Vadertje
Mijn vader,
tot gedachtenis.
Vadertje! ik heb je oogen toegedaan,
je mooie, goede, zachte oogen,
en plots viel het licht me zwaar, zwaar
Ach! 't breken van dien laatsten klage-snik
en 't glazen floers over je lieve oogen!
In onze hand je stille hand...
Gebogen over je ons macht'loos mededoogen -
En toen het droeve weten: vadertje dóód - voor immer heen -
en wij, zijn kinderen, alléén...
Je lag zóo stil, zóo stil,...
Hoe heilig-zacht je lieve wezenstrekken!
Strak stond je voorhoofd, zonder rimpel,
slap hing je snor, als een doorweekte wimpel,
maar de gulle goedheid van je gedoofde leven,
hing wonderbaar-stralend om je aangezicht...
De stilte ruischte - uit de diepe rust
sterkte - al beet de smart mijn ooren dicht -
je in-vertrouwde stem: ‘Kop recht, jongen!’
Toen heb ik je blanke voorhoofd vroom gekust
en wist je diep in mij, voor 't heele leven!...
| |
O! vadertje, mijn doode vadertje, je leeft,
je leeft in mij en 'k draag je, lovend, in mijn jonge handen,
ik voel je warme levenskracht diep in me branden
en kweek je eenvoud als een rijke bloem
in 't liefste hoekje van mijn zieletuin...
En helder licht de straling van je zachte goedheid
over de diepten van mijn weemoed, mijn verdriet,
waar klaar mijn vrome blik je zielige oogen ziet!...
Je beeld van heden en je beeld van toen -
wonder van eenheid, dat uit liefde bloeit! -
rijzen monumentaal uit de vereering,
die, innig en vertrouwd, van ziel in ziel vervloeit...
Het goede lichten van je oogen, toen je stem nog klonk,
en 't zacht-bezorgde van je ernstige gebaren,
groeien in mij, mét laatste klaarte, die blonk
in je blik, bij 't smachtend heffen van je lippen tot den zoen,
waar schaduwen des doods vaal in je oogen waren...
En 'k dank je, vadertje, 'k dank je zeer
om diepe goedheid van je hand: die éene maal, wanneer
ze strafte op mijn kinderwang, onverwacht en treffend, toen
mijn booze ongeduld ziek moedertje bedroefde; -
en dan, op 't nare sterfbed, toen ze klemmend hield
in laatste wijding en verlangen, onze stille vingers vast...
O! 'k dank je, 'k dank je, vadertje, om den zwaren, zoeten last
van weemoed en betreuren, waaruit herinnering wast
mét 't klaar, verheven voorbeeld van je levensbaan,
in welker lichte schaduw, traag en aarzelend, mijn stille stappen [gaan...
Maart 1928-Juli 1928.
V. DE MAESSCHALCK.
|
|