| |
| |
| |
Arabische Lyriek
De Arabieren zijn het dichterlijk volk bij uitstek en van nature uit en indien zij ons hebben bekoord met hun fantastische Duizend en éen Nacht vertellingen, kunnen zij met Oostersche fierheid bogen op hun minstens duizend en éen poëten, die als zoovele parelen prijken in de kroon, die een volk van 200 millioen Moslims op het hoofd draagt.
Want het Arabisch is de letterkundige en geleerde taal voor al de Muzelmannen, die wonen van den Kaukasus tot China, van de Tartaarsche steppen tot de boorden van den Niger.
Van in de oudste tijden moesten de lange karavaantochten door de eentonige woestijn een aanleiding worden, die den Arabier er toe dwongen aldoor te zingen om aan den machtigen greep der stilte te ontkomen. De viervoudige, zware en regelmatige tred van den kameel gaf den rythmus als vanzelf aan en weemoedig klonk in de troostelooze eenzaamheid de ‘hida’, de gecadan-seerde zang van den karavaangeleider.
En op zijn verre en onafgebroken reizen had de Bedoeïen alle gelegenheid om stil of luidop zijn gemoedstoestand te overdenken. Hij dichtte dan zijn liederen voor het afscheid of het wederzien der teergeliefden, bezong het leven in en rond de tent, den oproep tot het gevecht bij aanval of overval, de vreugde bij het ontmoeten van een waterbron of de verdiende rust onder de palmen der oasis.
De Arabische dichtkunst werd aldus geboren in de woestijn. De dichter ‘chaïr’, d.i. de wijze, werd naderhand de raadsman, tot wien men zich richtte om hekeldichten (hidjas) te zeggen, die dan rondgingen van mond tot mond in de bevriende stammen en waarop spoedig werd geantwoord door den chaïr van de overzijde. Hij werd tevens weldra de toovenaar en het orakel en verwierf meer en meer macht in het beheer van den zwervenden staat.
| |
| |
De eerste beoefende dichtvorm is de ‘kasida’, de ode die klinkt als een melopee en waarvan de versmaat bestaat uit twee opeenvolgende lange maten, gevolgd door een korte, om te eindigen met een lange.
Onder den invloed van de steden, waar dans en muziek werden beoefend, onstonden naderhand nieuwe rythmen en deden nieuwe onderwerpen hunne intrede in de poëzie. De dichters komen bijeen op de jaarmarkten, (b.v. de jaarmarkt van Okaz) en dragen er hunne verzen voor ten aanzien van het dankbaar gehoor der verzamelde stammen.
De oudste geschreven gedichten dagteekenen slechts van de VIe eeuw, na de invoering uit Syrië van een alfabet, dat toegepast werd op de Arabische taal. Want merkwaardig genoeg, de dichters van het nomadentijdvak konden lezen noch schrijven en toch waren zij de grondleggers der Arabische cultuur, die onder de dynastieën der Ommejaden en der Abbassieden zoo luisterrijk openbloeide.
De geschiedenis der Arabische letteren laat zich beknopt indeelen in zeven groote tijdvakken;
I | Het primitieve nomadentijdperk:
|
II | Het voorislamietisch tijdperk:
De dichters van de woestijn. |
Roovers- en baanstroopersliederen. |
De dichters van het hof. |
|
III | Het tijdperk van den Koran: (571-661)
Mohammed en zijne leering. |
De dichters die den Profeet verheerlijken en zijne leering helpen verspreiden. |
|
IV | De Omejaden (661-744)
Naar den naam van den kalief Omar, opvolger van Aboe-Bekr, den stichter der dynastie van Damaskus. |
Voornaamste dichters: |
Omar ben Abi-Rabia (avonturen- en liefdeliederen) † 719. |
Gelegenheidspoëzie. De dichters van Medina. |
Het drietal El-Akhtal, Djerir, Ferazdak († 728). |
|
| |
| |
|
De dichteressen Leïla-el Akijalija (klaagliederen) († 707) en El-Khansa. |
De Perziërs beginnen insgelijks in het Arabisch te dichten. |
De drinkliederen van den Kalief Welid († 742). |
|
V | De Abbassieden (762-1258)
Naar den naam der dynastie van de 37 Arabische Kaliefen, gesticht door Aboel-Abbas, die de Omejaden onttroonde in 750. |
Zetel te Baghdad. |
Voornaamste dichters: |
Moeti-ben Ajas (Voornaamheid van uitdrukking en diepte van gevoel) |
De Abyssinische neger Aboe-Doloma (klucht) † 778. |
De Perzier Backhar-ben Boerd († 783) |
De drinkebroer Aboe-Nowas (het evenbeeld van den Chinees Li-taï-pé) (†- 810) |
De moralist Aboe-el Atahija († 828) |
Opkomst van een schaar liederenkomponisten en zangers: Ibrahim en Ishaak van Mossoel († 849) |
De dichteres Fadl en de zangeres Mahhoebe. |
De hekeldichter Ibn-er Roemi (836). |
De dichter Motenebbi (de zoon van een waterventer) († 965) |
De dichter Aboe-Firas (prins en generaal) († 967). |
Geschiedschrijvers. |
Fabels. |
Anekdoten. |
|
VI | De val van Baghdad
Het Ottomaansche rijk wordt gesticht door Othman (1259) op de puinen van de heerschappij der Abbassieden. |
De geschiedschrijver El Makrisi. |
De dichters El Makkari († 1632) en Hadji Khalfa (Turk) († 1658) |
Ook de Turken nemen de Arabische taal aan als schrijftaal. |
Uitgave van bloemlezingen en volksboeken. |
Uitgave der Duizend en éen Nacht vertellingen. |
Verschijning van den ridderroman. |
De roman van Antar. |
|
| |
| |
|
|
VII | Het tijdperk der 19e eeuw.
Begin der Europeesche invloedsfeer. |
Schuchtere pogingen tot heropbeuring. |
Ontwaken van het nationaliteitsgevoel. |
Heruitgaven van de oude dichters. |
Dagbladen en tijdschriften. |
Centra: Beyrouth en Caïro. |
|
De glansperiode zet in met den Koran van Mohammed (571-632), den dichter-profeet, - die zijne loopbaan begon als kameeldrijver tusschen Syrië en Mekka en zijne goddelijke inspiraties ontving van den Heiligen Geest, door tusschenkomst van den aartsengel Djabril, - om vervolgens te ontluiken onder de dynastie der Ommejaden in Damaskus en haar hoogtepunt te bereiken tijdens de heerschappij der Abbassieden, de luisterrijke dynastie der 37 Arabische Kaliefen van Baghdad.
Met de stichting van Damaskus, de hoofdstad van het jonge keizerrijk, werd de hegemonie der nomadenstammen weldra uit de woestijn overgedragen op de bewoners der steden. De oude ‘kasida’ der Bedoeïenen werd verdrongen door de meer soepele gelegenheidspoëzie. Het stadsleven en de wisselende politieke gebeurtenissen brachten een onafzienbaar arbeidsveld mede. De lange rythmische verhalen moesten het afleggen tegen de eenvoudige prosodie van den ‘radjaz’ en de daarop volgende nieuwe rythmen en vormen.
De dichters worden aan het hof geroepen, bezingen den lof van den Kalief en zijne lievelingsvrouwen, verheffen de gunst van de hoogwaardigheidsbekleeders of doen deze door hun scherpe satieren in ongenade vallen. Zij worden overladen met eerekleederen in het paleis van den Sultan en krijgen als leerlingen prinsen en prinsessen.
De ongeëvenaarde luister der Abbassieden komt de kroon op het werk zetten. Dichters en geleerden uit alle streken van het onmetelijk rijk worden door het centrum Baghdad aangetrokken en er met open armen ontvangen. Het beoefenen der dichtkunst wordt algemeen in de geletterde kringen en in de pleïade dichters zijn de namen van sultans, prinsen, walies en kadies te onthouden.
Drink- en liefdeliederen, feest-, rouw en godsdienstgezangen,
| |
| |
lyrische ontboezemingen over de vreugde, het leed en de onstandvastigheid van het leven, heldendichten, oden aan de heerlijkheid der natuur, klucht- en volksliederen, hymnen aan de schoonheid van het menschelijk lichaam, jachtliederen enz., vallen in het kader dezer poëzie, die meestal werd getoonzet door even geniale toondichters en door toedoen van bekwame zangers en voordragers de heele Islamietische wereld rondging en ze veroverde.
De dichtkunst, die de oude volkeren ons hebben nagelaten, is over het algemeen van epische stof. Die der Arabieren integendeel is uitsluitend lyrisch. Zij is vooral, om het met éen woord te zeggen, Oostersch, met al het vreemde, het fantastische, het droo-merige, het narkotische en ook het kinderlijk-naïeve dat dit bekoorlijk tooverwoord in onze verkleumde Noorderharten vermag op te wekken.
De gedichten, die ter illustratie van dit beknopt overzicht hier volgen, behooren tot het bloeitijdperk der Ommejaden en der Abbassieden.
Den salam en alle hartelijkheid aan den welwillenden lezer, die ze begunstigen zal met het geschenk van zijn aandacht. Amin!..
Welkom
Hadden wij uwe komst op voorhand geweten,
wij hadden het purper van ons hart
En wij hadden u binnen geleid
onder de arkaden onzer wenkbrauwen
in het paleis onzer borst.
En de mozaïeken hadden voor u gedanst
en in hun taal u toegeroepen:
voor de hooggeëerde bezoekers!
| |
| |
Vergankelijkheid
Aanschouw de pyramieden van Egypte.
Zij leeren u den waan van den tijd.
zij vertelden u wat er gebeurd is
Geen bouwwerk onder den hemel
evenaart de pyramieden van Egypte.
Zij dwingen den tijd eerbied af,
als alle dingen den tijd vreezen.
O gij, die de vergankelijkheid des levens vergeet,
waar zijn de bouwmeesters gebleven?
maar zij zelf zijn reeds lang,
Damaskus
De Schepper vraagt zich steeds nog af,
hoe hij ooit zoo'n werk mocht voltooien.
Ik dacht dat ik was in het aardsch paradijs.
De nacht was een nacht van vrede en peis,
die lag op de stad met beide vleugels,
tot het morgengedans van het licht herbegon.
De dauw op ban- en dadelboomen
was geen dauw, maar paarlen, paarlen,
blinkende paarlen in de hand van den wind.
De vogels schenen te lezen;
de windbries schreef op 't blad;
de wolken illustreerden het blad
| |
| |
Aan de geliefde
De slankheid uwer gestalte
en de dans van uw heupen.
De wijn uwer lippen en de honing van uw mond.
en hun korreltjes kornalijn.
U te verwachten is zoetere weelde
dan genade voor een veroordeelde.
II
die rijst tusschen de gouden vruchten
van den Boogschutter tot de Zeven Sterren.
Zij is de schitterende parel,
die den zonnigen dageraad aanmeldt.
Zij is de dauw van het hemelzwerk.
Zij is de luchtbel in de zilverbeek,
zij is de anemoon van levende wangen.
Zij is een verbrande topaas
Hare oogen omkranst door de blauwe kohl:
Hare oogen zijn donkere viooltjes!
De list
Het toeval voerde eens een musch
in de klauwen van een valk.
De musch, in nood, zei tot den valk,
| |
| |
die met zijn prooi wegvloog:
Ben ik, o valk, niet te gering
Gij gaat met zulk een nietig ding
uw prinslijk maal ontsieren.
De trotsche valk schoot in een lach
en liet de straatmusch vliegen.
Berusting
Vraag het noodlot geen genade,
gij doet het onrecht aan.
Vervloek het niet met wrok en spijt
Rechtvaardigheid is hier onvindbaar.
Neem van het wisselend leven
zet in uw hoofd geen zorgen.
Het leven is als dag en nacht,
Waardeer het lichtgeflonker,
want niemand kan zijn lot ontgaan.
De zangeres
Bevallig neemt zij 't speeltuig aan.
Ivoren vingeren streelen de snaren.
De morgenwind beroert de blaren.
Een engel speelt met porselein.
Haar stem geneest de dooven
en zelfs de stomme zal haar loven:
Wat hebt gij schoon gezongen!
Lied
Mijn schuchter hart is bang
| |
| |
dan trilt mijn jonge borst
vol lust en vreugdetoover.
hoe wordt mijn hart bedrukt,
die men haar kind ontrukt.
De tulp
in de tuinen des sultans,
in het hoogland van Iram.
tot den roemer ouden wijn:
‘Ik bedwelm alvorens de lippen mij raken.’
tot het laaiende brandhout:
‘Ik brand en verteer niet.’
rood als het bloed van de draken.
A.W. GRAULS.
Uit ‘Arabische Gedichten’, nagedicht door A.W. Grauls.
|
|