| |
| |
| |
Het nieuwe Onderwijs te Weenen
‘Uit den politieken ondergang werd de pedagogische opgang geboren.’ Aldus ongeveer zouden we den toestand kunnen samenvatten, zooals hij na en door de nationale omwenteling in het ontwrichte Oostenrijk in 't algemeen en in zijn hoofdstad, Weenen, in 't bizonder geboren werd en door een tiental jaren arbeid ook bekrachtigd.
Deze toestand is de kennismaking waard, om meer dan ééne reden. De eerste: omdat hij aangeeft wat de nieuwe leiders van een gevallen, maar veerkrachtig volk vermogen, wanneer zij bewust weten wat zij willen en degelijke organisators blijken. De tweede: omdat hij ook óns duidt op de mogelijkheid, radikale, gezonde hervormingen door te voeren, indien aan het hoofd maar de leiders staan, met een helderen kop en een volhardenden wil. De derde:...
Maar het zal wel praktischer zijn, - vooral nu ons een voortreffelijk helpend werkje, L'éducation nouvelle en Autriche, door Robert Dottrens (uitg. Delachaux & Niestlé, Neuchatel-Paris), bij de hand ligt, - even dien toestand te schetsen, zooals hij zich ontwikkeld heeft.
Dottrens, bestuurder te Genève, heeft een halfjaar in Oostenrijk, of juister, te Weenen, - dat een derde van de totale landsbevolking telt, - doorgebracht; en hem werden alle middelen beschikbaar gesteld, om zich volledig en naar eigen inzicht te dokumenteeren. De vrucht van dit verblijf is pasgenoemd boekje van nauwelijks tweehonderd bladzijden, maar dat een rijkdom aan gegevens bevat betrekkelijk het aanvankelijk, het lager, het middelbaar en het hooger onderwijs, benevens de vóór- en buitenschoolsche werken, door de Staatsregeering onder haar bedrijvige hoede genomen.
De leidende persoonlijkheden te Weenen waren: Otto Glöckel, voorzitter van den Weenschen Schoolraad, tevens auteur van ‘Die österreichische Schulreform’, in 1923 verschenen; Viktor Fadrus, bestuurder van het nieuw opgericht Pedagogisch Instituut, - denk aan de pas ontstane instelling van denzelfden naam, bij onze Rijkshoogescholen, - en tevens schrijver van ‘Die neuen Lehrpläne’, als tweede deel van een omvangrijk werk, in 1927
| |
| |
in het licht gezonden; Dr. Edward Burger, hoogleeraar in de pedagogiek en tevens auteur van een blijvend dokument, ‘Arbeitspädagogik’, in 1923 verschenen. Zoo van laatstgenoemde een groote wetenschappelijke invloed uitging, waren Glöckel en Fadrus best geplaatst, gene als onderstaatssekretaris voor onderwijs, deze als technisch adviseur aan het ministerie en lid van de officieele ‘Reformabteilung’, om met krachtdadigheid de herinrichting van het onderwijs door te voeren; zij deden dit dan ook voor het rijk in het algemeen, zoolang hun invloed bij de Regeering geldend bleef, maar voor Weenen in het bizonder, en veel dieper ingrijpend ook, zoodra de politieke omstandigheden hen noodzaakten zich bij een plaatselijke aktie te beperken.
Die herinrichting omvatte... alles, - omdat na 1918 eigenlijk alles met nieuw geloof moest aangepakt.
Ten einde de buitenmatige kindersterfte te keer te gaan, werd het zg. ‘Jugendamt’ ingericht, dat de taak op zich nam, de zwangere vrouwen hulp te bieden, den huiskring van alle pasgeborenen te bezoeken en van kinderlinnen te voorzien, desnoods moeder en kind tijdelijk in een kribbe of ‘Kinderübernahmstelle’ op te nemen, minbedeelde of verwaarloosde kinderen in gestichten te plaatsen, voedsel te bezorgen of een vacantieverblijf in de buitenlucht te verzekeren. Ook bekend ten onzent, mag men zeggen; al is het dan toch openbarend b.v., dat in 1927 niet min dan 6000 bedienden en 6000 vrijwilligers aan dit ‘Jugendamt’ verbonden waren en ruim 40.000 zwakke kinderen ieder vijf tot zes weken in kolonies doorbrachten.
De kindertuinen, eertijds van privaten aard, werden onder gemeentelijke hoede genomen. Maar men nam er in hoofdzaak de kleintjes op, die door het ‘Jugendamt’ werden aangeduid of wier ouders buitenshuis te werken hadden. De bezigheden zijn er als bij ons: zoo kinderlijk mogelijk, - met echter een neiging, om vooral Montessori te huldigen.
Het lager onderwijs onderging een volledigen ommekeer. Het verwezenlijken hiervan geschiedde onder leiding van een Stedelijken Schoolraad van 109 leden, waartoe, buiten de vertegenwoordigers van het openbaar bestuur, 27 schoolopzieners en 18 afgevaardigden van het onderwijzend personeel behoorden. Otto Glöckel was en is er nog de voorzitter van. Deze Raad maakte de ‘Leitsätze’ of direktieven op, volgens dewelke het onderwijs zich ontwikkelen zou: de eenheidsschool, d.i. één doorloopende school voor allen, met uitschakeling der standen, zou de grondslag zijn, met leerplicht van 6 tot 14 en vrijwilligen toegang van 14 tot 18 jaar; en in die school zou hoofdzakelijk het arbeidsbeginsel, met aanpassing bij de onmiddellijke omgeving, gehuldigd worden. Dit stelde niet minder dan een heelen ommekeer voor en het kon
| |
| |
dus ook verwacht worden, dat alles niet van een leien dakje gaan zou. Maar hier weer wist Glöckel de noodige stimulans te vinden: hij voerde, samen met Fadrus en anderen, een uitgebreide kampanje tot stichting van ‘Arbeitsgemeinschaften’ of groepeeringen van leerkrachten, tot inrichting van ‘Versuchs-’ of experimenteer-, van ‘Hospitier-’ of oefenklassen,... en zorgde er vooral voor, dat naast een nieuwe pedagogische inspanning een toonbeeldig nieuw barema voor het personeel ontstond, dat die inspanning loonen zou. En aldus kreeg hij onmiddellijk honderden leerkrachten op zijn hand, die hem trouw bij alle hervormingen volgen zouden. Dit was vooral met de lagere schoolleerkrachten het geval; zij spanden zich dadelijk in, om de methoden bij de nieuwe werkprogramma's aan te passen, en bij tientallen ontstonden de handleidingen in verband met de onderscheiden leervakken. Minder voortvarend bleken de leerkrachten bij het middelbaar onderwijs, zulks wegens het vooroordeel dat de lagere school tot de middelbare moet voorbereiden, in plaats dat deze laatste de voortzetting en ruimere uitwerking van de eerste zijn zou.
Dottrens biedt ons een kijkje binnen den geest der leervakken, - een kijkje, dat welsprekend lijkt, maar ons te ver zou leiden, indien we 't volgen wilden. Dottrens, trouwens, steunt hier niet enkel op wat hij waargenomen heeft, - en waarbij Decroly's belangstellingscentra hun niet te onderschatten aandeel krijgen, - maar maakte tevens kennis met talrijke uitgaven, door den Weenschen boekhandel op de markt gebracht.
Hierover straks een woordje.
Zeggen we thans, dat op hun veertiende jaar voor de leerlingen hun beroepsoriënteering intreedt, aan de hand van een ‘Schülerbeschreibung’, die hun heel hun leertijd mee gevolgd heeft en vijf reeksen vragen omvat, en die oriënteering voor gevolg krijgt, dat de leerlingen, indien ze niet het praktisch leven ingaan, naar beroepsleergangen, naar dagberoepsscholen of naar ‘Oberschulen’ of hooger-middelbare scholen gezonden worden.
Voegen we er tevens bij, dat tot waarborging van een degelijke beroepsopleiding der leerkrachten, het ouderwetsche Paedagogium tot het reeds genoemde Pedagogisch Instituut werd heringericht, met een vijfjarigen, veelomvattenden kursus, onder het algemeen bestuur van Victor Fadrus.
Het overzicht dat we hier geven is stellig onvolledig. Dottrens treedt in een aantal bizonderheden over door ons zelfs niet vernoemde instellingen, vooral van voortgezet en middelbaar onderwijs, over de afschaffing van uurroosters, van overgangsexamens, van klasseleesboeken, enz. en dan nog is hij er bewust van, vele onderwerpen slechts terloops te hebben aangeraakt.
We verwijzen dus naar hem, - maar doen dit dan tevens naar
| |
| |
allerhande andere bronnen, door den ‘Verlag der Wiener Volksbuchhandlung’, maar vooral door den ‘Deutschen Verlag für Jugend und Volk’ beschikbaar gesteld. Is het b.v., om van laatstgenoemde onderneming te gewagen, niet werkelijk merkwaardig, dat zij zetelt in hetzelfde gebouw als de officieele Stedelijke Schoolraad en dat de stad Weenen 60% van haar aandeelen in bezit heeft?
Een bereidwillige hand stelde ons een vracht uitgaven van deze en ook enkele van eerstgenoemde firma ter inzage beschikbaar. En daar ging maar één kreet bij ons op: wat wordt daar gewrocht en gewroet te Weenen, om uit het ‘niet’ een monument te scheppen, en wat is dat monument aan arbeid imponeerend!
De ‘Verlag der Wiener Volksbuchhandlung’ liet een heele verzameling boeken en vooral brochures verschijnen, d.i. naast standaardwerk als dat van Stern, Adler, Penzig, Montessori, een groot aantal propagandaschriften betrekkelijk school- en opvoeding. Deze schriften beschouwen elk vraagstuk meestal van uit een sociaal en ongodsdienstig oogpunt en schijnen wel hun doel te bereiken: de massa te interesseeren voor opvoedingszaken. Een paar hiervan, - waarachtige strijdschriftjes, - van Glöckel, Die österreichische Schulreform en Drillschule, Lernschule, Arbeitsschule, belangen ons bizonder aan; het eerste, in 1923 verschenen, zet zakelijk de heele beweging uiteen en levert tevens slag tegen openlijke en verdoken aanvallers; het tweede, in 1928 van de pers gekomen, licht toe wat zijn titel aanduidt, maar kan zich evenmin, om wille der politieke toestanden, van verweer en aanval onthouden. Glöckel, dat ziet men hem aan, is de sociaal-demokratische, tevens pedagogische strijdvoerder, die al zijn krachten veil heeft voor de kordate verwezenlijking zijner idealen, spijts allen en alles.
De ‘Deutscher Verlag für Jugend und Volk’, zijnerzijds, schiep niet een verzameling, maar heele bibliotheken, waaronder, onder meer, een ‘Lehrerbücherei’ en een eindelooze reeks ‘Klassenlesestoffe für alle Schuljahre’. Van den arbeid, door deze onderneming verwezenlijkt, een ernstig overzicht te geven, is onmogelijk. We bepalen ons dus bij een paar grepen.
In de ‘Lehrerbücherei’, die circa tachtig nummers telt, verschenen enkele werken van algemeenen aard, waartoe o.a. Fischl's Sieben Jahre Schulreform in Oesterreich, Fadrus' Oesterreichische Schulreform (3 deelen, waarvan II verschenen), Keller's Aerztliche Pädagogik (2 deelen) en Steiskal's Pädagogische Versuchsarbeit in Oesterreich (2 deelen) behooren, waarnaast een overgroote meerderheid aan praktische handelingen bij zeer verscheiden werkzaamheden. Titels als ‘Falten und Formen mit Papier’, ‘Naturgemässer Schreibunterricht’, ‘Lebensvolle Rechenstoffe’, ‘Deutsche Wortkunde’, ‘Zeichen- und Kunstunterricht’,
| |
| |
‘Handbuch für den Anfangsunterricht’, ‘Kinderturnstunden’, ‘Erarbeitete Heimatkunde’ en dgl. meer spreken voor zichzelf, - al is daarom, bij nader onderzoek, ontgoocheling niet uitgesloten. Maar openbaring behoort evenmin tot de onmogelijkheden; want we liepen o.a. een paar deeltjes rekenstof door, maakten vluchtig kennis met vouw- en vormoefeningen, keken de eerste kinderturn- of speelstonden in,... en wenschten heimelijk, dat onze leerkrachten er zonder uitstel mede kennis maakten.
Te Weenen, - en dàt moge hier even onderlijnd, - komen de initiatieven, door bemoedigenden prikkel van bovenaf, uit den grond gekropen... en dat toonen welsprekend tientallen bladzijden uit Steiskal's werk aan, waarin over experimenteer- en oefenklassen, over opgeworpen vragen, over getroffen oplossingen gehandeld wordt. Weenen wil de besten uit de massa op den voorgrond halen; en die besten schijnen vélen te zijn, - wat niet verbaast, wanneer de overheden werkelijk leiders en voorgangers blijken.
Doch genoeg hierover, daar we ook een woord verschuldigd zijn aan de zoogenaamde ‘Klassenlesestoffen’. O ja, ook ten onzent konden, per klasse, boeken op een rijtje genoemd, die als leesstof zouden dienstig zijn, ter vervanging van het ééne, ontoereikende klasseleesboek. Maar Weenen, - of de ‘Deutsche Verlag’, wat hetzelfde is, - ging veel verder dan dit boeken noemen: het gaf er circa honderd verschillende uit, met klassieken en met nieuwen tekst, maar steeds met oorspronkelijke illustraties, en voerde die officieel als klasseleesstof in, voor de eerste acht studiejaren. We hebben de lijst er van hier bij de hand, en ook de boekjes. We durven 't niet aan, over zoo'n vracht aan arbeid een oordeel te vellen; maar we beleefden de gunst, enkele van die dingetjes, - die het nooit tot 100 bladzijden brengen, - door te maken, en we zuchtten: waarom kunnen wij niet wat in het eenmaal zoo berooide Weenen mogelijk werd! Want, om nu eens niet van typisch Oostenrijksche heimatkunde en geschiedenis te gewagen of er de Duitsche klassieken bij te halen, die in die boekerij een beste plaatsje kregen, wat is de heele keus een mooie en heerlijk afgewisselde, - en niet het minst die voor de eerste studiejaren! We denken b.v. aan die leutige ‘Kribbel Krabbel Kugelrund’, ‘Das frohe Kind’, ‘Puppen- und Kasperlspiele’, ‘Tierfabeln’, ‘Kinderlust’, ‘Grimms Märchen’, ‘Brehms Tierleben,’... en dan weer verder aan ‘Die Germanen’, ‘Die Niebelungen’, ‘Buch der Arbeit’, aan de heele reeks ‘Volksschatz’,... och kom, aan zooveel, dat dikwijls ook een wonder is van teeken- en kleurkunst en vlakvulling. Dit alles Viktor Fadrus en zijn vele medewerkers tot lof, die van de samenstelling dezer boekerij blijken een eerezaak gemaakt te hebben.
| |
| |
Trouwens, - en dit weze dan het slot van dit artikel - aan Fadrus heeft de hervorming te Weenen den praktischen vakman bij uitnemendheid, den man die voelt wat pedagogisch de behoeften zijn, maar vooral persoonlijk arbeidend op den voorgrond staat om die behoeften te gemoet te komen. En dan is hij niet enkel een der opbouwers van genoemde boekerij, de bestuurder ook, zooals reeds gezegd, van het Pedagogisch Instituut, maar tevens de ontwerper van nieuwe wandplaten en, last not least, met Karl Linke de groote leider van het maandschrift Schulreform (uitg. Haase, Weenen), dat toonaangevend is en de hervormingen helpt voorbereiden, waarom de strijd nog gaande is. Dit blad heeft zijn vaste rubrieken: de huidige schoolbeweging; pedagogische verhandelingen; schoolpraktijk; voor en tegen de hervorming; de plattelandsschool; de Oostenrijksche hervorming en het buitenland; huis en school; pedagogische rondschouw; tijdschriften- en boekenschouw.
De leiders zijn sociaal-demokraten, zooals heel de beweging een sociaal-demokratische is, in heftigen, meestal zegevierenden strijd tegen de politiek van Mgr. Seipel en haar reaktionnaire denkbeelden. Maar welk wijsgeerig of sociaal standpunt men ook inneme, men kijkt met ontzag op naar ‘mannen van de daad’, als die Weenen bezit en immer kweekende is, en voelt zich alleen geprikkeld, in eigen huis om ook zulke opbouwers te schreeuwen, ten goede van ónze maatschappelijke en pedagogische gemeenschap.
H. VAN TICHELEN.
|
|