| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
Geschiedenis.
We eindigden onze jongste kroniek met enkele regelen betrekkelijk ‘Wandplaten over vaderlandsche geschiedenis’, (uitg, ‘De Sikkel’, Antwerpen). We konden er even goed onze huidige bijdrage mee hebben ingeleid. Want zoo het een heele gebeurtenis is, dat op eigen bodem degelijke wandplaten ten gerieve van dit eene, typisch nationaal te behandelen leervak verschijnen, die gebeurtenis zelf stelt des te grievender in het licht, wat er al ontbreekt in België om van ons geschiedenisonderwijs een opbouwend, gezond stuk leven te maken.
Jawel, over den geest van dat onderwijs werd menigmaal gediskussieerd; en zelfs hadden zekere diskussies voor gevolg, dat het Staatsprogramma der lagere scholen inzake geschiedenis merkelijk gewijzigd werd. Maar of het er beter of kortweg goed om geworden is?... Als men op blz. 45 leest: ‘Het geldt hier hoofdzakelijk een aanvankelijke geschiedenis der beschaving. Er zal dus niet te veel nadruk mogen gelegd worden op de oorlogsgebeurtenissen’... en dan op blz. 46 in hoofdzaak oorlogsfeiten als programmapunten aangegeven ziet, dan vraagt men zich eerlijk af: of de overheid wel daadwerkelijk een nieuwen, beteren weg opwil.
Beschavingsgeschiedenis: geschiedenis der beschaving, d.i. van den kultureelen uitgroei van het leven, vooral in België?... Akkoord er mee, want het is juist die uitgroei, welke België gemaakt heeft tot wat het heden is: een land, waarin twee volkeren eeuwenlang een gemeenschappelijk leven hebben geleid, vol strijd naar binnen en naar buiten, maar ook vol gezamenlijken kultureelen opbouw, tot grooter eer en aanzien van ons lands- en volksbestaan. Alleen, dat is tamelijk abstrakt; en de jeugd begrijpt en waardeert dat niet, indien het haar niet op aanschouwelijke, plastische wijze wordt bijgebracht.
Van de boeken en boekjes, waarin over geschiedenis gehandeld wordt, gewagen we niet; ze bieden gewoonlijk als hoofdzaak vorstenlevens en oorlogsfeiten en als bijzaak beschavingsverschijnselen aan en zijn door den band in een onmogelijk te verteren ‘historisch taaltje’ gesteld. Maar wel hebben we 't even over
| |
| |
de aanschouwingsmiddelen. Dus over platen, zegt men; en inderdaad, daartoe schijnen die middelen zich werkelijk te beperken. Welnu, wie dan platen uitbaat bedient zich, - buiten enkele boekillustraties om, - van de verzamelingen van Lehmann, Hoffmann, Seemann, De Jongh en Wagenvoort en dgl., die, oorspronkelijk voor Duitschland of Nederland bestemd, als zoodanig een niet te onderschatten waarde hebben, maar, op enkele platen na, kwalijk als uitbeelding van onze geschiedenis kunnen aanvaard worden. Origineele Belgische platen ontbreken; en zoo komt het dat we, na het mooie, pas inleidend werk ten goede vanwege ‘De Sikkel’, verlangend uitzien naar nog meer, veel meer van haar, dat onzen nationalen uitgroei kenmerken zal. En tot dat ‘veel meer’ behooren dan reproducties: van Belgische gemeenten, in verschillende stadia van ontwikkeling; van kleeding, huisvesting, bewapening (zelfverdediging) door de eeuwen heen; van openbare en partikuliere gebouwen, met den bouwtrant, daarin tot uiting gebracht; van openbare plechtigheden, volksfeesten, traditioneele gebruiken, als kenschetsing van het leven; van kunstenaars, ontdekkers, uitvinders, geleerden en van het werk, dat ze hebben voortgebracht; van handel- en nijverheidsondernemingen en de veranderingen, die ze hebben ondergaan. Zeker, zulks vergt het verzamelen van talrijke teekeningen, foto's en overige dokumenten, statistieken inkluis, maar waar openbare besturen hun steun willen verleenen, - en daar heeft ‘De Sikkel’ recht op. gezien den treurigen toestand waarin we verkeeren, - daar komt ook het moeilijkste in orde, ten goede van allen.
En nu we toch ‘veel meer’ verlangen dan wij, schamele armen, bezitten, werpen we meteen de vraag om diapositieven of lantaarn-glasplaatjes of, wilt ge 't goedkooper, de vraag om diafilmen op. Weet de lezer, - die toch wel de illustreerende waarde van het lichtbeeld erkennen zal, - dat wij zoo goed als àl ons materiaal voor projectie aan Frankrijk, Duitschland, Engeland en het overige buitenland ontleenen, met de nadeelen die daar onafscheidelijk aan verbonden zijn? Ook in dit opzicht dus is weer alles te doen; en als we b.v. nagaan, hoe Duitsche firma's thans bezig zijn vooral hun verzamelingen historische diapositieven te vermenigvuldigen en in het teeken van een nationaliseerende strekking te stellen, dan moet ons dit een prikkel zijn om onzerzijds, - nog eens met hulp der openbare besturen, - stelselmatig diapositievenen diafilmenreeksen aan te leggen naar teekeningen, foto's, schilderijen en zoo meer.
Misschien komt, bij het lezen van deze regelen, iemand met de bedenking af: ‘goede platen en diapositieven van eigen huize bestaan wel, want ik ken vrienden, die er zelf ontworpen hebben.’ Dien ‘iemand’ spreken we dan niet tegen; wij ook weten toevallig
| |
| |
een paar menschen zitten, die zich privatim aan een mooie proef hebben gewaagd. Maar één zwaluw maakt nog de lente niet; en daarom luidt ons verzoek, rechtstreeks aan het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen: laat het schema opmaken der aanschouwingsmiddelen, welke gij tot illustratie der beschavingsgeschiedenis noodig acht; vraag de gemeente- en schoolbesturen en de uitgevers, de inheemsche, van oorspronkelijkheid getuigende aanschouwingsmiddelen die ze bezitten te vermelden en, zoo mogelijk, ze ter kennisgeving in te sturen; draag enkele onderwijsmenschen, - daarom niet uitsluitend specialisten in de geschiedenis, - de taak op, het ingezondene te onderzoeken en te schiften,... en vooral, praktische voorstellen daaruit af te leiden tot mogelijke samenstelling en kommercieele vermenigvuldiging der benoodigde verzamelingen. En het zal dan blijken, dat niet enkel wandplaten en diapositieven, maar ook historische kaarten en andere dingen meer, - men denke b.v. aan de rijke verzameling houten voorwerpen van Blümner en Rausch, - dienen aangemaakt, indien men werkelijk over alle gewenschte leermiddelen wil beschikken ten gerieve van het geschiedenisonderwijs.
En wat dan het programma betreft?... Men late het voorloopig ongewijzigd, zoo men wil, het oogenblik afwachtende, dat het straks bedoelde schema zal opgemaakt zijn. Of beter: men beschouwe programma en benoodigde leermiddelen als één onafscheidbaar geheel en make ze samen tot één grondslag, om er al 't overige aan te verbinden. Dat zulks de goede gang is en voortreffelijke uitslagen zou opleveren, achten we zeker, - al is een kroniek in dit tijdschrift de plaats niet meer om dat nader aan te toonen.
| |
Boeken.
Geen boeken over geschiedenis, - tenzij dan dit ééne; De wereldgeschiedenis in een notedop door V.M. Hillyer, voor Nederland bewerkt onder toezicht van Dr. J.A. Vor der Hake (uitg. Hollandia-drukkerij, te Baarn). Hillyer zelf merkt bij zijn werk op: ‘De gebeurtenissen, welke ik beschreef, zijn niet de belangrijkste geweest, die in de wereldhistorie hebben plaats gehad; neen, maar het zijn wel de belangrijkste geweest, die door een kind begrepen en gewaardeerd kunnen worden.’ En de Nederlandsche bewerker is het eens met den auteur om te verklaren, dat dit boek niet als een kinderlijke historie te beschouwen is, maar ‘als een voorlooper, een echte, serieuse voorlooper op latere, serieuse geschiedenis-studie.’ Beter kan Hillyer's werk niet gekenschetst worden. Het bevat, in een boekdeel van circa 500 bladzijden luchtigen druk, negen en zeventig ‘verhalen’;
| |
| |
maar die verhalen, met jongensachtige, prikkelende titels, hangen telkens een bizonder plastisch, humoristisch beeld op der gebeurtenissen en slagen er in, de schijnbaar meest ingewikkelde zaken rechtstreeks aanschouwelijk voor te stellen en te verklaren. We hielden wel van Van Loon, toen zijn vulgariseerende werken verschenen; we houden echter heel wat meer van Hillyer, omdat hij met zijn temperament zoo jong is als de jongens zelf en werkelijk aanvoelt, hoe een onderwerp moet aangepast om begrepen en genoten te worden. De teekeningen in den tekst bedoelen meer verklarend dan mooi te zijn, - en dat ook is goed gezien. Hillyer moest onze leerboeken over vaderlandsche geschiedenis eens inkijken; dan werd hij er bewust van, waarom velen onder ons een broertje dood kregen aan dat leervak. Of liever, onze schrijvers moesten zijn schrijftrant eens genieten; dan maakten ze wellicht hun eigen arbeid over, tot zegen van de jonge menschen...
Maar we laten thans de geschiedenis los, om enkele andere werken aan de lezers voor te stellen.
Vooreerst een paar uitgaven der firma Ploegsma, te Zeist, namelijk: Uit het slop van Willem Klein, door W. Sandberg-Gorter, en De lamp van den meester, door Sani van Bussum. - allebei oorspronkelijk werk, - en Lief en leed van twee kleine jongens, naar Duhamel's boek ‘Les plaisirs et les jeux’, vertaald door J. Riemens-Reurslag.
De firma Ploegsma heeft zich een stevige reputatie verworven door de uitgaaf van werken, als die van Dr. Foerster, R. Casimir, O. Barendsen, Dr. C.P. Gunning, mej. Telders, Jef Vermeer, e.a. die telkens een stuk degelijkheid met meer dan tijdelijke waarde bleken te zijn; en ze heeft er bovendien een eer in gesteld, ieder dier werken als materieele uitvoering zoodanig te verzorgen, dat het voor elk auteur een extra feest is geworden bij Ploegsma ‘van de pers te komen’.
‘Uit het slop van Willem Klein’ is een opeenvolging van veertien hoofdstukjes, die veertien typische jongens en meisjes uit een beruchte steeg in Den Haag aan de lezers voorstellen; diepgaand is de schets nooit, daar blijkt ze te bondig voor, maar raak toch dikwijls, - zoo raak zelfs, dat we Mevrouw Sandberg gaarne iets méér over een paar dier grofgesneden typen zagen vertellen. De buitenwereld mag 't wel eens weten, wat het beteekent zekere uitschotwezentjes te mogen opvoeden en onderwijzen. ‘De lamp van den meester’, aldus getiteld naar de laatste en langste schets in het boek, grijpt dieper in. Jawel, het heet geschreven te zijn door de vrouw van den meester, niet door hemzelf, en zoo doet ook de eerste schets ‘De meester, de klas en het huis’ wel aan, die bizonder vrouwelijk-meelevend is. Maar dan komen er andere, heerlijke schetsen, als ‘De jongen en de meester’,
| |
| |
‘Naatje en de schoolreis’, ‘Sijtje of de ouderlijke macht’ en ‘Laurens’ in voor, waarvoor ge haast de meester zelf hoeft te zijn, die de gevalletjes beleefd en aangevoeld heeft; en dan zitten daar in 's meesters mijmeringen onder de oude studielamp zooveel mannelijke trekjes vol ironie en soms vlijmende scherpte over 's meesters studenten- en meestersjaren, dat een vrouw wel diep in zijn gedachte- en gevoelsleven moet zijn doorgedrongen, om 't met haar gaven zoo te kunnen uitbeelden. Nu, het is een alleszins mooi boek geworden; en 't heeft, naast zijn degelijken inhoud, ook een stijl, een schrijftrant van iemand die prachtig de pen kan houden.
‘Lief en leed van twee kleine jongens’ biedt ons, in een Nederlandsch dat Duhamel's heerlijke Fransch, zonder stijlmakerij, ten volle waardig is, een heele reeks kijkjes aan in het leven van schrijvers eigen kinderen. Nu zeggen we niet: ge ziet die guitige jonge kwantjes daar vóór u, in springlevenden lijve, - want daar treedt de vader zelf, de psycholoog en filozofeerende verteller te sterk voor op den voorgrond. Maar van scherpe waarneminkjes, van ironische bedenkingetjes is het boek overvol, - en dat maakt er ten slotte een kostbaar stukje lektuur van.
Anders dan deze boeken is het werkje Tot geluk geboren, door J. Riemens-Reurslag (uitg. Maatschappij tot Nut van 't Algemeen). Het heeft als ondertitel ‘Opvoeding van het kind van de geboorte tot den schoolleeftijd’ en geeft, in 48 bladzijden tekst, een maximum aan praktische beschouwingen over zuigeling en speelkind en over de wijze om die te behandelen. 't Is eigenlijk een volksboekje of het zou dit moeten zijn; want elke jonge moeder en dito vader hebben er belang bij, den zakelijken inhoud er van te kennen. Denkelijk beleeft dit werkje spoedig een tweede uitgaaf; daarom zouden we aan de schrijfster vragen: vereenvoudig nóg uw taal, vermenigvuldig nóg uw praktische gegevens en onderlijn ze vooral, - en aan de teekenaarster, Adri Alindo: doe als Louis Raemaekers in ‘Janneman’ en geef nog veel meer prentjes, nauw bij den tekst aangepast. Want er is mogelijkheid, met dit mooie boekje over ‘tot geluk geboren’ kinderen duizenden gezinnen, - ook in Vlaanderen, - van dienst te zijn.
Dat de firma Wolters er ook ditmaal bij is, hoeft niet gezegd. Daar staat de pers eigenlijk geen oogenblik stil, zoodat men al werk te over krijgt met de eenvoudige vermelding van haar uitgaven.
In de reeks ‘Lyceum-herdrukken’ verschijnt de tweede druk der Gedichten van de Genestet, Staring en Potgieter, gebloemleesd en bizonder welsprekend besproken door Dr. Lansberg, die aldus de vóór-Tachtigers een blijvende plaats in het M.O. verzekert. - De Nederlandsche leesboekenuitgaven tellen weer enkele num- | |
| |
mers meer: Samenspraken, door J.J. Visser, kreeg een tweede deeltje, met ditmaal ietwat grooter stukjes, bestemd om gezamenlijk gelezen, zoowel als gespeeld te worden; - Cor Bruijn en N. van Hichtum brengen de eerste twee deeltjes van Uit het sagenland (Europa; Onze overzeesche gewesten) en laten ze heerlijk door Isings en Gabriëlse illustreeren; - J. Kleijntjens en Dr. H. Knippenberg bieden, in 7en druk, Van goden en helden aan, dat in het M.O. als leesboek bij de algemeene geschiedenis bizonder dienstig blijkt en zeer aanschouwelijk geïllustreerd is. - In verband met taalonderwijs laten Broeckx en Goemans hun Eerste Fransche lessen I in 3en druk en III in 2en druk verschijnen en brengt Dr. De Baere zijn Oefeningen bij de beknopte Nederlandsche spraakkunst I in 3e en II in 2e uitgaaf; - wat aanduidt, dat genoemde auteurs, drie Vlamingen, definitief hun plaats in het M.O. gevonden hebben. - Besançon en Franssen bieden, in 2en druk, het eerste hunner drie deeltjes Bonnes pages aan; geestige lektuur voor het zevende en het achtste leerjaar. - In de reeks ‘Von deutscher Art und Kunst’ verschijnt, als elfde deeltje, Prosa aus Rainer Maria Rilke, met inleiding en Nederlandsche voetnota's van mej. Dr. I.A. Thomese. - In de reeks ‘A New English Library’ biedt P.A. Ter Weer ons,
geannoteerd, Walter Scott's The Talisman aan en lezen A.C. Stehouwer en J. Kooistra English and American Humor samen uit Wells, Henry, Tarkington, W. Jacobs, Phillpotts e.a.
Het middelbaar onderwijs mag niet klagen, dat de schrijvers niet systematisch binnen 't bereik der leerlingen gebracht worden; althans, de firma Wolters brengt rijkelijk daartoe haar opbouwend aandeel bij.
Nog een paar boekverschijningen wezen hier tot slot vermeld.
We ontvingen van de Engelsche uitgevers Ginn and Cy, London (Queen Square), The Field Readers, zes deeltjes met Teachers' Manual, door Walter Taylor Field. Ware het alleen om de prenten in deze leesboekenreeks te doen, we zouden zeggen: kom eens kijken. - want een leven en een humor, als Lucy Forster Scott in haar teekeningen in kleur uitspreekt, geeft niemand hier in één onzer leesboeken. Maar er is meer nog dan dat: want de heele reeks, bestemd voor het aanvankelijk leesonderwijs, zit vol nursery rhymes en folk tales, d.i. vol van die ‘Moeder-de-Gans atmosfeer’, die zoo treffend in ónze eerste leesboekjes ontbreekt. En dan wordt die atmosfeer er ook in gehouden, dank zij de leutige liedjes en andere hulpmiddeltjes, welke de auteur in zijn handleiding toelicht. Die handleiding zelf, trouwens, is een toonbeeld van klaarte en kon even logisch een wegwijzer heeten. Het geheel is dus de kennismaking overwaard, - ook voor onze uitgevers, en in de eerste plaats voor de allerbeste.
| |
| |
De firma Van In, te Lier, liet ons De studie der vermenigvuldigingstafel, door B.A. de Cleene, toekomen. Om wille van de kinderen, wien ‘de tafels’ over 't algemeen een pijniging zijn, hebben we deze ‘bijdrage tot de methodiek der actieve school’, zooals de welsprekende ondertitel luidt, doorloopen... en vastgesteld, dat schoolopziener J.Th. Strauven best werk verrichtte, toen hij het oorspronkelijk Fransch boekje in het Nederlandsch bewerkte. Want hier worden de oorzaken van den huidigen, slechten toestand blootgelegd en, naast de toelichting der nieuwe werkwijze, een aantal interessante bijkomende werkzaamheden aangegeven. Zoo elke school dat boekje aankoopt en uitbaat, zal ze de jonge leerlingen ten zegen zijn.
Eindelijk noemen we Nederlandsche woordenschat, door A. Mussche (uitg. Van Rijsselberghe en Rombaut, Gent). Twee deeltjes, die op 't eerste zicht samen een allegaartje vormen, zoo ver uiteenloopende zaakjes als er, zg. in verband met onzen woordenschat, in worden aangeroerd. En feitelijk ligt hier de fout bij den steller zelf, die niet alleen een aantal losse stukjes, bladvullingen, prenten best had kunnen weglaten, maar voor 't overige het geheel wel methodischer had mogen ordenen. Toch vonden we een aantal interessante gegevens in dit werk, - interessant dan in dezen zin, dat ze ons een levend beeld aanbieden van wat occasioneel naar aanleiding van den woordenschat in middelbare onderwijsgestichten zou ter sprake komen. Dat na het tweede deeltje gemakkelijk een derde, een vierde, enz. zouden ontstaan hoeft geen toelichting; praktisch noodig vinden we 't echter niet, 't occasioneel aan te leerene te zien bundelen.
H. VAN TICHELEN.
|
|