De Vlaamsche Gids. Jaargang 16
(1927-1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 525]
| |
Uit de TijdschriftentrommelLa revue d'occident
| |
[pagina 526]
| |
Over de talenkwestie in Élzas-Lotharingen heeft Dr. Paul Levy van de Universiteit te Straatsburg een zeer objectief en even leerrijk artikel in het Juni-nummer der REVUE DE GENEVE laten verschijnen. (Situation linguistique en Alsace et en Lorraine depuis l'armistice.) Alleen het besluit van Dr. Levy, die, steunende op de kiesprogramma's van al de partijen van Elzas-Lotharingen, deze streek als tweetalig beschouwt, dient hier te worden medegedeeld. Na te hebben gewezen op het onnatuurlijke en het gevaar van de onmeedoogende verfranschingspolitiek in de ‘gedesannexeerde’ departementen, schrijft hij letterlijk: ‘Il nous semble cependant que, tout bien compris, et l'Allemagne et la France pourraient trouver leur intérêt dans la situation de fait: l'Allemagne pour posséder une région de plus où sa langue et sa civilisation pénétrent sans entraves et oü les produits de son génie rencontrent pour ainsi dire un débouché naturel leur ouvrant en même temps toutes grandes les portes de la France entière; la France pour pouvoir jouir des avantages que comporte pour elle la possession d'une seconde langue de haute civilisation. Si l'on se pénétrait chez nous de la conviction que non pas l'uniformité, mais la diversité est la véritable richesse d'un paysGa naar voetnoot(2), si l'on comprenait en Allemagne combien une attitude discrete à l'égard du problème des langues faciliterait la pénétration effective en France de ce qu'il y a de mieux dans sa civilisation, la situation linguistique en Alsace et en Lorraine, au lieu d'être ce ferment de discorde qu'elle a si souvent été, pourrait devenir un point d'échanges et un puissant moyen de compréhension entre les deux grandes nationsGa naar voetnoot(3).’ Ziedaar het voornaamste, het opbouwende, het nieuwe uit het artikel van Dr. Levy. Voor het overige is het opvallend hoe de taaltoestanden aan Moesel- en Rijnoever op die in Vlaanderen gelijken: daar, zooals hier, een kleine minderheid (‘les milieux bourgeois des villes,’ zegt schrijver) Romaansch-sprekenden tegenover het gros der bevolking dat alleen Germaansch gebruikt; ginder, na 1918, zooals hier na 1830, een met eenheid en centralisatie dwepend bestuur, dat in eens alles wilde verfranschen: gerecht, leger, administratie, school, tot de private gesprekken toe op straat en in het huisgezin; en ginder ook, dat oneindig en vruchteloos getwist, die zelfde drogredenen, die zelfde onnauwkeurigheden en dwalingen over taaleenheid en staateenheid, over de prioriteit van het Fransch, over taal en dialect, die alle gelukkig ten onzent, tenzij in zekere Brusselsche middens of bij onwetende of onredelijke lui, zoo goed als tot het verleden behooren, dank zij de geestdrift en de werkzaamheid van politici, van geleerden, van kunstenaars zooals een Karel van de Woestijne, een Jozef Vercoullie, een Alberic de SwarteGa naar voetnoot(4)...
Een der dwalingen, waaraan onze Franschgezinden zich het hardnekkigst vastgeklampt hebben, is die waarbij beweerd wordt, dat er geen Nederlandsche | |
[pagina 527]
| |
taal bestaat, dat de in Holland gesproken taal lieelemaal verschillend is van die in Vlaanderen gebruikt, dat het Vlaamsch trouwens niets anders is dan een ‘patois local’. Zonder de eenvoudigste begrippen over taalkunde er bij te halen, kunnen die beweringen weerlegd worden door eenvoudig een dagblad uit Oostende, een uit Hasselt en een derde uit Amsterdam in handen te nemen en de taal er van te vergelijken; en er is dan ook niemand meer die het standpunt van het niet-bestaan eener Nederlandsche taal gesproken ten Zuiden en ten Noorden van den Moerdijk ernstig verdedigt. In Elzas-Lotharingen is men echter zoo ver nog niet gevorderd; daar zijn nog menschen die met den grootsten ernst van de wereld durven beweren: ‘Ce n'est pas le haut-allemand qui est la langue matemelle des Alsaciens, mais le patois; il est faux que nos débutants comprennent mieux le “hochdeutsch” que le français!...’ Dezen verwijzen wij eenvoudig naar het werk: Les Langues du Monde, dat onder de leiding van A. Meillet en G. Cohen in 1924 te Parijs verschenen is; zij zullen er leeren dat het Hoogduitsch een Germaansche taal is, en het Fransch een Romaansche, dat Germaansch en Romaansch van elkander verschillen als de dag en de nacht, dat alle talen van de wereld uit verschillende ‘patois’ bestaan, dat alleen een ‘élite’ den beschaafden vorm van om het even welke taal gebruikt en eindelijk dat het Fransch niets anders is dan een gemoderniseerd en ‘gestabiliseerd’ Latijnsch ‘patois’. Ja, de meeste onnauwkeurigheden, die over deze gewestsprakenkwesties verspreid worden, zijn voor het grootste deel toe te schrijven aan de onwetendheid van hen die er zich de verdedigers van hebben gemaakt; en dit verschijnsel is niet het monopolium van Franschen en van Franschgezinden; ziehier wat in het Avant-Propos van het extra-nummer (IV-V; 1928) dat LA NERVIE over Oekranije laat verschijnen, te lezen staat: ‘Ce qu'ont voulu insinuer certains voisins de l'Ukraine, inquiets ou mal informés, c'est que l'Ukrainien était essentiellement un patois, une langue de paysan et qu'il n'était en aucune façon capable de servir d'instrument à la science ou a l'art. La réponse à cette insinuation... est donnée par les faits: les publications scientifiques en langue ukrainienne occupent des rayons entiers de bibliothèques... Quant aux ressources de cette langue pour servir l'artiste, prosateur ou poète, elles ont été mises en valeur par la phalange d'écrivains ukrainiens qui, depuis le début du 19e siècle, va se grossissant à chaque décade.’ Is dit niet ook als een stem uit ons eigen land? Maar niet alleen de taal, ook de beschaving is het kenmerk van het genie van een volk en over deze beschaving, die men tientallen jaren lang over het hoofd heeft gezien, wil hier LA NERVIE zijn lezers inlichten. Bij de uitvoering van deze taak is dit tijdschrift, dat zich daartoe de medewerking van uitgelezen krachten wist te verzekeren, ten volle geslaagd; wij vinden er een artikel van Antoine Martel, hoogleeraar te Rijsel, over La Littérature ukrainienne ancienne en een van Prof. Paul Filipovitch over La littérature ukrainienne moderne; over La musique ukrainienne handelt een specialist in het vak. Vladimir Kharkiv, medewerker aan de Academie voor Wetenschappen te Kjeff; en de belangrijkste bijdrage, L'art ukrainien, is van Juffr. Simone Corbiau, die lang in Oekranije verbleef en noch voor de lezers van LA NERVIE, noch voor die van den VLAAMSCHEN GIDS een onbekende isGa naar voetnoot(5). Wie dit alles las, heeft de ziel van het Oekranische volk leeren kennen. Nochtans meent LA NERVIE niet in een enkel nummer (dat dan nog een dubbel nummer is) alles over Oekranije aan zijn lezers te kunnen mededeelen, wat er over mede te deelen is; de eerstvolgende aflevering van dit tijdschrift zal dan ook insgelijks een Oekranije-aflevering zijn, uitsluitend gewijd aan een keus van stukken uit de Oekranische literatuur.
Dr C. DEBAIVE. |
|