegde land: een sombre zee van donker zand, 't Is avond. Mijn blanke illusies worden zwart, en meer dan eenzaam wordt mijn hart, bij avond. Kan ik des daags vergeten, och, steeds keert mijn oud verlangen nog, als 't avondt... BERTHA. Vorige Volgende