| |
| |
| |
Fransche Letteren
De groote gebeurtenis in de Fransch-Belgische intellectueele kringen is de toekenning van den driejaarlijkschen prijs van letterkunde aan den heer Edmond Glesener voor zijn roman Une Jeunesse in twee deelen: La Rose pourpre en La Flamme de Cyprès. Die hooge onderscheiding komt werkelijk niet te vroeg, - ze komt eigenlijk meer dan twintig jaar te laat, want in 1904 publiceerde Glesener Le Coeur de François Remy, een roman die destijds de beste was, die in België verschenen was en die dat gebleven is, tot de schrijver zich verleden jaar zelf overtrof met Une Jeunesse. Met François Remy werd Glesener beroemd... onder zijn confraters, - natuurlijk niet onder het publiek. In dat opzicht ondergaan de Fransch-schrijvende Belgen hetzelfde lot als de Vlaamsche schrijvers, - misschien zijn ze nog minder dan deze profeet in hun eigen land. - Voor ons Franschlezend publiek moeten de boeken uit Parijs komen en door Franschen geschreven zijn; zij kunnen niet aannemen, dat een Camille Lemonnier meer genie had dan menige beroemde Fransche romancier en zullen zeker niet willen aannemen, dat er, zooals Jos. Conrardy onlangs in een artikel beweerde, buiten Paul Bourget in heel Frankrijk geen schrijver is, die een roman kan composeeren en boeiend maken zooals Edmond Glesener. Conrardy heeft gelijk, en hij had er kunnen bijvoegen: niet alleen composeeren, maar schrijven.
Voor taal en stijl is Glesener bij Flaubert in de leer geweest, - zonder zijn eigen wijze van zich uit te drukken prijs te geven. Men vindt in Glesener's zinnen het evenwicht en de economie van Flaubert; maar rhythme en klank zijn eigen goed. En ook geheel van hem is zijn compositie. Er is architectuur in Glesener's romans en de sterke bouw is een van de redenen van hun betrekkelijke onvergankelijkheid. Inderdaad, herlees - of lees - Le Coeur de François Remy: het zal u aandoen als een nieuw werk; er is niet de minste sleet in te bespeuren en 't staat in dat opzicht sterker dan verschillende romans van den nooit volprezen Lemonnier. In zijn laatste werk, - Une Jeunesse - heeft Glesener absolute meesterschap bereikt en als men het thans nog niet zoo algemeen doet, zal de tijd niet lang uitblijven, dat men dezen roman als een van de zeldzame meesterwerken van de huidige Fransche literatuur zal roemen.
| |
| |
Une Jeunesse is een pijnlijk boek en - ondanks een paar gewaagde tooneelen - een zedelijk boek, dat grootscher wordt naarmate het in de ziel van den lezer bezonken is. Ik zal me niet laten verleiden het te vertellen, zoomin de hoofdintrigue als de kleine bijkomende (en onmisbare) romans, die Glesener met meesterhand tot een stevig en prachtig geheel samengeweven heeft, en ook niet trachten u de karakters te schetsen, in wier teekening geen enkele onjuiste trek voorkomt. Ik meen genoeg gezegd te hebben om mijn lezers aan te zetten dàt boek vóór welk ander Fransch boek ook ter hand te nemen.
De keurraad, die voor de officieele erkenning van Edmond Glesener's superieur talent gezorgd heeft, verdient hartelijke gelukwenschen.
* * *
André Baillon (een Belg, zooals men weet) is een wonderbaar ‘geval’. Sedert hij een zware zenuwziekte (die niets minder dan een vorm van krankzinnigheid was) doorstond, heeft hij een paar werken gegeven van groote literaire waarde, waarin hij op verbazende wijze zijn ziektetoestand wist te ontleden en zelfs met treffende nauwkeurigheid heeft weten te schetsen wat rond hem gebeurde. Zoo was het o.a. met Châlet Ier, thans nog in Délires (A la jeune Parque). Wat vooral boeit in Baillon's zielkundige ontleding, is het algemeen karakter, dat hij aan zijn bijzonder geval weet te geven. Men is werkelijk onthutst bij het nauwkeurig beschrijven van Baillon's geestesontreddering door hem zelf, doch men staat ook vol bewondering voor de kunst, die daarenboven nog aan den dag gelegd is. Délires is een meesterlijk boek.
Van anderen aard, doch van dezelfde meesterlijke hand is Le Perce-oreilles du Luxembourg (F. Rieder), de geschiedenis van een ongelukkigen jongeling ‘qui cherchait le ciel, l'Absolu si l'on veut...,’ misschien wel biografisch, en onweerstaanbaar aantrekkelijk voor den trant, waarin de herinneringen aan het kinderleven verteld zijn.
De heer Georges Duhamel, voor wiens meesterwerken (Vie des Martyrs, Civilisation, Deux Hommes, La Pierre d'Horeb) ik de grootste bewondering en voor wiens persoon de oprechtste waardeering en genegenheid koester, heeft onlangs twee werken uitgegeven, die waarlijk niet gelukkig zijn. Le Voyage de Moscou (Mercure de France) valt buiten onze rubriek en ik hoef mij dus niet uit te laten over de onbegrijpelijke naïveteit waarmede Duhamel alles wellustig heeft ingezwolgen, wat de gewikste bolsjevisten hem voorgeschoteld hebben. Het andere boek is een roman, La Nuit d'Orange (Mercure de France), die weer eens
| |
| |
zooals in de Salwinboeken, het troebele zielsleven van eenige menschen wil ontleden. Hier zien wij het onnoozelste bijgeloof het leven van twee intellectueelen, man en vrouw, beheerschen en bederven. Het verhaal is niet overtuigend, soms doet het belachelijk aan en ten slotte heeft men het onbehaaglijk gevoel, dat een groot schrijver de kracht gemist heeft om een gekozen doel te bereiken en dat veel talent van opmerking en stijl verspild werd.
François Mauriac dunkt me thans werkelijk een groot schrijver te zijn. Zijn groot talent van compositie, van karakterontleding en van suggestie, van alles te zeggen op een kuische wijze, kennen wij sedert lang, doch door zijn voortdurend en ononderbroken herbeginnen, is zijn kunst ruimer en zuiverder geworden en heeft thans in Destins (Grasset) een grootheid bereikt, die zich sedert Genitrix reeds deed gevoelen. Herbeginnen, zeg ik, want ik heb den indruk, ondanks de variëteit van zijn onderwerpen, dat Mauriac steeds hetzelfde boek herschrijft en hij daardoor die meesterschap bereikt heeft, die wij thans in hem kunnen bewonderen. De ongewone helden van Mauriac, die van buiten uit schuldig aan allerhande zonden schijnen, blijken na dieper inzicht de slachtoffers van een ondoordringbare fataliteit te zijn. De hoofdfiguur van Destins, - een vrouw van vijftig jaar - is van een krachtige, indrukwekkende tragiek.
Ik zal geen lezer van Pierre Mille verwonderen, wanneer ik verklaar, dat deze geboren verteller in Un prêtre qui pécha (Editions de France) bijzonder inschikkelijk is voor den zondaar. ‘Tout comprendre, c'est tout pardonner,’ - daarin ligt heel de ‘christelijke’ toegevendheid van den heer Pierre Mille. Het komt er echter weinig op aan, wat een man als Pierre Mille over zulke gevallen denkt en... schrijft; hoe hij er over schrijft, stylistisch gesproken, is alleen interessant bij hem. En de vertellingen in dat nieuwe boek zijn zoo knap als al degene die voorafgaan; wij kunnen op verre na niet alles van hem genieten, doch in alles toont hij zich een meester in de vertelkunst.
Onder de jonge romanschrijvers geniet J. Kessel een hoog prestige, dat hij alleen te danken heeft aan zijn buitengewoon en oorspronkelijk talent en niet aan de schreeuwende publiciteit van een uitgever. Nuits de Princes (Editions de France) is een zeer levendige schildering van de nieuwe Russische kolonie te Parijs. Kessel geeft blijken van diepe kennis van de Slavische ziel en daardoor kunnen wij medeleven het innerlijke en ook uiterlijke leven van die wrakken van de Russische revolutie: edellieden, kunstenaars en geleerden, die thans te Parijs trachten aan den kost te komen als autovoerders, dansers, zangers of glazenspoelers in nachtkroegen. Bijna al de personages schijnen uitzonderingsgevallen te zijn: te romantisch, te geëxalteerd, te gewel- | |
| |
dig... doch zoo doet ons altijd het Slavische temperament aan, en dat moet men bedenken, indien men Kessel van overdrijving zou willen beschuldigen. Overigens weet de schrijver te vertellen op een wijze, die ieder bladzijde van zijn boek even belangrijk doet schijnen.
Een naturalistische roman, meer in den geest dan in de daad, is Sans Ame (B. Grasset) van André Thérive. De na-oorlogsche ontreddering van de menschen - tot welken stand zij ook behooren - heeft Thérive nagegaan, bij voorkeur in de lagere klassen van de maatschappij, omdat ze zich daar in alle naaktheid vertoont. De zielsellende van den door zijn lusten laag gevallen Julien en de zucht naar vertroosting van het onbewuste volk, dat het antoinisme aankleeft, om die twee dingen maar te vermelden, inspireeren den heer Thérive prachtige bladzijden. Een schoon boek, dat nochtans een pessimistische stemming verwekt.
De bekroonde werken van den Goncourt-prijs wijken steeds meer van de voorwaarden, die de Goncourts gesteld hebben; thans weer, in plaats van een realistischen roman, werd een boekje impressies geprimeerd: Jeröme 60o latitude Nord, (N.R.F.) - middelmatige literatuur, in den aard van doch onder Delteil en Morand, die er ten slotte op neerkomt de Franschen te amuseeren met de zgn. lichte zeden van de Noorsche meisjes. M. Bedel's werk is niet sterk genoeg in zijn humor om langs dien kant de critiek te ontwapenen. Misschien zijn er in Noorwegen schrijvers, die een dergelijk boek in omgekeerde richting over de Fransche jeugd zouden maken, - en moest zoo iets gebeuren, dan zou al het plezier ditmaal niet in Parijs zijn.
Le Mystère du Tigre van Maurice Magre (Albin Michel): een dierentemmer, ten gevolge van een liefdesontgoocheling, ontblaakt in een soort van mystische liefde voor de dieren, die hij tot dan toe gehaat en niet zelden gemarteld heeft. Hoewel den Boeddhisten geleerd wordt de dieren te vereeren, laat de pathetische, bijna miraculeuse bekeering van den temmer niet na onecht aan te doen. Het verhaal van M. Magre is overigens boeiend en munt uit door zijn beschrijvingen.
Georges Bernanos, geestelijke zoon van Léon Bloy, is in openlijken strijd tegen den duivel, waar deze zich ook verschuilt, - al is 't in de ziel en den geest van een priester. Zijn tweede roman (?) L'Imposture (Plon) is wellicht nog driftiger en geweldiger dan Sous le Soleil de Satan. Men kan niet zeggen, dat Bernanos een aangenaam of meesleepend verteller is; zijn talent is vooral dramatisch, zooals blijkt uit zijn dialogen, die steeds het beste vormen van zijn werk; daarentegen is de argumentatie - die alle opwerpingen door haar klare overtuigingskracht zou moeten te niet doen - meestal duister en verward. De heer Bernanos
| |
| |
schijnt me niet artist genoeg om de kunst met bijval in den dienst van een zaak te stellen; en om zegevierend te debatteeren, lijkt mij zijn temperament te woelig en te impulsief. Maar dat betert wellicht.
Van de verschillende zedenverhalen over de Midden-Afrikaansche volken en hun liefdebetrekkingen met de blanken, die mij onder 't oog kwamen, dunkt mij dat van Paul-Pierre Guébhard: La compagne de la brousse (Edit. du Monde moderne) het echtste en waarste. In literair opzicht is het vlot en schilderachtig van stijl, - doch, het moet erkend worden, zijn groot belang ligt in het onderwerp zelf. De grondgedachte is de volgende: zooals alle primaire volkeren, zijn de negers kuisch van natuur en de uitspattingen en losbandigheden zijn het gevolg van omgang met ‘beschaafde’ lieden, in casu blanken.
De roman van André Chamson Les Hommes de la Route (Bern. Grasset) verplaatst ons in de Cevennen in den tijd van het tweede keizerrijk, toen de grootnijverheid in Frankrijk begon op te komen. De twee huisgezinnen van landbouwers, die werklieden geworden zijn, hoe scherp en oorspronkelijk ook afgeteekend, kunnen doorgaan als typen van de streek en van den tijd, zoodat hun geschiedenis een algemeene beteekenis krijgt. De stijl van M. Chamson doet, door zijn soberheid en strengheid, stugheid zou ik haast zeggen, wel eens denken aan onzen voortreffelijken landgenoot Hubert Krains.
Volgens de berekeningen van de verklaarders van de Openbaring van Johannes zal de wereld vergaan in 't jaar 1957 en daar op dat oogenblik de goddeloosheid van 't menschdom quasi algemeen zal wezen, zullen de laatste dagen vóór de wereldramp niet gekenmerkt zijn door daden van inkeer en boetedoening, zooals in 't jaar 1000, doch door een ontketening van de laagste driften... Met dit gegeven heeft Pierre Dominique onder den titel Selon Saint-Jean (Grasset) een roman samengesteld van sombere schoonheid, waar een scherp pessimisme den toon in geeft. Een woest tooneel, dat niet zonder grootheid is en een diepen indruk nalaat.
Henri Mazel, een van de ‘kroniekers’ van de Mercure de France, is niet alleen een geleerd socioloog, maar ook een romancier van groot talent, en hij weet kunst en kennis op gelukkige wijze te vereenigen, zooals in Le choix d'un amant (Albin Michel). De liefdegeschiedenis van een edeldame en een republikeinsch officier is slechts een aanleiding om de stemming van den tijd te evokeeren rond eenige bekende figuren uit de regeering van Louis XVI, en dat op een schilderachtige en smaakvolle wijze, die den heer Mazel tot eer strekken.
In drie novellen, overborrelend van leven en humor, slaagt Luc
| |
| |
Durtain er in ons van op een Quarantième Etage (N.R.F.) een idee te geven van het ‘blufferig’ leven in Amerika. Durtain zit zoo diep in zijn onderwerp, dat zijn stijl, vol vinnige trekken en zware plethamerrhythmen, er ook Amerikaansch op geworden is. Aanbevolen aan de lezers, die het uitstekend boek Ontdek Amerika van Marnix Gysen kennen.
André Praviel in La seconde Marie-Antoinette (Editions de France) verhaalt de passioneele liefde tusschen Eleonore Giroult de Marielly, die als een tweelingzuster op Marie-Antoinette geleek, met Guillaume Lamberty, gewezen rijtuigmaker... Doch dit avontuur is bijzaak in het werk (wellicht ook omdat de schrijver het niet weet te baat te nemen) en wat er in boeit, in de hoogste mate dan ook, is de hisorische achtergrond: de gruwelen van het Schrikbewind te Nantes in 1793. Waarlijk, de Soviets hebben, ook in dat opzicht, niets nieuws gevonden; zij hebben alleen hun moorden op een grooter schaal gepleegd.
Van actueel belang is de eenigszins zwaar-op-de-handsche en conventioneele roman Le Colosse endormi (Albin Michel) van Herbert Wild, die het conflict verhaalt van een Sino-Europeaan, die zich van onze beschaving losrukt en een Chineesch bolsjevist wordt. Het verhaal is vol belangrijke bijzonderheden over de mentaliteit en de verzuchtingen van het gele ras.
Een beetje artificieel, maar zeer subtiel en ontroerend is het verhaal van Jean Dorsenne in Les Amants sans amour (J. Feremzi & fils). Alain en Violaine zijn door de passie heen en veinzen nog slechts een brandend verlangen, dat zij niet meer gevoelen. Een melancholische toestand, een crisis, waar de minnaars waarschijnlijk zullen doorheen geraken om die stille teederheid en innige vriendschap te bereiken, die gewoonlijk alleen voor de ouderen van dagen voorbehouden zijn.
LEO VAN RIEL.
P.S. - Op het laatste oogenblik verneem ik, dat Henri Davignon door de Académie française bekroond werd ‘pour l'ensemble de ses oeuvres’. Die onderscheiding is verheugend, want H. Davignon is een van onze beste, eerlijkste en talentvolste schrijvers, op wiens werken ik reeds herhaaldelijk de sympathieke aandacht van mijn lezers mocht vestigen. Men heeft Davignon eens ‘le Bordeaux belge’ genoemd. Daar is wel overeenkomst tusschen dien populairen Franschen schrijver en onzen landgenoot. Doch er is voor mij ook een groot onderscheid tusschen beiden: ik lees Davignon's romans steeds gretig tot het einde, - en dat is me met Bordeaux nog maar zelden gebeurd...
L. v. R.
|
|