werd hij eerst vuurrood, daarna bleek... en liep dan opeens binnen, naar zijn moeder en hakkelde ontroerd:
- ‘Moe, n-na... j-is o-ons vao... t'r deur ge-vallen...’
Daardoor verschoot het mensch zoo erg, dat ze zich aan de stoelleuning moest vasthouden. En toen ze eindelijk begreep, dat Mieleke maar beeldspraak gebruikt had, zei ze kwaad:
- ‘Wel ga-se-snotneus... is mich da ferschiete!’
Vele menschen op de markt keken benieuwd naar het stompe kerktorentje:
- ‘Zoo em na de brabbelson nie spele?’
En jawel, daar hommelden de eerste tonen van de Belgische hymne over het Stadje... maar, daar kwam nu ook nog de koster van de kerk en die had opdracht gekregen de alarmklok te luiden...
De koster klom het oksaal op en deed den zwaren klepel tegen de groote bronzen klokke bonzen.
- ‘Nog nie kunne wachte tot de brabbelson gespelt is,’ mopperde de beiaardier, die een rare kerel was. Met een nijdigen klop op de toetsen wipte hij van zijn stoelke en begon zenuwachtig de draaitrap af te dalen.
Rustig, somber en zwaar galmde de noodklok van de Hoofdkerk over het stadje. Het lichte, fijne klokje van de Kruisheerenkerk slaakte nog altijd zijn gillekes uit.
De koster van de Lievevrouwenkerk ging eveneens aan het klokzeel hangen en ten laatste volgde nog de kosteresse van het Begijnhofkerkske, begijntje Cornelie.
Nu ging het spel voorgoed den wagen op. Oogenblikkelijk wist iedereen wat er gaande was. Al het volk was buiten en stond in kliekskes bij mekaar, deze wist er dit van en die wist er dat van..
Gelogen dat er werd, gelogen, dat er geen ‘parèl’ van was.
Direct werd de Belgische vlag geheschen aan de openbare gebouwen. En nauwelijks was dat gebeurd, of iedereen ging ‘zènne drapo’ uithangen... en wie er geen bezat gebruikte de driekleurige vlaggetjes van ‘Margarine Drapeau’, die nog