die straks schitterden bij 't zien van al dat bloeiende goud, worden weer eindeloos dof...
Ineens hoort ze haastige stappen, geritsel van takken, en net het geluid van snikken... Half nieuwsgierig keert ze zich om. Een jongetje van een vijftal jaren, zijn donkere haar vol dennennaalden, een kous neergesloofd op zijn klompje, komt aangeloopen tusschen de boomen. Pijnlijke snikken doen zijn heele lichaampje op en neer schokken.
‘Kom eens hier, wat is er, ventje?’
Even houdt hij op met schreien.
‘Heb je mijn moedertje niet gezien?’
Angstig ziet hij haar aan, gaat onmiddellijk weer voort met snikken.
‘Ik woon in den watermolen. Weet je niet waar dat is?’ vraagt hij weer dringend.
Ja, inderdaad, dat weet ze. Langs de groote baan is het. Straks heeft ze nog op de herberg gelet, om het schilderachtige uithangbord.
‘Ja, 'k weet waar je woont. Kom, 'k zal je bij je moedertje brengen.’
De vreemde dame kende dus zijn moedertje, en vol vertrouwen legt het kereltje zijn warme polleken in haar hand. Samen gaan ze 't bosch uit. En hij vertelt dat hij gespeeld had tusschen de boomen, heel ver gegaan was van de groote baan weg, zijn huis niet meer terugvond.
Zij bekijkt den kleinen man nader. Onder 't babbelen slaat hij juist zijn oogen op. Wat een mooie, diepbruine kijkers, vol licht en schaduw tusschen de gebogen, fluweelen wimpers! En plotseling openbaart zich in de donkere diepten van die kinderoogen heel de zuivere schoonheid van het kinderzieltje.
‘Je houdt zeker heel veel van je moedertje?’
‘O, ja!’ welt het op uit het diepste van zijn hartje.
En de liefde van het kereltje voor zijn moedertje straalt in volle heerlijkheid in zijn oogen. Wat is hij gelukkig, omdat hij weer zijn moedertje zal zien!
Ook over haar gelaat licht ineens een nieuwe glans. Liefde, dat is het wat gelukkig maakt! Hoor het ventje lustig babbelen! Hij houdt bovenal van zijn moedertje, mint zijn vader, zijn zusje, en