De Vlaamsche Gids. Jaargang 16
(1927-1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 476]
| |
BoekbeschouwingEen hoofdzakelijk bibliografische kritiekDe Dichter Justus De Harduijn (1582-1641) Een Biographische En Letterkundige Studie,... Door Dr O. Dambre. - Gand, Paris, 's Gravenhage, 1926. (1 bd. XXVI en 552 blzz. ill., 25 × 16.5).
| |
[pagina 477]
| |
grootoctavoGa naar voetnoot(1) leest men niet op een dag uit en meer dan eens hadden wij als den indruk dat wij eene of andere passage reeds vroeger gelezen hadden, al duidde de bladwijzer dit als onmogelijk aan; nader onderzoek deed ons ontdekken, dat in den loop van zijn werk de auteur meer dan eens hetzelfde opdischt met andere woorden, of (zooals de heer J. Eeckhout het sierlijker wist uit te drukken) dat hij ‘dezelfde gerechten in verschillende schotels opdient,’ en de vergelijking met de talrijke opstellen die schrijver over J.D.H. in ‘Vlaamsche Arbeid’, ‘Vlaamsche Gids’, ‘Tijdschr. voor Ndl. Taal- en Letterkunde’ liet verschijnen, gaf er ons de verklaring van. Wij willen hier natuurlijk niet beweren, dat de biographische en letterkundige studie over Den Dichter Justus De Harduijn niets anders is dan een aan-elkaar-lijmen van de tien bijdragen, die van 1922 tot '24 in verschillende tijdschriften verschenen zijn - verre van daar! - maar het heeft er toch een heel klein beetje van, om niet te spreken van de talrijke uitweidingen, die, zooals Mr. J. Muls in ‘Vlaamsche Arbeid’ schreef, ‘niet zoo splinternieuw mogen worden genoemd en die gaan over dingen, die de schrijver bij het ontwikkeld publiek, waartoe hij zich richt, als zijnde bekend mocht veronderstellen.’ Kortom, wij zijn van meening, dat het werk van Dr Dambre er ontzaglijk bij gewonnen had door nog een paar jaar in handschrift bewaard te worden, om tot bezinking te komen voor wat uitvoering betreft - en ook geest. Dit was de algemeene indruk die ons achterbleef na het doorlezen - en doorwerken - van dit zwaar en lijvig boek en wat critici, op het gebied van de Ndl. literatuurgeschiedenis meer bevoegd dan wij geschreven hebben over de verdiensten en de gebreken van het werk van Dr DambreGa naar voetnoot(2) is bij ons dien indruk zóó komen versterken, dat het een oordeel werd. Laten wij nu het 58ste fascicule van het ‘Recueil des Travaux’ van uit een standpunt beschouwen, waaruit een werk maar al te zelden beschouwd wordt en dat wij met eenige kennis van zaken meenen te mogen benaderen: het standpunt van den bibliograaf. Voor om het even welk boek komende te staan heeft de bibliograaf te onderzoeken of dit boek, als typographische uitvoering, aan een zeker aantal vereischten beantwoordt, die alle te zamen vormen als het ware de aesthetiek van het | |
[pagina 478]
| |
gedrukte boek. Zoo moet b.v. de tekst van een boek gedrukt worden van het begin tot het einde met dezelfde letter, al kunnen bijzondere passages b.v. in schuindruk uitgevoerd worden; de voetnota's dienen kleiner gedrukt te worden dan de tekstGa naar voetnoot(3); hoofdstukken moeten van elkander duidelijk gescheiden zijn en alle op dezelfde wijze; d.w.z.: is men begonnen met voor elk hoofdstuk een nieuwe bladzijde te nemen, dan moet men dit voortdoen voor alle hoofdstukken; dit wil ook zeggen dat al de titels van hoofdstukken met dezelfde letterfamilie dienen gedrukt te worden en, komen in een werk verschillende aan elkander ondergeschikte titels voor, dan dient bij de keus der letterteekens de ‘hiërarchie’ der titels geëerbiedigd te worden; eindelijk druischen drukfouten sterk in tegen de aesthetiek van een boek. Hoe logisch en van zelfsprekend dit allemaal ook zij, vele boeken laten, bibliographisch-aesthetisch gesproken, in een of ander punt te wenschen over en ook dat van Dr. Dambre. Waarom laat hij b.v. al de eigennamen in den tekst van zijn werk schuin drukken? Ter wille van het gemak bij opzoekingen? Best mogelijk; maar de gewoonte is dat men alleen schuindruk gebruikt om een woord of een passage bijzonder te doen uitkomen, voor het aanhalen van titels en soms voor citaten. Van citaten gesproken, wanneer in een citaat een woord gecursiveerd wordt, dan dient te worden aangeduid of het cursief gedrukte in den oorspronkelijken tekst voorkomt of niet. Dr Dambre zondigt ook blz. 163, 164 en 197 tegen hetgeen wij hooger genoemd hebben de hiërarchie der titels. Verder diende het op blz. 272 voorkomende 3o) De Gelegenheidsdichten, gedrukt te worden op blz. 271, onder den laatsten regel van dat gedeelte van het werk, dat op blz. 197 2o) De Stichtelijke Werken betiteld werd. De fouten die den tekst ontsieren zullen wij niet te talrijk noemen; maar buiten onze rol van bibliograaf hier een oogenblikje tredende, meenen wij Dr Dambre er opmerkzaam op te moeten maken, dat de door hem zeer vaak gebruikte verkorting t.t.z. in het Ndl. niet bestaat (om hetzelfde uit te drukken schrijft men d.w.z. of d.i.), dat wij nooit ‘bij voorbeeld’ op een andere manier verkort hebben gezien, dan b.v. of bijv. (nooit b.v.b.) en dat de verkorte schrijfwijze van ‘namelijk’ nl. is en niet nml. Als bibliograaf, zoowel als gewoon intellectueel, die van orde houdt en van duidelijkheid, kunnen wij hier ook de wijze niet onbesproken laten waarop Dr Dambre zijn verwijzingen aangeeft: verwijst men in voetnota of in den tekst (dit laatste is niet aan te bevelen) naar een gegeven werk, dan dient te worden opgegeven: 1) naam (en voornaam) van den auteur; 2) soms verkorten, maar altijd duidelijken en juisten titel van het werk; 3) plaats en datum van uitgave (soms ook de hoeveelste uitg.); 4) boekdeel (desgevallend) en blz. Al deze aanduidingen moeten maar eenmaal (de eerste) voor een zelfde werk in een zelfde boek gegeven worden; de volgende keeren kan men zich beperken tot 1) en 4), er soms 2) bijvoegende, als men meer dan een werk van eenzelfden auteur in den loop van het boek noemt. De tot hier toe gemaakte opmerkingen kan de bibliograaf maken naar aanleiding van om het even welke literaire of historische studie; maar het werk van Dr Dambre is niet alleen ‘een biographische en letterkundige studie;’ het is ook een bibliographische studie, al wordt dit in den titel niet vermeld. Van blz. 143 tot 163 geeft ons inderdaad de auteur een volledige beschrijving van al de bekende uitgaven van de werken van J.D.H., alsook van zijn verspreide gedichten en zegt ons wat hij heeft kunnen vinden omtrent zijn vermiste werken. Laten wij beginnen met Dr Dambre ten zeerste geluk te wenschen, omdat hij ingezien heeft van welk een groot belang het is de bibliographie van de werken van een schrijver dien men bestudeert volledig af te werken en ook omdat hij den moed heeft gehad over te gaan tot de verwezenlijking van hetgeen hij wist | |
[pagina 479]
| |
dat noodzakelijk was - hoe weinig voorbereid hij daartoe ook was. Hoe hij zich van zijn taak als bibliograaf heeft gekweten zullen wij hier onmiddellijk onderzoeken. Bibliographie - en vooral dat gedeelte van de bibliographische wetenschap dat als onderwerp heeft de volledige beschrijving der boeken - is noch een kunst, noch een gave; zij vereischt alleen de kennis van eenige hoofdprincipes en de uiterste nauwkeurigheid bij het toepassen er van, wat maar te bereiken is door de grootste oplettendheid en zeer veel geduld. Doel is het boek zóó te beschrijven, dat voor wien bewust boek en zijn beschrijving voor oogen heeft, er geen twijfel kan bestaan dat daar wel dit boek beschreven werd en niet een ander. Het is identificatiewerk; en, zooals voor elk identificatiewerk, moet men eerst weten wat men moet bekijken (dat is de theorie) en bij de toepassing daarvan moet men goed kijken en niets laten voorbijgaan, dat later het onderwerp van de identificatie onder vele gelijken kan helpen doen herkennen. Welnu, de bibliographische theorie wil dat de titel van een boek volledig en trouw afgeschreven worde, d.w.z. met alle fouten en typographische eigenaardigheden die er kunnen in voorkomen, zooals i voor j, v voor u, interpunctie, enz.); dat een woord, in den titeltekst met kapitalen gedrukt, overgeschreven worde met een kapitaal als beginletter; dat een in den titeltekst nieuw begonnen regel in den doorloopenden tekst aangeduid worde door // (niet te verwarren met /, dat weleens in het origineel kan voorkomen, er voor een komma staat en trouw overgeschreven dient te worden) Zoover voor den titel; tegen deze drie groote bibliographische regels heeft Dr Dambre in al zijn beschrijvingen gezondigd. Van het hoogste belang is het de signaturen aan te duiden, alsook de cusbodes en de sprekende hoofdregels; in niet een der beschrijvingen van de werken van J.D.H. wordt er één signatuur vermeld en of er custodes en sprekende hoofdregels zijn of niet wordt ons ook nooit gezegd. Dit brengt er ons toe op te merken, dat men niet iets moet vermelden dat er had kunnen zijn en er niet is; zoo meent S. te moeten zeggen op blz. 144, r. 1, dat de uitgave van ‘Roose-mond’ ‘zonder titelplaat’ is; het is voldoende, dat iets niet vermeld wordt, opdat een ieder zou weten dat het niet bestaat. Maar wat daarentegen wèl vermeld moet worden zijn blanco-blzz. en -bladen en dit heeft Dr Dambre ook meer dan eens gemeend niet te moeten doenGa naar voetnoot(4). Buiten deze eenige opmerkingen kunnen de volledige beschrijvingen van de werken van J.D.H. zeer verdienstelijk genoemd worden, al kon er hier en daar wat meer orde en duidelijkheid in gebracht worden; hun opsteller bewijst er in elk geval in dat hij zin heeft voor bibliographie, dat hij kan kijken en kan opletten en dat hij met veel geduld is begaafd, allemaal hoedanigheden, die zich hier bij deze eerstelingetjes hebben veropenbaard, en van hem, wanneer hij zich wat op de theorie zal toegelegd hebben en wat praktijk zal hebben, ook een uitstekend bibliograaf kunnen maken. Zooals Dr. A. Boon en Prof. C.G.N. de Vooys het elders deden, drukken wij hier dan ook den wensch uit dat Dr Dambre het bij deze eerste proef niet late, maar dat hij de geschiedenis der Ndl. letterkunde verrijke met nog meer historisch-literaire en bibliographische studies over tot nog toe in den vergeethoek geraakte dichters uit onze verwaarloosde XVIIe eeuw. De uitgave der Cleyne Proefstuxkens, die begin 1928 van de pers kwam, toont in elk geval aan, dat de schrijver van Den Dichter Justus De Harduijn nog steeds werklustig is. Dit op 250 exemplaren gedrukte, bij ‘De Sikkel’ te | |
[pagina 480]
| |
Antwerpen verschenen boekGa naar voetnoot(5) is die uitgebreide bloemlezing uit de werken van J.D.H., waarvan sprake op blz. XIX van Dr Dambre's verhandeling. Het is, zooals wij het hooger zeiden, het logisch gevolg, de illustratie van dit eerste werk en dit bundeltje doet zijn auteur eer aan, literair gesproken en ook bibliographisch. Want Dr Dambre heeft met werkelijk veel smaak uit de talrijke gedichten van den Oudegemschen pastoor het beste weten te kiezen; hij heeft ook in een 7-tal bladzijden (‘Verantwoording’) op duidelijke en sierlijke wijze kunnen samenvatten al wat omtrent den XVIIe-eeuwschen priester-dichter dient geweten te worden, om diens poëzie in al haar schoonheid te begrijpen en te smaken; zijn ‘Bronnen’ en zijn ‘Eenige ophelderingen en woordverklaringen’ zijn sober, duidelijk en staan hier wel op hun plaats. Typographisch is het werk zeer goed verzorgd; bladspiegel en letter doen het oog aangenaam aan en bibliographisch valt er zoo goed als niets op aan te merken, al moeten wij toch zeggen dat wij de op blzz. 14-18 voorkomende sonnetten wat duidelijker van elkander hadden willen gescheiden zien...
Dr C. DEBAIVE. | |
Leo de Raedt. - Naar de Noordkaap. (Brussel, N.V. Standaard-Boekhandel, 1928), 15 fr.De heer De Raedt, hoofdredacteur aan ‘De Morgenpost’, schetst ons hier op aangename wijze zijn indrukken, opgedaan tijdens een tocht naar Noorwegen. De overweldigende heerlijkheden van het Noorsche landschap schildert hij met vaardige pen. Noch Italië, Zwitserland, Spanje of Griekenland toonen zulke grootsche aspecten als Scandinavië. Men voelt er zich in een sprookjeswereld verplaatst en geniet er van onvergetelijke schouwspelen. Dronken staart men er op de feeërige natuurverschijnselen. De Noren zijn sympathieke, eerlijke, gastvrije menschen. De Noordkaap is het noordelijkste punt van Europa, gelegen op het eiland Magerö, 600 meter boven den zeespiegel, 18 graden van de Noordpool, waar de Middernachtszon praalt. Kernachtig weet De Raedt ons de beroemde Sognefjord, de ‘Zeven Zusters’, den doop aan den Noordpoolcirkel, den Svartisen-Gletscher, Hammerfest, de noordelijkste stad der wereld, de ‘Azurenkust’ van Noorwegen, de genoegens van een zeereis, den Brixdal-Gletscher, de Hanzastad Bergen... te karakteriseeren. Onderhoudend is het werkje stellig en als het er in lukt enkele Vlamingen meer de oogen naar het Noorden te doen opslaan, dan is het niet vruchteloos geschreven. Een heele reeks puike foto's verlevendigen in ruime mate den boeienden tekst. JOZEF PEETERS. |
|