De Vlaamsche Gids. Jaargang 16
(1927-1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 454]
| |
Op Reis
| |
[pagina 455]
| |
van een onvermoeden hartstocht zullen ondergaan? Meteen wankelen allerlei begrippen en systemen op hun grondslagen. Tijd en ruimte verliezen hun beteekenis. Op enkele dagen beleven wij de sensaties, waarmede onze grootouders hun heele bestaan wisten te vullen. Alles is te herzien, alle waarden te herschatten, waar één leven van nu er twintig van vroeger resumeert. Het reizen heeft zijn schoonste dagen gekend; die dagen, waarin men als op ontdekkingstochten uitging en er moed, volharding, durf en veel geestkracht noodig waren om de oerwouden in Afrika of de ijsvelden in te trekken. Het waren de groote dagen vol avontuurlijke romantiek; de dagen van ‘the simple life’ in de wildernis te midden van slangen, olifanten en koppensnellers; de dagen, die onbekende landen aanschouwden en die, door wat ze brachten aan nieuwe emoties, 't leven waard te leven maakten; de dagen, waarin stoere zeevaarders of stoute ontdekkers elke mijl op een nieuwe veroverden en den eersten voet zetten op verre, overzeesche gewesten, waarvan de grenzen nog niet waren afgebakend; de dagen, waarvan een Lindbergh in zijn vlucht over den Oceaan een laatste herinnering heeft meegevoerd... Wat is er van deze soort heldhaftige romantiek geworden? En wat overgebleven van de plechtige ontroering, die, enkel maar een eeuw terug, heel de familie samen deed stroomen, als ge u naar Brussel gingt begeven en een tocht naar Parijs een onderneming geleek, die ge niet lichtzinnig zoudt hebben aangedurfd? Wie derangeert zich heden nog voor u, als het u op uw zandgrond te droog wordt en ge in den Euphraat eventjes wat water gaat scheppen of een blokje ijs hakken in de Beringszee om uw orangeade te verfrisschen? ‘Il n'y a plus de voyageurs depuis les chemins de fer...’ Misschien, dat het nog de moeite loonen zou, indien het beeld der aarde zijn vele aspekten vermocht te bewaren en telkens een ander facet onder uw oog zou weten te brengen. Maar wat is er te verwachten van een beschaving, die, als de onze, normalisatie als hoogste ideaal erkent? 't Zal geen eeuw meer duren of heel de wereld ziet er, overal, net hetzelfde uit. De toekomst behoort niet langer aan een intellektueele elite, maar aan den ondernemenden business-man. Een nuchtere, prozaïsche zaken-mentaliteit blaast alle tradities van een eeuwenoude kultuur als een kaarten- | |
[pagina 456]
| |
huis ineen, dit in een tijd, die zijn helden niet meer zoekt bij dichters en denkers, maar op het voetbalveld en in de Beurs, wier ‘geheimzinnige romantiek’ op de spekuleerende gemeente zoo'n onweerstaanbare bekoring schijnt uit te oefenen... Als het moderne ‘profanum vulgus’ zich in beweging stelt, dan laat het, helaas, zijn geestesgesteldheid niet thuis. Niets, dat het weerstaat, want het beschikt over de middelen om zich te doen gelden en overal de inschikkelijkheid voor zijn gekste dwaasheden af te dwingen. Reizen opgemaakt naar den smaak der massa, de schoonste gebieden - naar het woord van Henri Polak - tot ‘kijkspullen’ verlagend, landen, zeeën en luchten doorstormend, als gold het een wedstrijd, met als apotheose de rue Pigalle en den navel van Suzy Béryl; ze zijn de ziekte van onzen tijd, die alles wil zien en alles wil kennen, onder voorwaarde, dat het geen enkele geestelijke inspanning vergt. Wat anders zal zij thuisbrengen, dan wat stof in haar kleeren, dat zorgzame handen onverwijld duchtig er uit zullen kloppen? Zeg me hoe ge reist, en ik zal zeggen, wie ge zijt. Het steeds driester wordend toerisme doet dan ook een welsprekend bewijs van de nieuwe levensconceptie aan de hand. Alom legt het zijn autobanen, waarvan benzine-pompen de lijnen uitstippelen. Waar gij u ook moogt bevinden, op den Evenaar of binnen den Poolkring, alles zult ge er weldra naar eenzelfde type gestandardiseerd aantreffen: menschen zoowel als vensterramen; negers zoo als blanken; vijgeboomen als kerselaars; alle natuurschoon vernietigd en vervangen door betonnen wouden en gewassen, lijk we daarvan reeds in 1925 te Parijs op de tentoonstelling der ‘Arts décoratifs’, in de cementen boomen van de gebroeders Martel, een voorproef hebben gehad. De Chineezen hebben het voorbeeld gegeven toen ze hun staarten hebben afgesneden. Zijn ze er gelukkiger om geworden? Ijdele vraag, vermits ze, met 't verlies van hun vlecht, niet alleen hun haartooi, maar hun mentaliteit naar Europeesch fatsoen zijn gaan ordenen. De schoone resultaten er van hebben we nu maar al te duidelijk onder oogen. Eerbiedwaardige zeden en gewoonten, eeuwenoude tradities en overleveringen, typische kleederdrachten en tooisels; 't wordt al weggespoeld door den stroom van onzen alles vervlakkenden en | |
[pagina 457]
| |
uniformiseerenden tijd. Nu reeds moeten we in 't museum van folklore of op een dokumentarischen film de attributen onzer grootvaders gaan opzoeken. Nog een stap verder en we zijn elke geheugenis daarvan kwijt, want musea zijn niet populair bij de jongste generatie en dokumentarische filmen jagen het publiek uit de zaal. En ook de kultuur van den geest ontkomt niet aan den druk van deze pletwals, die elke verhevenheid indeukt en vermorzelt tot een zelfde amorphe massa. Ook al hebben volksuniversiteiten Plato en Einstein tot het gemeengoed van modistjes en slagerknechts gemaakt, toch heeft dit geen filosofische bezinning over de massa kunnen brengen. 't Wordt triestig in een wereld, die geen afstanden, geen verdieping, geen élite meer kent, waar geleerden minder in tel zijn dan straatvegers en een olifantenjacht in de Mongallagebieden al niet meer spanning biedt dan een konijnenuitmoorderij op de heidevlakten van Achter-Oolen, terwijl de laatste menscheneters, bij gebrek aan menschenvleesch tot een vegetarisch regiem veroordeeld, ergens te Zoetenaeye in een foorbarak een zieltogend bestaan leiden... Waarom zouden we ons, ten slotte, nog verplaatsen? De vele moderne uitvindingen maken dat immers geheel overbodig. Bioskoop, radio, televisie; brengen zij niet bij u thuis, de beelden en de geluiden, het aspekt en de klanken, ja, heel 't spektakel, dat de wereld op al haar breedten en lengten biedt? Waarbij het u volstaat even een sleutel te verzetten of op een knopje te drukken om een gruwelbeeld uit den Chineeschen burgerkrijg net zoo goed als een liefdesidylle op de Koraal-eilanden voor oogen getooverd te krijgen? En wie weet of zelfs de grenzen tusschen leven en dood niet zullen worden uitgewischt en wij ons weldra in 't zicht van aarde en hemel, hel en vagevuur inbegrepen, zullen mogen verheugen... Van oude volkeren, van de verre Atlantisbewoners wordt gezegd, dat zij, dank zij de verscherpte vermogens hunner zintuigen, 't onzienlijke zagen en hoorden, dat zij, op de vlerken hunner ziel, de aarde en het firmament doorkruisten en heerschten over de natuur met het dwingend geweld van het magisch okkultisme. In de verschrikkelijke rampen, die hen in een zondvloed hebben ver- | |
[pagina 458]
| |
zwolgen, zijn, met hen, tevens hun bizondere eigenschappen teloor gegaan. Maar wat zij eens als een wonderbare uitbreiding van hun zintuigen bezaten, heeft de wetenschap ons nu, met zuiver mekanische hulpmiddelen, teruggeschonken. Dergelijke vergrooting, tot in het oneindige, van ons gezichtsveld moge ons met trotsche blijdschap vervullen; aan het reizen zal het den doodslag toebrengen. Want wie zal zich nog den last willen aandoen zich op deze wereld moeizaam en ten koste van veel tijdverlies, inspanning en ergernissen van allerlei aard, te laten rondsjouwen, als hij, rustig van uit zijn zetel, bliksemsnelle golven in de ruimte zal uitzenden, die, als getrouwe dienaren, voor hem zullen hooren en zien en hem de beelden van heel 't heelal zullen aanbrengen, zoodat hij spelen zal met de ringen van Saturnus of coquetteeren met Venus zelve, stralend zich biedend op den fluweelen divan, dien de nachtelijke hemel haar spreidt; Salomo gelijk, die heerschte over een machtig heir van onzichtbare, aan zijn wil onderworpen geesten, en door den magischen vogel Yâfour zijn liefde kondschappen liet aan de door haar Schepper met schoonheid getooide zestienjarige maagd Balkis, ‘bloem onder de bloemen van Arabië’? En als wij dan zullen neerdalen uit onzen uitkijktoren, zal het zijn met eenig ander doel, dan ons over te geven aan den eenigen roes, die ons nog zal resten: den roes der snelheid - le seul vice nouveauGa naar voetnoot(3) -, waarin we ons zullen storten in dolzinnige vaart over de rechtgebaande wegen der aarde, bezeten door een gloeiende koorts, die ons den bedwelmenden smaak van den dood op de lippen zal leggen, overgeleverd als wij zijn aan de genade van wat ijzer en staal, waarvan een enkele foutieve koppeling over ons lot kan beslissen. Wie herinnert zich niet het dithyrambisch lyrisme, waarmede een Marinetti de snelheid verheerlijkte en haar tot een nieuwe schoonheid uitriepGa naar voetnoot(4)? Hoe moet een Campbell van die ‘beauté nouvelle’ niet hebben genoten, toen zijn Huge Napier Bluebird Special hem als vleugelen gaf en hij, in een fantastischen doodenren, lijk een bolied, over het strand van Dayton raasde! De felle | |
[pagina 459]
| |
emoties van een driehonderd-kilometer-vaart mogen ons troosten over veel schoon, dat nu reeds, als oud roest, werd weggeworpen, terwijl alles laat voorzien, dat we heel wat meer nog zullen moeten verzaken, hetwelk ons dierbaar is en dat wij, als een kostelijk erfdeel, uit de handen onzer voorouders hadden ontvangen. 1000 H.P. motoren dulden echter geen hinderpalen op hun weg en zegevierend zullen zij de wereld veroveren. Alle voorteekenen wijzen daarop. En wie deze teekenen niet vermag te onderscheiden; dat hij zich late leeren door Amerika, waar de naaste toekomst wordt ingeluid. Daar regeert de auto als koning, zij het dan ook als een despoot uit donkere tijden, den mensch beheerschend, hem bezittend, naar Rabindranath Tagore deed opmerken, een nieuwe slavernij van den mensch aan de machine inleidend, waarvan een film als ‘Metropolis’ zulke beteekenisvolle beelden heeft ontrold. Terwijl het geluk misschien maar voor het grijpen ligt, onder het bereik uwer hand, en ge het voorbijsnelt met uw Daimler, het zoekend aan het eind der aarde, waar ge 't niet vinden zult. De aarde is te klein voor uw vliegenden wagen, maar altijd nog groot genoeg voor de nooden van uw hart. Nog mag Jean Carrère haar als ‘l'immense terre’ begroeten en getuigen: ‘Celui-là seul a beaucoup vu qui a cherché partout la cause secrète des choses et qui, dans la sphère où s'est déployée sa course, a regardé se mouvoir les esprits et les coeurs.’ Gunt de snelheid ons nog den tijd iets te zien, een oogenblik na te denken, even met onszelf te rade te gaan? ‘Le mouvement empêche de vivre,’ verzekert de Fransche schilder André Dunoyer de Segonzac en hij voegt er aan toe dat de Amerikanen weinig leven, ‘parce que leur activité exaspérée tue le côté intérieur de leur vie.’ Niettemin zal de snelheid het winnen en ons hart zich dienen aan te passen aan den fellen klop van een bestendig hoogen druk. En met wat onze hersens zullen inboeten aan edele beschaving, zullen wij het moeten doen met de mathesis van altijd maar verbeterende snelheidsrekords, wier opwindende cijfers bij onze kinderen het op de serene hoogheid van Plato's dialogen of de voluptueuze bekoring van Sappho's oden zullen winnen, te gereeder waar reeds nu jonge | |
[pagina 460]
| |
vrouwen erotische hymnen aan haar ‘conduite inférieure’ wijden... Waarom benoemen wij nog conservators voor onze musea, deze ‘kerkhoven’ waarin Marinetti, al een kwarteeuw terug, den brand heeft gestoken? En wie koopt nog Rembrandts, als hij, voor 'tzelfde geld, zich een koersauto kan aanschaffen, die hem, als de brenger van een nieuw Evangelie, de wereld rond zal voeren met de snelheid van den wind? Ook al wordt de aarde klein, als koersveld kan haar oppervlakte allicht nog volstaan, eenmaal dat, van Pool tot Pool, de groote beton-wegen zich zullen uitlijnen en haar in een reusachtig stadion zullen hebben getransformeerd. Dan zal ‘l'homme qui tient le volant’ zijn daverende rythmen ten volle kunnen uitzingen in een nieuwe, dynamische epiek, van motorgedreun sonoor doorklonken en van hijgend levensgeweld vervuld. Lijk daarvan alreeds de zegevierende klanken echoën in Honegger's Pacific 231 en in de stalen stappen van Serge Prokofief's ballet. Poëzie, avontuur, romantiek... Ook dan nog, wanneer de zwoegende zuigers in de cylinders het bedrijf van het menschelijk hart zullen hebben overgenomen... | |
V.Het aardsch avontuur is ten einde. Een oogenblik heeft de illusie ons kunnen begoochelen en ons de haven voorgespiegeld, die ons tegen storm en ontij zou beveiligen. Maar nooit hebben wij die bereikt, ook al zijn onze tochten tot het einde der aarde gegaan. Zoodat we, ten slotte, huiswaarts zijn gekeerd: uitgeputter, koortsiger en eenzamer dan ooit. Dan is het wonder in ons geschied: op het oogenblik, dat de verlatenheid, als een kwade ziekte, naar onze ziel ging tasten, hebben wij een uiterste poging tot redding van onszelf beproefd. En onze blik, die zoo vaak in de wereld daarbuiten ons heil had meenen te aanschouwen, heeft zich, onder den druk onzer ellende, gekeerd naar het schouwspel, dat zich binnen in ons voltrok. Daar zag hij een vreemd gebeuren: een kamp van tegenstrijdige krachten, licht en duisternis vechtend om den voorrang, diepe | |
[pagina 461]
| |
afgronden, waarin hij zich verloor en hooge bergtoppen, waarboven de morgen daagde. Heel een wereld ging zich verklaren, droomlanden bloeiden open in een onwezenlijk licht, bedwelmende geuren van hemelrozen kwamen aangewaaid, teedere paradijzen ontsloten hun fragiele poorten, een zalige lach schoof als een wolk van goud voorbij. Zoo ontdekte onze beuheid in onszelf een heelal, dat in geen andere grenzen ligt besloten dan deze, welke onze fantasie er omhenen trekt. En wij, die in al onze avonturen slechts het eenig verlangen der oneindigheid hebben gekend, we zullen nu den tocht beginnen over de velden der eeuwigheid, waarbij de goden zelf onze gezellen zullen zijn... Ook al verbergt de aarde ons geen geheimen meer, toch zullen er, naar A. Rannah, in 't ‘verloren hoeksken’ van ‘Het Laatste Nieuws’, het zoo treffend getuigde, ‘altoos oceanen te verkennen zijn’; oceanen op wier bodem het ‘wereldmysterie’ en dat van ons eigen zelf verloren liggen en waarheen wij altijd zullen afdalen, zonder ooit het raadsel van deze geheimzinnige landen onder zee geheel te doorgronden. Want zij houden het mysterie van leven en dood, van worden en vergaan in zich besloten en geen mensch, die daarvan ooit het laatste, definitieve woord te weet zal komen. Want daar schemert het ‘grondelooze licht’ en heerscht een bestendige duur, ‘van tijt noch eeuwigheit gemeten.’ ‘L'esprit de l'homme a, lui aussi, ses terres vierges, ses continents inconnus, quelques-uns engloutis et d'autres à découvrirGa naar voetnoot(5).’ Daar huizen de droom en vele magische vermogens, daar ankeren de wortelen van ons bewustzijn, daar raken elkander de verbindingsschakels tusschen tijd en tijdeloosheid, tusschen schijn en wezen. Duiken wij dus, lijk parelvisschers, naar de schatten, die in ons zelf verborgen liggen. Richten wij de wichelroeden van onzen geest over deze maagdelijke landen, opdat zij er vinden zouden de bronnen van ons bestaan; de bronnen, waaruit onze levenskrachten ontspruiten; de bronnen, waaraan, lijk uit kokende geysers, onze hartstochten ontspringen; de bronnen, die onze instinkten voeden en nooit ophouden te vloeien, maar te rijker | |
[pagina 462]
| |
hun bevruchtende wateren doen stroomen, naarmate ze intenser worden aangeboord. En laten wij naar de okkulte krachten speuren, die wij in ons sluimerend weten. Wel had Sokrates gelijk, toen hij beweerde, dat het beter is nieuwsgierig te zijn om zichzelf te kennen dan zichzelf een vreemdeling te worden, door zich door lange reizen van zichzelf te laten afleiden. Geen schooner taak dan de bewustwording van de wereld, die we in ons dragen en haar te bezielen tot een levend beeld van de gedachte, die de goddelijke orde in het geopenbaarde universum schept. En wie niet den vrede in zich draagt, nooit zal zijn leed, waar hij ook vertoeven moge, hem verlaten, en geen reis, die hem van zijn ellende zal verlossen. Als er, op den dag van heden, zooveel wordt gereisd, dan is het, zegt Paul Morand, omdat men zich ongelukkig voelt. En omdat de na-oorlogsche mensch, opgejaagd door een onbestemde onrust, naar altijd nieuwe betrachtingen wordt gedreven. Maar ook al zal het reizen eenige ontspanning brengen en tijdelijk zorgen en miserie doen vergeten, toch zullen deze ‘heures magiques’ geen ‘lendemain’ kennen en zal de betoovering dra geweken zijn. ‘Avoir voyagé, ce sera bientôt regretter ce que l'on a abandonné’Ga naar voetnoot(6). En Morand is het eens met Tristan Klingsor, waar deze dichtte, dat ‘le plus beau voyage est celui fait en rêve...’ Vooral als men de middelen ontbeert om zijn droomen in werkelijkheden om te zetten... Pierre Mac Orlan is van geen andere opinie, waar bij in zijn ‘Petit Manuel du parfait Aventurier’Ga naar voetnoot(7) schrijft, dat ‘l'aventure est dans l'imagination de celui qui la désire,’ zoodat hij dan ook, niet geheel zonder ironie, den ‘aventurier passif’ aanraadt slechts een weinig te reizen, juist genoeg om enkele ‘points de repère’ te verkennen, waaraan de fantasie zich kan vastknoopen, zonder al te zeer het kontakt met de werkelijkheid te verliezen, daarbij trouwens de aanbeveling voegend zich zoo weinig mogelijk van zijn ‘centre de travail, c'est-à-dire sa bibliothèque’ te verwijderen. Treffend illustreerde A. t'Serstevens dezen goeden raad in den | |
[pagina 463]
| |
persoon van Monsieur Ch...Ga naar voetnoot(8), wiens hersenen de heele wereld omvatten, schoon hij nooit Frankrijk en misschien Parijs niet eens heeft verlaten. Deze man, ‘qui a tant voyagé sans sortir de sa chambre,’ heeft zich maar in zijn zetel, te midden zijner boeken neer te zetten, wanneer de lust hem overvalt een groote reis te ondernemen. Dan spreken zijn 70.000 reisjournalen en reisbeschrijvingen tot hem en altijd vindt hij een boek in het bereik zijner hand, dat hem het beeld voor oogen brengt van het land, waarheen hij zich verlangt te verplaatsen. En wie herinnert zich niet den goeden dichter Victor Dela Montagne - ‘nonkel’, zooals wij het voorrecht hadden hem te mogen noemen, - dit evenbeeld van dezen Monsieur Ch..., hij, die altijd over zijn reizen sprak en vaak op mysterieuze manier voor zijn dagelijksche gezellen verdween, tot deze hem ontdekten ergens verscholen in een hoekje van 't laatste rijtuig uit den trein, die hem geregeld van Antwerpen naar Brussel bracht, waaruit hij dan een paar weken later te voorschijn kwam en zich weer bij zijn vrienden voegde, kinderlijk-glimlachend en vol van allerlei verhalen over al het schoone, dat hij op zijn jongsten tocht had gezien... ‘Nonkel’ zou ongetwijfeld André Thérive niet hebben tegengesproken, toen deze beweerde dat ‘le voyage immobile est devenu le délice des raffinés.’ ‘De eenige reizen, die ons nog overblijven, zijn geestelijke reizen.’ Ook Chesterton is daarvan overtuigd. En zelfs de jongste generatie, zij, die nochtans is opgegroeid bij de knallende muziek van fel-kloppende motoren, die auto's en vliegtuigen als bolieden over en boven de aarde jagen; zij roept u toe: ‘Blijf thuis!’ en zoekt alleen in het dokument het avontuur van den modernen geest, verzamelend om zich heen de boeken en voorwerpen, waarmee zij zichzelf in scène kan zettenGa naar voetnoot(9). Zij vreest de teleurstellingen, die het avontuur, overgeplaatst naar de werkelijkheid, fataal moeten neerhalen en hopeloos banaliseeren. Met André Thérive is zij van ‘la vanité des voyages’ hartgrondig overtuigd. ‘Et cela, c'est vraiment une maturité.’ | |
[pagina 464]
| |
Wie denkt daarbij niet aan ‘le pauvre amoureux des pays chimériques,’ waarvan Baudelaire het wanhopig betrachten zoo schrijnend heeft bezongen; hij, die droomt van ‘vastes voluptés, changeantes, inconnues’ en die niets anders thuis zal brengen dan het ‘amer savoir, celui qu'on tire du voyage’ en het beeld eener ‘oasis d'horreur dans un désert d'ennui?’ Tot de dood, ‘vieux capitaine’, zal aankloppen en we met hem zullen inschepen om ons te storten in den afgrond van het onbekende, ‘pour trouver du nouveau...’ Zoo zeilden zij er op uit, de visschers, beu van den dagelijkschen slenter, waarvan André Salmon in zijn ‘Négresse du Sacré-Coeur’ het verhaal in den mond van den dichter Florimond Daubelle legt, en trokken zij op avontuur in den dienst van een edelman, ‘ennuyé de sa noblesse’ en in gezelschap van den geneesheer Oexmelin, ‘ennuyé de ses fioles,’ dra nochtans het avontuur om het avontuur, als een stiel, zonder bekoring vindend en aan de praktijken der magie hun hoop toevertrouwend om te ontkomen aan de vreeselijke verveling, ‘qui jamais ne s'ennuie de nous ennuyer,’ zoodat ze belandden op de planeet Nazar, maar ook daar hun heil niet vonden en de aarde gingen betreuren, treffende voorbeelden van het ongeluk de dingen te begeeren en de tragedie ze te bekomen, waarover Wilde het heeft gehad. Zoodat, ten slotte, den reiziger geen ander lot beschoren schijnt, dan hetgeen La Fontaine hem beteekende in de moraal van zijn fabel ‘Les deux Pigeons,’ waarvan de eene, ‘s'ennuyant au logis,’ dwaas genoeg was zijn gezellin te verlaten, maar het er ternauwernood levend van afbracht... En toch... Altijd immers zullen er, om Rannah nogmaals te citeeren, ‘mannen zijn voor schoone en tragische avonturen.’ Omdat het avontuur, telkens opnieuw ondernomen, door alle volkeren en alle geslachten, als de veiligheidsklep is, waardoor we aan onszelf ontkomen en onszelf verheffen boven de troostelooze miserie van het trieste, grauwe leven van elken dag; omdat het in ons, Adammen in ballingschap, die wij allen zijn, onuitroeibaar ankert als een altijd schrijnend heimwee naar een ver vaderland, waar een zalig geluk ons wacht... Soms glanst een glimp daarvan tot ons door, soms straalt het uit een blik, als de liefde hem verheldert. Is de schoonste reis | |
[pagina 465]
| |
allicht niet deze, die men maakt ‘l'un vers l'autre’; deze reis van een ziel die een andere tegemoet gaat? Al wat de liefde kent aan extase, al wat zij in ons losmaakt, al de vensters, die zij in ons op de ‘plaine immense du bonheur’ opent: de grondelooze diepten, waarin wij ons verliezen, als we ons over de geliefde heenbuigen en in haar oog den weerschijn der eeuwigheid aanschouwen, deze ‘oneindigheid binnen de grens van slaapvertrek of schemerrijk boudoir’Ga naar voetnoot(10), heel de onuitsprekelijke genade, die de liefde over ons brengt; zij ligt besloten in dit amoureus avontuur, in deze ‘voyage sentimental,’ waartoe de duur der huwelijksreis allicht niet zal volstaan. Want elke afgelegde étappe zal een voller bezit, een dieper doorgronden van elkaars onbeperktheid beteekenen. En wel mocht La Fontaine aan de ‘heureux amans’ den raad toevertrouwen: ‘Soyez-vous l'un à l'autre un monde toujours beau,
Toujours divers, toujours nouveau.’
En is er beter besluit voor deze enkele beschouwingen over reizen en avontuur, dan deze woorden van Jean Rameau: ‘Faire le tour du monde sur une belle machine est une chose voluptueuse; mais faire le tour d'un coeur humain, c'est un exploit aussi doux.’ Had Omar Khayyam het ons al niet sinds zoolang aangeraden, dat wij alle vrouwen zouden liefkoozen?... Zoodat ook hier de vrouw, en, met haar, de liefde het laatste woord hebben en wij, in de zoete bedwelming harer armen, een langen nacht ‘van goed genezen’ als engelen mogen zijn binnen een ‘klein Paradijs’. En met Werumeus Buning de huivering der eeuwigheid mogen ondergaan, als onze ziel de liefde heeft leeren verstaan en meezingt ‘in de oeraccoorden.’ ‘Zoo keerde een glans ons leven weer te binnen,
als de avondster, waar 't eindeloos heelal
iederen nacht als nieuw mee gaat beginnen,
en Gods groot licht ging op in onze zinnen,
een zingen, dat de sterren duren zalGa naar voetnoot(11).’
GEO DE LA VIOLETTE. |
|