De Vlaamsche Gids. Jaargang 16
(1927-1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
Uit de TijdschriftentrommelBulletin de la Commission de Handelingen van de Commissie voor Toponymie & dialectologie. opbouwen. revue de Geneve. La Nervie.De eereplaats aan twee eerstelingen. De eerste werd geboren einde '27, in de drukkerij Vaillant-Carmanne te Luik en is het kind van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie. Dr. Ad. Van Loey heeft er vroeger in ditzelfde tijdschrift reeds over gerept, aan het einde van een bijdrage, ‘Plaatsnaamkunde’, waar hij de geschiedenis van deze hulpwetenschap der philologie in het kort heeft geschetst en er tevens al het belang van in het licht gesteldGa naar voetnoot(1). ‘Daar nu echter, schrijft Dr. Van Loey in vermeld stuk, het verzamelen van de ongeveer 300 à 400 plaatsnamen van elke der 2600 en eenige gemeenten van ons land onmogelijk kan gedaan worden door enkele geleerden, moeten er medewerkers opstaan. Iedereen, die wat liefde voor zijn streek heeft, kan meedoen: in de eerste plaats archivarissen, leeraars, onderwijzers, schepenen, ambtenaars, notarissen, geestelijken, geneesheeren, enz. enz.’ Dit alles schreef ook, maar eenigszins breedvoeriger, Prof. J. Feller in Méthode de la toponymie, het eerste artikel van nr 1 van het BULLETIN-HANDELINGEN... En dit hebben voorzeker ook al de leden van de door oud-minister Huysmans aangestelde commissie, toponymisten zoowel als dialectkundigen, onder elkaar gezegd; en besloten zullen ze hebben, dat het eerste nummer van hun orgaan zóó zou samengesteld zijn, dat het in de eerste plaats de onontbeerlijke medewerking van velen zou doen ontstaan en dat het den belangstellenden een leidraad zou zijn in hun opzoekingen en in hun werk. Het boek - dit nr 1 is eerder een boekdeel dan de aflevering van een tijdschrift: het telt XXIV + 250 blz. - begint inderdaad met ons te leeren wanneer en hoe bewuste commissie tot stand kwam, uit welke leden zij is samengesteld, welk het programma harer werkzaamheden is en wat zij in den loop van het eerste jaar van haar bestaan heeft weten te verwezenlijken. Daarna komen een paar Waalsche taalkundigen aan het woord: Prof. J. Feller met de reeds vermelde bijdrage Méthode de la toponymie en met Initiation historique et bibliographique; docent Jean Haus met La dialectologie wallonne en prof. A. Doutrepont met La philologie wallonne en 1926. Over Vlaamsche toponymie handelen verder prof. J. Mansion (Iets over toponymische methode) en prof. H.J. Van de Wijer (Bibliographie van de Vlaamsche plaatsnaamkunde); over Vlaamsche dialectologie krijgen wij bijdragen van docent E. Blancquaert (Methode van de Vlaamsche Dialectologie en Historisch overzicht van de Vl. Dialectologie) en van docent L. Grootaers (De Nederlandsche Dialectstudie in 1926). Men ziet het, voor al wie, hetzij in Wallonië of in Vlaanderen, het zijne wil bijdragen tot het groot en nuttig werk van het opsporen, aanteekenen en bestudeeren van de | |
[pagina 287]
| |
in België te lang verwaarloosde of meestal met gebrek aan wetenschappelijken geest behandelde plaatsnamen en gewestspraken, een niet genoeg te prijzen inleiding en handleiding. De tweede der eerstelingen, waarvan hier sprake, zag het daglicht te Brugge in Januari 1928 en werd er gedoopt met den naam: OPBOUWEN. Reeds het sober, maar zeer origineel geteekend en gekleurd kouvert laat vermoeden dat dit tijdschrift tot de nieuwe kunstrichting, de gezonde nieuwe kunstrichting zonder excentriciteit behoort; het is een algemeen maandschrift, het drukt vereenvoudigde en noemt zich katholiek. ‘Alhoewel in hoofdzaak gewijd aan literatuur en kunst, - schrijft inderdaad de hoofdredactie in haar woord tot inleiding - zal OPBOUWEN steeds een bijzonderen nadruk leggen op de eenheid van leven en kunst, en dus geen enkele wezenlik dominante geestesaangelegenheid, buiten voormelde gebieden liggend, onverlet laten. De redaktie zal er over waken dat de opbouwende taak van het tijdschrift geheel vervuld worde in het licht der katholieke levensynthese, waarvan de monumentale eenheid en universaliteit de harmonieuse, “opbouwende” ordening van alle levensdeugdelike geestesbedrijvigheden mogelik maakt... In een Algemene rubriek zal over katholiek leven, sociologie, wijsbegeerte, ekonomie, onderwijs e.m.a. kunnen gehandeld worden. Afzonderlike rubrieken zijn gewijd aan Letterkunde, Toneel, Bouwkunst, Plastiek, Muziek en Film. In deze rubrieken zal de lezer op de hoogte gebracht worden van het meest belangwekkende, dat op bovengenoemde gebieden, zo binnen als buiten de eigen landgrenzen geschiedt. Elke rubriek heeft haar eigen redakteur - een man van het vak - die, benevens oorspronkelike bijdragen, ook geregeld boekbesprekingen en persoverzichten levert, en mede tot taak heeft de ingestuurde bijdragen, verslagen, knipsels, enz. in verband met de door hem verzorgde rubriek, te keuren en te ordenen... De eerste jaargang van OPBOUWEN zal bestaan uit tien afleveringen. Iedere aflevering brengt 48 bladzijden tekst, en gemiddeld 8 bladzijden illustraties. Prof. Architekt Huib. Hoste (H.I.S.) heeft het hoofdredakteurschap aanvaard, en zal tevens de rubriek Bouwkunst verzorgen. De schilder Victor Servranckx werd bereid gevonden om te fungeren als redakteur van de rubriek Plastiek, Karel Albert voor de rubriek Muziek en K. Dekeukeleire voor de rubriek Film. Wies Moens hoopt zo spoedig mogelik de rubriek Letterkunde op zijn rekening te kunnen nemen. Een vast medewerker voor toneel zal later worden bekend gemaakt. Bekende schrijvers als Marnix Gijsen, Anton Van de Velde, Stan Leurs, Jean P.C.M. Van de Voort, J. De Herdt, Dr. Francine van Hecke, E.P. van Winckel e.a. hebben reeds hun medewerking toegezegd.’ Onder de voornaamste bijdragen, in nr 1 van het nieuw tijdschrift bevat, noemen wij: Ontdek Amerika door Marnix GijsenGa naar voetnoot(1), Over Maritain's Primauté du Spirituel door X..., Harmonie tussen oude en nieuwe architektuur en Van en over Mallet-Stevens door Huib Hoste, Ons standpunt over plastiek door Victor Servranckx, Het wezen der kinegrafiese emotie door K. Dekeukeleire, Muziek en Mekaniek door Karel Albert en Toneelschikking door H.H. OPBOUWEN doet werkelijk heelemaal nieuw, maar in het geheel niet vreemd aan; als richting en als geest is het voor Vlaanderen wat SEPT ARTS voor het Franschsprekend gedeelte van België is, als uitvoering staat het echter veel hooger. Kan OPBOUWEN door een aanzienlijk abonnentenaantal doordringen tot het hart van ons volk en blijft in de toekomst dit tijdschrift op hetzelfde peil als dat van zijn eerste nummer - en daar is ons de samenstelling van de redactie een waarborg voor - dan zal Januari 1928 een datum van beteekenis mogen heeten in den kultuurontwikkelingsgang in Vlaanderen. | |
[pagina 288]
| |
De namen van Anton Van de Velde, Victor Servranckx en Karel Albert, onder die der medewerkers van OPBOUWEN genoemd, brengen er ons heel natuurlijk toe hier te spreken van het Vlaamsche Volkstooneel. Over deze kunstvereeniging verschenen in het Januari-nummer der REVUE DE GENEVE een paar lofvolle bladzijden van de hand van den Franschschrijvenden Belg Frans Hellens. Naar aanleiding van de uiterst goed geslaagde opvoering te Brussel van de Fransche versie van Teirlinck's Man zonder lijf, raakt schrijver het vraagstuk aan van het tooneel in België. Vooral in Vlaanderen, zegt hij, werden tot hier toe de beste pogingen gedaan tot moderniseering van het tooneel en wat het Vlaamsche Volkstooneel in dit opzicht heeft weten te presteeren is merkwaardig. Ook de onbekrompenheid van geest van de leiders dezer kunstonderneming dient bijzonder geprezen; want, alhoewel het Vlaamsch Volkstooneel zich Vlaamsch noemt en katholiek, schrikt het bestuur er van er niet voor terug om andere stukken dan Nederlandsche en vrome op touw te zetten en op te voeren in stad en dorp; Hamlet, De nieuwbakken Edelman, Reinaert de Vos en Tijl zijn daar om er van te getuigen. Door dit laatste stuk vooral is het Vl. Vt. er in geslaagd Vlaanderen deelachtig te maken aan de beweging tot vereenvoudiging en vernieuwing van de insceneering, zooals deze tegenwoordig begrepen wordt in Duitschland en in Rusland en uitgelegd en verdedigd door Camille Poupaye in zijn werk La mise en scène théâtrale d'aujourd'huiGa naar voetnoot(1).
Vereenvoudiging, vernieuwing, moderne kunst, allemaal jazz-band en neger-aesthetiek, heeft men weleens gezegd. Misschien wel. En waarom niet? ‘Dans le domaine artistique, heeft iemand gezegd, le monde n'a de frontières que l'espace où il tourne,’ en zijn de negers ook niet met ons bewoners van den grooten bol, die aarde heet? Zijn de uitingen van hun kunst van een anderen aard dan de onze, minderwaardig is deze echter niet. En wien er zich van wil overtuigen raden wij aan het rijk-geïllustreerd speciaal nummer ter hand te nemen dat, einde 1926, het Fransch-Belgisch tijdschrift voor kunst en letteren LA NERVIE wijdde aan L'Art Nègre. Het jaar 1927 heeft ditzelfde tijdschrift gesloten met insgelijks een geïllustreerd speciaal nummer over negerkunst; het heet L'Art Colonial ou le Congo interprêté par les artistes en is samengesteld door Gaston-Denys Périer. Na een kort artikel bij wijze van inleiding, waarin aan den Engelschen kunstenaar, den reisgezel van Stanley door Afrika, Herbert Ward, alsook aan Léon Dardenne en aan Frans Hens wordt herinnerd, laat de heer Périer de kunstenaars zelf aan het woord - en, van de talrijke en zeer goed gekozen illustraties echter niet gesproken, is ongetwijfeld de verzameling antwoorden van Pierre de Vaucleroy, Marcel Baugniet, Luc Haesaerts, Henri Kerels, Pierre Flouquet, Arsène Matton en Fernand Lantoine op de vragenlijst, die hun door het bestuur van LA NERVIE werd gestuurd, het meest belangwekkende en het eigenaardigste, dat deze aflevering, aan koloniale kunst gewijd, den lezer biedt....
7 Febr. 1928. Dr. C. DEBAIVE. |
|