| |
| |
| |
| |
De Vrijvechters
Ik was toen pas enkele weken verloofd en mijn teeder beminde Angèle liep hoog op met mijn letterkundige ambities, kocht zekere weekbladnummers, waarin eenige van mijn dichterlijke bevliegingen waren opgenomen, in vierdubbel en stelde zich voor, dat ik spoedig beroemd zou zijn en bewonderd door mijn tijdgenooten. Alleen verweet zij mij, dat ik mij te veel op den achtergrond hield, te weinig deed om me te lanceeren en zij gaf mij den raad, meer omgang te zoeken met jonge kunstenaars om aldus in de gelegenheid te komen de buitenwereld te overtuigen van mijn dichterlijke gaven.
Ik liet haar zeggen, maar deed geen enkelen stap om haar raad op te volgen, vergenoegde mij enkel nu en dan een vers te laten verschijnen in een blad, waarvan de hoofdredacteur mij genegen was en leefde verder ongestoord in een roes van geluk, wel is waar zonder roem, maar tevens ook zonder kommer en zorg, Angèle gaf dus weldra haar pogingen op en liet zich wiegen in den hemelschen droom onzer jonge liefde, vergat spoedig haar ephemerische ijdelheid en sprak niet meer over roem, toekomst, populariteit of andere belachelijke dingen.
Toen ontving ik onverwachts het bezoek van den ouden schoolmakker Tom Louwerse, dien ik sedert een paar jaar uit het oog verloren had en van wien ik enkel wist dat hij de Antwerpsche correspondent was van een belangrijk Brusselsch dagblad.
‘Mijn beste Karel,’ riep deze uit, toen ik hem in mijn studeervertrek had binnengelaten, ‘mijn goeie vriend, ik heb je laatste verzen gelezen en heb er bij gesnikt van louter aandoening. Vooral dat korte gedicht, - de naam van het ding is me verduiveld ontgaan, maar er was kwestie in van een waterval, een onrijpe banaan, een vrouwentraan en een paardenwedren, - vond ik bijzonder aangrijpend en 't gaf mij de verzekering, dat je een schitterende toekomst te wachten staat. Je hebt genie, kerel, en je zult de wereld verbazen! Er ligt van alles in je verzen: gevoel, ver- | |
| |
stand, humor, fantazie, kracht, rhythme, melodie, meesterlijke abdicatie van alle vormtraditie, futuristische volmaaktheid wat betreft de chaotische opstapeling van tegenstrijdigheden, sereenheid daar waar je eeuwig-reine ziel de rimpels van het rimrammeer wegtoovert, brutaliteit als je, plots bewust van de superioriteit van het al-weten, je hersenpan doet openspringen en brokken wetenschap slingert in bekoorlijke dalen, waar de droom ongeschonden heerschte. 't Is ontzettend!’
Ik was danig verbaasd bij het aanhooren van die geestdriftige lofbetuigingen.
‘Ik wist niet, dat er zooveel in mijn verzen stak,’ zei ik enkel ootmoedig.
- ‘Jongen, jongen! Ik mag zeggen, dat ik wat afweet van moderne dichtkunst. Welnu, jouw verzen zijn een nieuwe openbaring. Gedaan voortaan de vermoeiende en ten laatste vervelende T.S.F.- en telefoondraad-combinaties, de variaties op motor, rad, machienolie, autolamp, zoeklicht, bolsjewisme en wereldvrede. Jij komt eindelijk weer met wat nieuws. En de wereld zal aardig opkijken als ze je stem vernemen zal!
Maar, a propos, ben je zinnens, als een bestrafte schooljongen in een hoekje te blijven staan? Denk je soms, dat het je voldoende is, af en toe een bijdrage te schenken aan een weinig verspreid kunstblaadje, om de menschheid heen te helpen over sufferige conventie en jammerlijke kleingeestigheid?’
- ‘Ik ben gelukkig,’ onderbrak ik, ‘ik leef rustig en verlang geen roem. Het is mij voldoende een kunstideaal te koesteren en zekere gevoelens te uiten wanneer het mij niet meer mogelijk blijft ze in me te houden. Ik stel mij de kunst voor als een noodwendigheid, iets waarvan ik de slaaf ben en vaak de onwillige slaaf.’
- ‘Je hebt het recht niet,’ barstte echter mijn vriend uit, ‘je hebt het recht niet je te koesteren in een egoïsme, dat ons, minderbegaafden, belet in het bezit te komen van een schat aan hooger genot, die ons rechtmatig toekomt. Of denk je, dat je dit uitzonderlijke talent slechts aan je zelf te danken hebt? In dit geval moet ik je doen opmerken, dat je lijdt aan onzinnige verwaandheid. Neen! Het genie is niet het resultaat van een door energie ontwikkelde begaafdheid, het is integendeel een geschenk van de massa, een geschenk waaraan wellicht duizenden medegewerkt hebben
| |
| |
en dat plots ten deel valt aan een enkeling, op wien dan de plicht rust bedoeld geschenk in al zijn schoonheid vóór te houden aan diezelfde menschheid, waaruit het voortgesproten is. Neen, vriend, de echte kunstenaar heeft het recht niet zich op te sluiten in z'n ivoren toren en alleen te genieten van iets dat de gemeenschap toebehoort; hij zal niet zelfzuchtig zich verschuilen achter draperieën van gemoedelijkheid en knusse zelftevredenheid; hij zal integendeel leven en strijden, juichen als hij zijn ideeën ziet zegevieren, lijden als hij zich bespot en gehoond voelt, maar eeuwig vechten en nooit den moed verloren geven.’
- ‘Ik voel me weinig strijdlustig,’ merkte ik op.
- ‘Je zult het worden. De reuk van bloed en buskruit hitst de paarden op en zij trappelen weldra van ongeduld en verlangen niets liever dan zich maar dadelijk in den strijd te werpen. Je zult het effect eens zien na de eerste schermutseling!
In elk geval, ik ben gekomen om je een kans te geven. Je zult bij ons ingelijfd worden.’
- ‘Wie is Ons?’ vroeg ik nieuwsgierig.
- ‘Ons, dat is al wat Antwerpen telt aan jeugdige aandurvers: innoveerende schilders, vrijgevochten letterkundigen, tooneelspelers, toonkunstenaars, enz. Ons, dat zijn de “Vrijvechters van het Tooneel”.’
- ‘Wat hebben die menschen zich voorgenomen?’
- ‘Wij willen het tooneel verjongen. Het tooneel is in verval geraakt. De menschen gaan naar kinemavoorstellingen, revuetheaters en sportaangelegenheden. Het tooneel is verlaten. Waarom? Omdat er geen tooneel meer gespeeld wordt! De acteurs dragen verzen voor, spreken redevoeringen uit, houden voordrachten over kunst, algemeen stemrecht, vrije liefde en broederlijkheid onder alle menschen. Zij praten, praten, praten... een uur, twee uur, een heelen avond. Het publiek luistert, geduldig, daarna ongeduldig, eindelijk knipoogend van den overweldigenden slaap en eindigt met gansch in te sluimeren. Somtijds gebeurt er ook iets, dan is het gewoonlijk iets van weinig belang en had men het even goed kunnen weglaten. Het publiek laat zich echter niet voor den aap houden en blijft een volgende maal weg. Het wil zich verzetten; het houdt niet van lamlendig gezeur; het gaat naar den schouwburg om een emotie te ondergaan, niet om den indruk te krijgen,
| |
| |
dat het een of anderen cursus volgt aan een volkshoogeschool.
Wij willen dit alles veranderen, willen stukken opvoeren, waarin menschen niet alleen spreken, maar tevens gaan, loopen, springen, dansen, dooden, mishandelen, van pijn over den grond kronkelen of van het danig lachen van hun stoel vallen. Wij zullen speciaal tot dit doeleinde nieuwe stukken schrijven, die eenig zullen zijn in hun aard en een snelheid en verscheidenheid van handeling zullen bevatten, die slechts een vergelijking mogelijk maakt met cow-boy-filmen en voetbalwedstrijden. Ikzelf heb ten andere reeds een eenakter klaar, “Cataclysme”, waarin een man door de wolven verscheurd wordt, een onderzeeboot ontploft en een aardverschuiving plaats grijpt, dit alles in een spanne tijds van nauwelijks een kwartier. Wij willen de toeschouwers doen hijgen, zuchten, schreeuwen van ontzetting en bulderen van enthousiasme. Nu doen ze allen hetzelfde: zij gapen van verveling.’
- ‘Vrees je niet, dat er spoedig gebrek zal zijn aan repertorium?’ waagde ik te onderbreken. ‘Er moeten, dunkt me, nog niet veel stukken geschreven zijn volgens die nieuwe principes, die vooral de beweging schijnen te huldigen.’
- ‘Dat geeft niet! In afwachting zullen wij ook de klassieken spelen. Shakespeare is onze man. Hij is ten andere van alle tijden. Onze generatie van ouwe pruiken heeft echter dezen eeuwigen jongeling vastgekluisterd in de banden van hunne verjaarde opvattingen en jammerlijke gewoonte-formules. Wij zullen den man ontzetten, hem terugschenken aan de jeugd, hem plaatsen in de verhoudingen van den modernen tijd. Hoe verkeerd, de helden van zijn meesterlijke treurspelen te willen situeeren in vastgestelde ruimte en tijd! Zijn zij soms niet eeuwig, geven zij niet de voorstelling van alle menschen, door alle tijden heen en in alle omstandigheden?
Wij zullen dus die helden plaatsen midden in ons eigen leven, maken van Othello een moderne figuur, beschrijven hem als den koning van den Jazz, Europa overweldigend met de heerlijke Afrikaansche beschaving, die weldra heerscht tot in het kleinste dorpje waar kermis gevierd wordt. Wij zetten den man een hoogen hoed op en kleeden hem in een keurige smoking, zoodat hij het elegant uitzicht krijgt van een uitheemschen prins, die baccarat speelt te Monte-Carlo, Desdemona is de blanke wederhelft, die
| |
| |
onschuldig droomt van fox-trot-nuances, syncopated melody en cocktails. Wij laten haar spelen in roze combinaison en zijden kousen. Als Othello binnenkomt werpt zij zich op een canapé, de beenen omhoog, zoodat de neger dadelijk overtuigd is van haar groote genegenheid. Wij engageeren een jazz-band om zekere ontboezemingen beter te onderlijnen en enkele dancing-girls zullen op hun beurt het rhythme geven dar innerlijke gemoedstoestanden. Nog andere bijzonderheden zullen wij moderniseeren, maar het geheel zal ongeschonden blijven en het publiek de overtuiging geven, dat Shakespeare steeds even machtig blijft, ook al wordt de actie verplaatst in een nachtkot en worden enkele wijzigingen aangebracht met het oog op de geëvolueerde zeden en gebruiken der hedendaagsche samenleving.’
Ik staarde Tom even aandachtig aan. Hij was volkomen ernstig. Hij had op school nooit teekens vertoond van onevenwichtigheid, had het daarna gebracht tot journalist aan een dagblad met bij de honderd duizend lezers, moest dus wel beschouwd worden als iemand die weet wat hij zegt. Het was duidelijk, dat ik niet op de hoogte was van bepaalde strekkingen en gedachtenstroomingen en Angèle had gelijk, wanneer zij meende, dat ik mij te veel afzonderde en geen verband zocht met jongelui van mijn slag. Alleen begreep ik niet wat nut het kon hebben mij aan te sluiten bij menschen, die zich waarschijnlijk uitsluitend met tooneelzaken bezighielden en ik maakte dus Tom opmerkzaam op dit bezwaar.
- ‘Maar Karel,’ stormde hij dadelijk los, ‘imagineer je toch niet, dat onze actie slechts éénzijdig zijn zal, dat er enkel van tooneel zal gesproken worden. Ver van daar. De redding van het tooneel is ons slechts een voorwendsel om de buitenwereld een bewijs te leveren van onze werkdadigheid; wij bezitten echter combustibelen voor alle soorten vuurtjes, zullen ons bezighouden met muziek, literatuur, philosophie, pedagogie, cabaretkunst en economie. Wij vormen een soort selectie, waar elke nieuwe opvatting een kans krijgt, elk pasgeboren idee ontwikkeld, ontleed, besproken en overwogen wordt. Al die menschen hebben zich losgerukt van conventie en traditie en alles wat springlevend is wordt aangebeden en gehuldigd. Begrijp dus, wat belang het voor je heeft, je eigen kracht te meten in zulk midden. Sommige wankelbare stellingen, kwellende onzekerheden, kiemende geloofsbelijde- | |
| |
nissen worden plots gewikt en gewogen door onbaatzuchtige vriendenhersens; nieuwe horizonten worden je voorgehouden; frissche mogelijkheden, die je als enkeling nooit vermoedde, duiken op en werpen ongekende klaarheid op zaken, die je tot nog toe volledig duister waren...’
Op dien toon onderhield hij me nog ongeveer een half uur en ik eindigde met mij als lid te laten inschrijven, meer om van hem verlost te zijn dan wel uit overtuiging, en werd dus Vrijvechter nummer zooveel.
Hoe lang ik precies lid bleef, kan ik niet met zekerheid zeggen. Het heeft ten andere weinig belang. Ik woonde de eerste, zoogezegde vergaderingen tamelijk regelmatig bij, maar verslapte in mijn ijver, toen de gevolgen zich op mijn gezondheidstoestand begonnen te vertoonen.
Bedoelde vergaderingen werden gehouden op het atelier van den jeugdigen schilder Lode Minnaert, atelier gelegen op de derde verdieping van een bouwvallig huis der Rozenstraat. De straat alleen was reeds de moeite waard en men vond er zoowat alles, behalve natuurlijk de koningin der bloemen. Men geraakte door den band niet tot aan de voordeur, vooraleer onthaald te zijn geworden op een salvo van kussens, wollen doeken, ledige verftuben, borstels en andere, soms gevaarlijker benoodigdheden. Men moest daarna alles zorgvuldig oprapen, - er waren zekere regels van étiquette, waarvan men niet afweek, - den heelen rommel projectielen naar boven sleuren, of men werd niet tot het geacht gezelschap toegelaten. Gewoonlijk, op het oogenblik, dat je bijna de moeilijke en duistere trap op waart, struikelde je dan over een geheimzinnig aangebrachten hinderpaal en viel je over jezelf, terwijl je het verheven genot smaakte de borstels, stokken en tuben terug naar beneden te hooren donderen. Soms echter was er boven reeds een nieuwe vrijvechter in het zicht en dan kwam men je wel eens een handje helpen, omdat er gebrek was aan munitie. Ook gebeurde het, dat een verkeerd persoon, een gebuur of een onschuldig voorbijganger, jammerlijk getroffen werd, wat dan aanleiding gaf tot onverkwikkelijke straattooneelen, waarbij soms een politieagent moest te pas komen om wat schijn van orde te herstellen door menschen op te schrijven, die niets met de zaak te maken hadden.
| |
| |
Als men het atelier binnentrad, dan was het een groote zeldzaamheid iemand aan te treffen met wien men nog een fatsoenlijke conversatie voeren kon. Gewoonlijk verkeerden allen reeds in een staat van wankelbaar evenwicht en eenige plassen gestort bier getuigden van de gewone overvloedigheid aan drinkbare materie. Er stonden slechts twee stoelen en een canapé in het atelier, benevens de schildersbenoodigdheden en een niet meer jeugdige buffetpiano. De eene stoel was stevig en betrouwbaar en diende ten andere om gedurende den dag het zitvlak te steunen van vriend Lode, wanneer deze aan den arbeid was. De tweede stoel was zeer onzeker en verving de ontbrekende pianokruk. De liefhebber, wien de lust bekroop het gezelschap eens te vergasten op een rag-time, een operette-motief of een populairen hutsepot, mocht niet stomdronken zijn en moest, zelfs in nuchteren toestand, beschikken over zeker meesterschap in equilibristentoeren, of hij kwam na onbepaalden tijd onvermijdelijk op den grond terecht, tot satisfactie van het instrument, dat erg aan asthma leed en heelemaal geen partijganger was van te lyrische ontboezemingen. De canapé was absoluut degelijk en werd dan ook regelmatig ingenomen door vier of vijf vrijvechters, van wie onbeweeglijkheid en ingetogenheid precies niet de kenschetsende hoedanigheden waren. Zij weerstond echter alles en stortte slechts in, toen wij op zekeren avond met bij de twintig man een soort levende groep wilden uitbeelden, groep welke vriend Tom dan zou gekiekt hebben.
Was er gebrek aan zitmeubels, er was echter overvloed aan kussens en cubistisch beschilderde doeken en men was spoedig gewoon neer te hurken als de Indianen van Cooper, die de vredespijp rookten rond het kampvuur. Het kampvuur werd echter uiterst voordeelig vervangen door een ton ‘Helles’ of ander vermaard ‘export’ en wij rookten niet alleen de vredespijp, maar tevens ook cigaren en cigaretten van zeer uiteenloopende kwaliteiten.
Wat men nooit verwacht zou hebben bij deze jonge menschen: het kwam na een onbepaalden tijd toch regelmatig tot een discussie. Maar welke discussie! Het leek soms het abracadabra van de pensionarissen van bepaalde gestichten, het deed een ander maal denken aan het gestamel van schipbreukelingen, die veertien dagen op een vlot rondzwalpten en wekte dan weer den indruk van schooljongens, die lange besprekingen houden over metaphysica.
| |
| |
Sommigen spraken over tooneel als oermenschen over scheikunde, anderen voorspelden de toekomst der letterkunde met de zekerheid van astronomen die een aanstaande natuurramp verkondigen, nog anderen hielden praatjes over liefde en vertoonden daarbij een cynisme, dat mij deed vreezen, dat zij slachtoffers waren van vreeselijke kwalen of ten minste onderhevig aan vallende ziekte. Ik hoorde dingen, waarbij het mij verwonderde, dat de piano niet vanzelf begon te spelen of dat vloer en zoldering niet naar mekaar vlogen om onze ijlende koppen te verpletteren en aldus een wonderdrankje te vormen, aan te bevelen voor sufwordende diplomaten of geleerden in aberratie.
De besprekingen eindigden dan plots zonder bepaalde reden, bijvoorbeeld bij het weerklinken van een geluid, dat wij geleerd hadden niet te beschouwen als een bewijs van schrijnende onwelvoeglijkheid, maar eerder als de gezonde uiting van onze expansieve Vlaamsche jovialiteit. Wij werden gewoonlijk bij dit sein uit de doolhoven der zinsverbijstering geslingerd in de meer oppervlakkige werkelijkheid der door Breughel vereeuwigde materialistische genoegens en deden een nieuwen aanval op den buik van de bierton, tot deze er eindelijk moest aan gelooven. Maar toen moesten wij er door den band ook aan gelooven en vervielen wij in uitersten, die lieden van den goeden ouden tijd medelijdend met het hoofd zouden doen schudden, moest ik hun al de nadere bijzonderheden vertellen. Sommigen gingen op de vensterbanken staan en imiteerden zekere fontein, die in de hoofdstad een bijzondere aantrekkelijkheid vormt; anderen zongen in koor of voerden dansen uit om een negerkoning afgunstig te maken. Op een gegeven oogenblik kregen wij dan gewoonlijk ruzie met de buren en het spektakel werd daarna op straat voortgezet, tot wij op de vlucht gedreven werden door eenige moedige venten, die, door hun vrouwen opgehitst, ons met stokken achtervolgden, terwijl de volkswijven de politie gingen verwittigen. Wij waren echter voorzichtig genoeg op tijd de plaats te poetsen en eindigden dan met het Statiekwartier op stelten te zetten of met in een of andere activistische vesting met een bende Vlaamsch-nationalisten te verbroederen, tot wij, doodaf en heesch als partijredenaars na een woelige meeting, ineenzakten onder het brullen van een laatsten ‘Vlaamschen Leeuw’ of desnoods een Internationale.
| |
| |
Niettegenstaande dit alles kwam het nochtans tot een resultaat. Dit resultaat bestond in de opvoering van een middeleeuwsch spel, dat zich vooral onderscheidde door de menigvuldigheid van zoute zetten, zoo gedurfd, dat een zwart paard er rood van zou worden. Er was echter geen zwart paard aanwezig, want de opvoering greep plaats voor een bijzonder uitgelezen gezelschap en Tom had zelfs een vooraanstaand letterkundige overgehaald, vóór het eerste bedrijf een korte toespraak te houden om de bedoelingen der vrijvechters kenbaar te maken en tevens eenige merkwaardigheden over het stuk te vertellen.
De opvoering was goed, zonder meer. Eenige dames van reeds lang bestaande tooneelmaatschappijen vertolkten hun rol op heel fatsoenlijke manier. Tom speelde absoluut voortreffelijk en de anderen trokken zich zonder groote ongevallen uit den slag. Lode had enkele modernistische decors geborsteld, had de schetsen ontworpen voor de kostumes en daarbij bepaalde zich dan ook de eerste poging tot verjonging of vrijvechting der tooneelkunst. Er was een ‘succès d'estime’ en dit was alles.
Ik nam echter kort daarop mijn ontslag als lid, want mijn ouders begonnen zich stilaan ongerust te maken over chronische maagstoornissen en ook Angèle was reeds lang de meening toegedaan, dat mijn omgang met de vrijvechters eerder een verderfelijken invloed op mijn moraal uitoefende en ik mij vrijheden begon te permitteeren, die in 't geheel niet betaamden.
Eenige maanden later vernam ik toevallig de ineenstorting van de heele vereeniging. De schatbewaarder had, naar men mij vertelde, op een vergadering slechts vagen uitleg kunnen verschaffen over bepaalde gelden, die blijkbaar verkeerd besteed waren geworden en er was een herrie ontstaan, die de maatschappij noodlottig werd en haar onmeedoogend kelderde.
Aldus eindigde op jammerlijke wijze een instelling, die geroepen was de intellectueele wereld te verbazen en zich had voorgenomen de bestaande tooneelformules omver te werpen om plaats te maken voor moderner, gezonder opvattingen, die nieuwe schoonheid zouden doen uitstralen en ongekende vreugde zouden verwekken.
Het was erg tegengevallen. Maar wie had ook kunnen voorzien, dat die schatbewaarder een oneerlijke vent was!...
EUGENE BOSSCHAERTS.
|
|