De Vlaamsche Gids. Jaargang 17(1928-1929)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] [Drie gedichten] Naar Buiten De stad met slingergroen behangen en markt en plein in feestgewaad; gewaai van vlaggen aan de stangen; gedrang van menschen waar gij gaat. De toetende auto's gaan hun gangen; draai-orgels spelen langs de straat; de kermisroes raast onbevangen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Ik wil 't gewoel der stad ontvluchten, 't rumoer en 't schettrend feestgedruisch. 'k Voel in die drukte mij niet thuis. Mij lokken reine buitenluchten en veld en bosch en landgenuchten, de hei in bloei... mijn stille kluis. [pagina 75] [p. 75] De Merel o Merel, die zoo lustig op, hoog in den populierentop uw liedje zit te fluiten, is u de dag niet lang genoeg, dat gij, van in den morgen vroeg, uw zingenslust moet uiten? Al is de lucht nog schemergrauw, gij schudt van 't vederdons den dauw en laat uw jubel hooren. Is 't vreugd die uit uw gorgel slaat, vreugde om den nieuwen dageraad, in 't purprend oost geboren? Of is uw zang het wachterlied, begroetend haar die ge in 't verschiet, van op uw hooge tinne, ziet treden uit haar gulden poort en, 't hoofd met stralend goud omgloord, haar zegetocht beginnen? Uw stoute wildzang, uw gefluit doortrilt de stilte hel en luid, vol blijde voorjaarswonne: een hymne aan Hem die d'uchtend schiep, die knop en bot in 't leven riep; een zang aan licht en zonne! [pagina 76] [p. 76] Zomernacht Hoe weegt zoo zwaar of 't middag waar' de zoele zomerlucht op 't land. Geen avondkoelte verdrijft de zwoelte die nableef van den zonnebrand. Geen tochtje zweeft dat frischheid weeft; het windje sluimert in 't geboomt', maar wolken stijgen met donder-dreigen, waar 't zwarte bosch den einder zoomt. En plotsling licht een bliksemschicht, als trok een God, tot straffen rêe, in 't nachtlijk donker, met hel geflonker, zijn flikkrend lemmer uit de schêe! ARNOLD SAUWEN. Vorige Volgende