lijke confraters hem broederlijk onthaald hebben in de mysterieuze diepten der Peloponesische bosschen.
Brr!... hij was leelijk, Belle met zijn schacht. En zijn zuster was het ook, maar niet saterachtig, nee, Kelét had het meer van den komischen kant: ze was klein van gestalte... en die scheelde in afmeting niet veel van heur dikte. In haar kwabbig gezicht zaten twee lodderig-kleine oogskes verstoken. Aan heel heur wezen was het alleen maar de neus, die protesteerde tegen al die ronde opgeblazenheid. Als ge Belle bezaagt en Kelét, was het gemakkelijk de zeer nauwe bloedverwantschap van hun respectieve reukorganen vast te stellen. Blijkbaar was het een erfstuk in de familie, het fabrieksmerk van hun geslacht.
Al bood het verwilderde zwarte haar van Kelét, dat maar zelden werd gekamd, veel gelijkenis met Medusa's vervaarlijke slangenharen, toch bestond er geen gevaar om bij haar aanblik in steen te veranderen. Dat broer noch zus zorg besteedden aan toilet en uitwendig onderhoud van hun body, hoeft nauwelijks gezegd; daarmee ging het precies als met het huizeke.
Voor de rest waren Belle en Kelét menschen, die werkten voor hun dagelijksche boterham.
Kelét bedelde.
Belle pakte aan wat de gelegenheid hem bood. Hij vergezelde de Stadjesheeren op jacht om, gelijk de honden, het wild op te jagen; ging in daghuur boomen omhakken, diende de metsers en toog 's Woensdags naar de Veemarkt om de koeien op te leiden. In den Winter had hij vast werk buiten de stad, waar hij bij de boeren ging dorschen. Ze hadden hem graag in de schuren, want Belle was een forsche kerel en kon werken gelijk een paard.
Op het Koerke leefden ze met iedereen in vrede, buiten de kleine oneenigheden wier oorsprong vermeld werd.
Ja, Kelét was zelfs een koffiewijveke, dat van alles wist te vertellen... en Belle van zijn kant raakte nooit uitgepraat over spoken, want in die tijden spookte het erg en had Belle er veel last van.
Ze durfden het wel niet openlijk bekennen, Brut, Bardoefke en Mieke Blik, maar ze hadden, rechtuit gesproken, liever dat Belle noch Kelét in hun huizekes den voet over den vloer zetten. Want, ziet ge, dat rook, dat rook zoo... het zat in hun kleeren, het plakte