De Vlaamsche Gids. Jaargang 16(1927-1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 268] [p. 268] [Verzen] Jonge Lente Voor 't eerst, na donkre dagen, schuift de hemel open En spreidt het firmament zijn vlekkig-blauwe pracht. De zonne vonkelt moedig en, fluweelig zacht, Komt, van het Zuiden ver, het Voorjaar aangeslopen. Nog staan de boomen grauw en zwart van winternacht. De koperbeuken schijnen als met brons bedropen. Alleen 't geluchte juicht, wijl zonnestralen loopen Als vloeiend goud, langs bosch, langs hagekant en gracht. Doch 't is de Lente reeds! Zij heeft in mij ontstoken Het blakend minnevuur; zij stemde 't liefdelied: De blijde lentejeugd heeft ook ùw beeld ontloken. Want is uw lieve naam, geliefde, ook Lente niet? Het Voorjaar, zegerijk, viert U in zijne tale, Daar zonnelicht en zoetheid héél uw wezen malen. [pagina 269] [p. 269] Voorjaarswind Reeds avond. Schoon de zon haar loop niet heeft volbracht, Versmelt de kimme reeds in grijzig-grauwe doornen: De wolken, log en zwaar, verspreiden vroegen nacht Op ongerepte land en naaktgetakte boomen. Het is al rust en slaap. Doch eensklaps rukt, met kracht En dra met woest geweld, het Westen uit zijn droomen De wilde voorjaarswind, ontdekt een helle pracht Van overheerlijk licht, en schiet in brand de boomen. Hij kleurt èn wolk èn mist, slaat purper uit de landen, Verheldert 't groen der wei, zet daken in den gloed: Het brandt, het brandt alom. Zie Zuid en Oosten branden; De zon duikt aan de kim en zendt haar laatsten groet. En licht op mijn gelaat en trilt op mijne handen, Ontsteekt in voorjaarsgloed mij 't sidderend gemoed. HERMAN DE SCHUTTER. Vorige Volgende