| |
| |
| |
Het academisch Onderwijs in Nederland
Nu de overeenkomst in zake ‘intellectueele samenwerking’ tusschen België en Nederland tot stand is gekomen, is het misschien voor de lezers van dit tijdschrift van belang, iets omtrent het universitaire leven in Nederland te vernemen. In het volgende is dan getracht, een schetsmatig beeld te ontwerpen van het wezen en leven onzer universiteiten. Historisch dit leven en wezen te beschrijven, zou ons te ver voeren; we zullen ons, wat de wording der beschreven toestanden betreft, bepalen tot een enkele opmerking, waar daarvoor een bijzondere reden aanwezig is.
Het aantal Universiteiten in Nederland is groot. Naar veler oordeel té groot, zoodat telkens weer eens geopperd wordt, er één op te heffen, een denkbeeld, dat echter zoo vele belangen, persoonlijke in de eerste plaats, in gevaar brengt, dat er een meer Napoleontische doortastendheid vereischt zou zijn dan die, waarover onze regeeringen plegen te beschikken, om het te verwezenlijken.
Nederland dan bezit in de eerste plaats drie Rijksuniversiteiten, door den Staat beheerd; nl. die te Leiden, te Groningen en te Utrecht. Voorts één gemeentelijke Universiteit, nl. die te Amsterdam. Dit zijn alle vier inrichtingen van openbaar, algemeen, niet-confessioneel hooger onderwijs. Volledig uitgerust alle; met een faculteit der godgeleerdheid, der rechtsgeleerdheid, der geneeskunde, der wis- en natuurkunde, en der letteren en wijsbegeerte.
De Utrechtsche Universiteit heeft bovendien nog een veeartsenijkundige faculteit, de Amsterdamsche een faculteit der handelswetenschappen. Voorts zijn er nog - behalve dat aan de Rijks-Universiteiten door verschillende kerkgenootschappen bijzondere hoogleeraren zijn aangesteld, met het oog op de opleiding van geestelijken - universiteiten van confessioneel karakter, 1o, de z.g., ‘Vrije’ - calvinistische - Universiteit te Amsterdam, met
| |
| |
vier faculteiten: godgeleerdheid, rechtsgeleerdheid, letteren en wijsbegeerte; terwijl één (buitengewoon) hoogleeraar de faculteit der geneeskunde uitmaakt; 2o de R.K. Universitlit te Nijmegen, met drie faculteiten: godgeleerdheid, letteren en wijsbegeerte, en rechtsgeleerdheid.
Behalve deze Universiteiten hebben wij nog eenige Hoogescholen voor vakonderwijs: 1o de Technische Hoogeschool te Delft, met een afdeeling der Algemeene Wetenschappen, een afdeeling der Weg- en Waterbouwkunde, één der Bouwkunde, één der Werktuigbouwkunde en Scheepbouwkunde; één der Electrotechniek; één der Scheikundige Technologie en één der Mijnbouwkunde; dit is een rijksinstelling, evenals 2o de Landbouwhoogeschool te Wageningen. Particulier is echter 3o de Nederlandsche Handelshoogeschool te Rotterdam.
Dit alles wat het Moederland betreft. In de Overzeesche gebieden van het Koninkrijk hebben we dan nog een Technische Hoogeschool te Bandoeng (N.O.I.); een Rechtshoogeschool te Batavia, en een Medische Hoogeschool te Batavia.
Al deze inrichtingen hebben een Raad van Toezicht, curatorium genaamd, dat tegenwoordig slechts een adviseerende stem heeft; het doet aan de Regeering - den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen - voorstellen in het belang van de Universiteit. Voor zoover die voordrachten van onderwijskrachten betreffen, is het curatorium gemeenlijk slechts de overbrenger der aanbevelingen van de faculteiten. Vroeger is dit anders geweest; speciaal in Leiden hadden curatoren - samen met burgemeesters - wezenlijke bestuursbevoegdheden; maar in de XIXe eeuw is dat veranderd, en wat de positie van den burgemeester betreft, gewoonlijk - niet altijd - is hij voorzitter van het curatorium; zijn burgemeestersambt geeft hem echter als zoodanig geen enkele bevoegdheid ten opzichte van de Academie.
De Leidsche Universiteit is van alle inrichtingen van Hooger Onderwijs in ons land de oudste; ze is ook de meest vermaarde, en de uitvoerigst geoutilleerde, zoowel wat onderwijzend personeel als wat haar gebouwen (laboratoria enz.) betreft. Ze werd gesticht in 1575, als een belooning voor de stad Leiden voor haar standvastigheid, betoond bij het beleg door de Spanjaarden. De
| |
| |
bedoeling was in de eerste plaats het opleiden van Hervormde Predikanten, maar ook, nu de Zuidelijke Nederlanden allengs geheel in de macht der Spanjaarden kwamen, en dus de vermaarde Universiteit van Leuven voor de gewesten van het Noorden - die zich weldra bij de Unie van Utrecht (1579) in een nauwer aansluiting tot de Republiek der Geunieerde Provinciën zouden constitueeren - onbruikbaar geworden was, had het Noorden een eigen Universiteit noodig. De theologie was dus wel de voornaamste faculteit; - en een zeer roerige faculteit was het; we brengen alleen maar in herinnering hoe de geloofsverschillen tusschen twee harer hoogleeraren, Gomarus en Arminius, reeds in de eerste halve eeuw van het bestaan der Universiteit in de Nederlanden de heftigste verdeeldheid brachten, waarmee zich aldra politieke verdeeldheid verbond. Maar de Leidsche Universiteit werd dra ook een bolwerk van de klassieke studiën; zoo is ze een kenschetsend verschijnsel van de Nederlandsche Renaissance, die de Hervorming als voornaamste en oorspronkelijk-Noordeuropeesche richting had, en het classicisme als nevenverschijnsel van groot gewicht.
De herleving van de klassieken in Noord-Europa - in tegenstelling met Italië - is nooit in het geheele volk doorgedrongen; het is een opgelegde kunstvorm van geleerden in de eerste plaats, dan van dichters. De Leidsche Universiteit is van deze beweging de groote promotor geweest. Had ze in de eerste kwarteeuw maar een weinig florissant bestaan gehad - veel hoogleeraren vertrokken spoedig naar andere, meer beroemde universiteiten, en het aantal studenten was toen ook maar zeer gering - weldra verwierf ze een wereldnaam. En die heeft ze tot heden behouden.
Ik zeide, dat het aantal studenten aanvankelijk gering was. Men had anders genoeg gedaan om de studie te Leiden aantrekkelijk te maken. De Universiteit had - ‘had’; het is alles verleden tijd, wat ik nu vertel - van haar oprichting af een eigen vierschaar (‘forum academicum’, ‘privilegium fori’) waarin de vier burgemeesteren zitting hadden, en twee leden der schepenbank; voorts de rector en vier assessoren uit de verschillende faculteiten. Aan de rechtspraak van die vierschaar waren niet alleen alle studenten en alle ambtenaren en beambten der Universiteit onderworpen (behalve de professoren), maar
| |
| |
allen, die er een academischen graad verworven hadden, ook alle vreemdelingen, die aan de academie, zij het ook slechts tot een kort bezoek, aanwezig waren.
De rechtspraak was uiterst willekeurig en over het algemeen niet streng; geldboeten, kamerarrest, incarceratie, verlies der privilegiën, schrapping van de rol der studenten; in de ergste gevallen verbanning van 3 tot 15 jaren, een enkele maal voor altijd, van de Universiteit, waren de eenige straffen, niet alleen voor straatschenderij enz., maar ook voor het dooden in een duel, het wonden of doodschieten van burgers, landlieden enz. Slechts tweemaal werd een doodvonnis door de vierschaar uitgesproken; in beide gevallen werd de straf echter niet voltrokken. En in den kerker ging het veelal zeer lustig toe; vrienden en bekenden werden er onthaald, tot de rector daar een einde aan maakte.
In de XVIe eeuw was, evenals aan de Duitsche universiteiten, het geeselen met de roede nog in zwang, doch toen men die straf wilde toepassen, ontstond er zulk een oproer - waarbij één der stadsdienaars door een student werd gedood -, dat men die straf, hoewel ze niet werd afgeschaft, niet meer toepaste. Alleen bij het straffen van blasphemie was de rechtbank nogal streng.
Een ander voorrecht van hoogleeraren en studenten was vrijdom van tollen voor hunne boeken, kleederen en huisraad bij komst en vertrek; den hoogleeraren werden ook, soms op zeer milde wijze, de kosten hunner verhuizing vergoed; zelfs gebeurde het wel, dat curatoren, wanneer de huishuur voor nieuw-benoemden in hun vorige woonplaats nog loopende was, deze betaalden.
Er waren nog meer privileges, zooals vrijdom van stedelijke rechten, weldra tot vrijdom van landelijke rechten uitgebreid; dat betrof dan wijn, bier, naderhand ook koffie, thee, zout, zeep, papier, Hebreeuwsche, Grieksche en Latijnsche boeken, enzoovoort. En dan nog vrijdom van schutterlijke diensten, van inkwartiering, dag- en nachtwachten... Er zou over de toepassing van en de geschillen over deze vrijdommen nog heel wat te vertellen zijn, maar, gelijk we vooropstelden, het historisch gedeelte kan bij dit overzicht slechts een geringe plaats worden gegeven. We wijzen er dan nog slechts op, dat de Leidsche Universiteit van den aanvang af een democratisch karakter had: vorsten en adellijke studenten hadden hier niet - als bij bijna alle andere
| |
| |
hoogescholen in Europa - bijzondere voorrechten, geen leunstoel bij verhooren, geen afzonderlijke plaats op de colleges. Daarentegen genoot men spoedig een voorrecht, van ongemeene internationale waarde: Hendrik IV, de koning van Frankrijk, kende hun die het Leidsche doctoraat hadden verworven, in zijn geheele rijk dezelfde rechten toe als zij genoten die aan een Fransche hoogeschool waren gepromoveerd. De godgeleerden en geneesheeren waren hierbij evenwel uitgesloten: doch toen later Lodewijk XIII, op verzoek van onzen Gezant Adriaan Pauw, het besluit van zijn vader bevestigde, strekte hij dit privilege ook over hen uit.
Alles historie: al deze privileges en vele andere, èn een zekere autonomie die van de Universiteit onder het beheer van curatoren (en, aanvankelijk, burgemeesteren) een staat in den staat maakten, dit alles begint in 1795, toen de Bataafsche Republiek, berustende op de beginselen der Fransche revolutie, gesticht was, af te takelen; en als in 1815 door den eersten souvereinen vorst van het Koninkrijk der Nederlanden de Leidsche Universiteit opnieuw wordt ingericht, wordt vrijwel de vernietiging van al die voorrechten bevestigd.
Een overzicht te geven van al de beroemdheden die te Leiden hebben gedoceerd en gestudeerd zou ons te ver voeren; we noemen maar enkele namen, die voor zichzelf spreken. Zoo Lipsius, de groote Latinist, die in 1578, en zijn opvolger Scaliger, die in 1593 hoogleeraar te Leiden werd; beiden met voorrechten en de grootste onderscheidingen ingehaald en voortdurend met een eerbetoon bejegend, dat ons nu ondenkbaar voorkomt. Van Salmasius geldt hetzelfde. Heinsius, Walaeus, zijn andere beroemde namen uit de eerste decenniën der Universiteit.
* * *
Maar het wordt tijd, iets van de oprichting der andere Universiteiten te vertellen. Het afgelegen Noordelijk gedeelte der Unie gevoelde behoefte aan een eigen universiteit; de onderlinge naijver tusschen de provinciën had trouwens in dit verlangen wellicht een even groot aandeel als de begeerte in wetenschappelijk voedsel. In elk geval ‘Stad en Ommelanden’ kreeg, vooral door
| |
| |
toedoen van den geleerden Ubbo Emmius, de rechterhand van Frieslands stadhouder, Willem Lodewijk, zijn zin; en den 23sten Augustus 1614 werd de Groningsche Universiteit plechtig ingewijd. Als we de Groningsche Universiteit, in het heden, met de Leidsche vergelijken, valt het gemoedelijk karakter van het studentenleven daar op. Het is een kleiner aantal studenten, dat daar studeert, grootendeels uit de drie Noordelijke provinciën van ons land (Groningen, Friesland en Drente), die zich kenmerken door hun eenvoudigen, zij het ietwat stuggen, aard. In Leiden is naast het aloude studentencorps, eens de eenige algemeene studentenvereeniging, in de laatste halve eeuw een groote studentenbond ontstaan, terwijl ook een zeer groot aantal studenten zonder verband rondloopen: (de tegenwoordig zeer talrijke vrouwelijke studenten zijn ongeveer allen lid van een aparte, zeer bloeiende vereeniging, waarvan ook onze prinses, voor den cursus 1927-28 voor 't eerst als student ingeschreven, lid is). Tusschen die organisaties van mannelijke studenten nu bestaat een zeker stands-, d.i. voornamelijk geldelijk, verschil. Men voelt, dat is geen ideëele toestand; die echter mede een gevolg is van het feit dat er in de laatste halve eeuw zeer vele studenten ‘spoorstudent’ zijn, d.w.z. niet te Leiden wonen; grootendeels zijn dat de minst-vermogenden, die bij hun ouders thuis zijn en dus aan de gezelligheidsinstellingen van het corps minder behoefte hebben, die ook te duur vinden. In Groningen echter zijn de niet in de universiteitsstad zelve wonende studenten veel schaarscher; bijna allen zijn lid van het corps, dat in zijn geheele wezen zich meer gericht heeft naar de gemiddelde financieele kracht van haar leden. Zoo staat Groningen bekend door zijn prettigen, aardigen, niet-pretentieusen omgang; ook de verhouding tusschen docenten en leerlingen heeft, bij het kleiner aantal der laatsten, een meer persoonlijk karakter.
Nu Utrecht. Daar werd in 1631 door de stadsregeering een ‘Illustre School’, d.i. een Universiteit zonder het jus promovendi, opgericht, die vijf jaar later een volledige universiteit werd, en o.a. door den roem van één harer eerste professoren in de theologie, Gijsbert Voet (Gisbertus Voetius) aldra groote bekendheid verwierf. De theologie is trouwens een specialiteit van de
| |
| |
Utrechtsche Universiteit gebleven; ze heeft de grootste godgeleerde faculteit van al de Rijksuniversiteiten. Haar zesde faculteit, die der veeartsenijkunde, is een inlijving van de tot voor weinige jaren mede te Utrecht gevestigde Veeartsenijkundige Hoogeschool.
Wat de algemeene reputatie van de Utrechtsche Universiteit betreft, ondanks het feit dat er aan haar - als aan alle openbare inrichtingen van Hooger Onderwijs - leerkrachten van de meest uiteenloopende richting verbonden zijn, heeft ze vanouds een zekeren aristocratisch-conservatieven naam. De zonen uit de voornaamste families van het land studeeren nog veelal te Utrecht, bijgevolg ook de zonen uit de talrijker families die tot deze rubriek wenschen te worden gerekend. En het is niet puur omdat Utrecht het centrum des land is, dat daar een paar jaar geleden een aantal bijzondere hoogleeraren zijn benoemd voor de opleiding van Indische ambtenaren, met de bedoeling, een tegenwicht te vormen tegen de Leidsche opleiding, die door velen door haar meer ‘ethisch’ en ‘humanitair’ karakter om practische redenen ongcwenscht werd en wordt geacht, waar het de vorming van koloniale gezaghebbers geldt. Op het instituut der bijzondere leerstoelen komen we aanstonds nog even terug.
Eerst nog een enkel woord over de andere Universiteiten en hoogescholen, in de eerste plaats over de gemeentelijke Universiteit te Amsterdam.
Deze is voortgekomen uit het in 1634 gestichte, en met redevoeringen van Vossius en Barlaeus (Vos en van Baerle) - respectievelijk ‘De historiarum utilitate’ en ‘De mercatore sapiente’ - geopende Atheneum. Men heeft hier, waar de professoren gemeente-ambtenaren zijn, het unicum, dat zij door den gemeenteraad worden benoemd; zij het dan natuurlijk op voordracht van het - eveneens door den gemeenteraad benoemde - curatorium. Dat de gemeenteraden in de laatste kwart eeuw steeds meer een politieke allure krijgen, niet altijd van de nobelste soort, heeft zich ook inzake deze benoemingen wel eens laten gevoelen. Intusschen staat toch ook aan de Amsterdamsche Universiteit het onderwijs zeer hoog; de medische faculteit heeft een zekere beroemdheid, terwijl het verblijf in de hoofdstad met zijn vele aantrekkelijkheden op kunstgebied - het Rijksmuseum,
| |
| |
het beroemde Concertgebouworkest onder leiding van Mengelberg (de tijden althans, dat die niet in Amerika en in Duitschland als gastdirigent optreedt!), een paar eerste-klas-tooneelondernemingen, geregelde hoogst belangrijke tentoonstellingen - natuurlijk den studenten ten goede komt, zij het dat dit alles 't eigenaardige aparte studentenleven niet bevordert. De Amsterdamsche Universiteit heeft een roep van vrijzinnigheid; men heeft daar bijvoorbeeld ook geen bezwaar gezien in de benoeming van enkele communistische hoogleeraren, van wie er één, op grond van zijn communisme, te Leiden voor een hoogleeraarsplaats was gepasseerd. Dat Amsterdam een faculteit voor handelswetenschappen rijk is, zal niemand verbazen, die Amsterdams karakter als handelsstad kent; de oprichting er van, enkele jaren geleden (1922) had ook een eenigszins ‘concurreerend’ karakter; in Nederlands tweede koopstad, Rotterdam, was in 1913, door particulieren, een Handelshoogeschool opgericht.
Wat nu het bijzonder hooger onderwijs aangaat, we hebben in de eerste plaats - in het voorafgaande werd daarop reeds nu en dan geduid - aan verschillende Universiteiten bijzondere leerstoelen. Er zijn er, ingesteld door de Nederduitsch Hervormde Gemeente; die professoren brengen den aanstaanden predikanten hunner kerk de speciale geschiedenis van de Nederduitsch Hervormde Gemeente en de dogmatiek van dat kerkgenootschap bij. Zoo is er ook een Luthersch kerkelijk hoogleeraar, en één vanwege de Remonstrantsche broederschap. Verschillende andere instellingen en vereenigingen benoemden ook hoogleeraren in andere vakken; de vereeniging ‘Het Leidsch Universiteitsfonds’ b.v. stichtte verschillende leerstoelen aan de Leidsche Universiteit, om leemten in het onderwijs aan te vullen, wanneer de Regeering om financieele redenen in dezen in gebreke bleef; b.v. een professoraat in de ethnografie, in de tropische geneeskunde, enz. De Vereeniging ‘Het Nederlandsch Lyceum’ benoemde den rector van 't Lyceum te 's-Gravenhage tot bijzonder hoogleeraar in de paedagogiek; de ‘Academie van Beeldende Kunsten’ stelde te Utrecht een bijzonder hoogleeraar aan om speciaal de oude kunstgeschiedenis van Egypte en Voor-Azië te onderwijzen; te Utrecht is ook zoo een bijzonder hoogleeraar vanwege de vereeniging tot bevordering van de studie in het Fransch, en drie
| |
| |
hoogleeraren vanwege het Haagsche Genootschap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst; ook nog de reeds genoemde staf van docenten ter opleiding van toekomstige regeeringsambtenaren in Nederlandsch-Indië. Maar er zijn ook bijzondere Universiteiten. In 1880 werd de Vrije Universiteit opgericht, waarbij alle onderwijs berust op den grondslag der beginselen van het Gereformeerde Calvinistische Protestantisme. De diploma's dezer kleine Universiteit - 'n kleine 400 studenten - die slechts zéér geringe staatssubsidie ontvangt (f 4000 per jaar), geven dezelfde rechten als die der openbare universiteiten. Het aantal leerkrachten is gering; zeventien professoren en één lector -; haar gebouwen ook lijden onder de financieele moeiten waarmee het bestuur te kampen heeft, maar er wordt met liefde en toewijding gearbeid.
De Vrije Universiteit heeft voorts de bijzonderheid van een ‘Studentenhuis’, waar ongeveer 25 studenten plaats kunnen vinden. De hoogleeraarsbenoemingen geschieden door een college van Directeuren, na voordracht van een Curatorium.
De zeer jonge Roomsch-Katholieke Universiteit, te Nijmegen gevestigd in 1923, heeft nog slechts drie faculteiten; wil ze haar jus promovendi niet verliezen, dan moet ze 25 jaar na haar stichting ook nog een vierde faculteit en 25 jaar daarna ook nog een vijfde faculteit hebben. Zoolang deze termijnen niet overschreden zijn, kan ook Nijmegen dezelfde bevoegdheden verleenen als de openbare Universiteiten. De studie aan de theologische faculteit van deze Universiteit is op zeer bijzondere wijze ingericht: de paus heeft haar het recht verleend, de graden van baccalaureus, licentiaat en doctor in de Heilige Theologie toe te kennen; en de staat laat het bestuur der universiteit in dezen volkomen vrij. De studie der theologie is een z.g. cursus maior; er moet aan de studie een cursus van twee jaar elementaire wijsbegeerte en vier jaar elementaire theologie aan een groot-seminarie voorafgaan. Na het baccalaureus-examen te hebben afgelegd kan men in vier richtingen doorgaan: de dogmatisch-historische, de scripturistische (exegese Oude en Nieuwe Testament), moralistische (kerkrecht en moraal), en de theologisch-sociale richting (apologie, geschiedenis en sociologie). Deze faculteit is bijzonder ruim geoutilleerd.
| |
| |
Voor de priesterstudenten is een gemeenschappelijke woning in aanbouw.
De faculteit der Letteren en Wijsbegeerte is aan de R.K. Universiteit het meest ontwikkeld; we zullen de - zevenvoudige - indeeling niet in bijzonderheden omschrijven, maar zoowel de vergelijkende taalstudie - mede in verband met die van klassieke en moderne talen gehouden -, als de klassieke, de Nederlandsche, de Romeinsche en Germaansche taal- en letterkunde, de geschiedenis (algemeene, Grootnederlandsche geschiedenis, en, verplicht daarbij, de filosofie der geschiedenis) en de kunsthistorie en archaeologie worden onderwezen: door 22 hoogleeraren, lectoren, assistenten en privaatdocenten. En dan is er nog de juridische faculteit.
Wat de Technische Hoogeschool te Delft en de Landbouwhoogeschool te Wageningen betreft, ik geloof dat ik, waar de plaatsruimte tot beperking dwingt, volstaan mag met de hiervoor opgegeven indeeling dezer hoogescholen; terwijl die in Indië waarschijnlijk voor vreemdelingen, wat de interne inrichting betreft, van minder belang zijn.
Wat de academische examens aangaat, veelal beperken die zich tot twee: het candidaats en het doctoraal. Wie dat laatste examen met succes heeft afgelegd, kan door het schrijven van een wetenschappelijk proefschrift den graad van doctor behalen. Het is in onderscheidene faculteiten gebruik, dat de candidaten tentamina afleggen, alvorens het officieele examen af te leggen. Groote bibliotheken zijn aan alle inrichtingen van hooger onderwijs verbonden. Een zekere specialiseering is, wat de Overheids-universiteiten betreft, in wording: zoo is in Groningen en te Amsterdam de volledigste opleiding voor de moderne talen te krijgen; de studie der klassieke letteren is te Leiden bijzonder aantrekkelijk, speciaal door de in dezen bijzonder voorziene bibliotheek; ook voor Oostersche talen is, zoowel wat leerkrachten als leermiddelen betreft, Leiden in de eerste plaats aangewezen. Van kunstgeschiedenis wordt vooral te Utrecht werk gemaakt, enzoovoort.
Met een tweetal algemeene opmerkingen zullen wij besluiten. De eerste is, dat de studentencorpsen voor haar aspirant-leden een zekeren proeftijd (groentijd) hebben vastgesteld, waarin het wel eens tot excessen is gekomen, doch die, mede onder den invloed
| |
| |
van daarop de laatste jaren gehoorde critiek en daardoor verscherpt toezicht, thans voor een normaal jongmensch met wat karakter, niets afschrikkends meer heeft. In de tweede en laatste plaats worde gewezen - het is wellicht overbodig, en daarom bewaarden we dit tot het laatst - op het voor een klein land als Nederland exceptioneel groot percentage van beroemde geleerden die aan de Nederlandsche Universiteiten in de laatste kwarteeuw hebben gedoceerd, en deels nog doceeren. We noemen van 't Hoff, die in 1901 den Nobelprijs in sterrenkunde verwierf, Asser (Nobel-vredesprijs 1903), Einthoven (Nobelprijs voor Geneeskunde 1924), Lorentz (Nobelprijs voor Natuurkunde 1902), Zeeman (Nobelprijs voor Natuurkunde 1902), Van der Waals Jr. (Nobelprijs voor Natuurkunde 1910), Kamerlingh Onnes (Nobelprijs voor Natuurkunde 1913), W. de Haas (medewerker van Einstein - die bijzonder hoogleeraar te Leiden is -) te Leiden, van Ginneken, den beroemden linguist te Nijmegen. Nederland is groot in vele dingen waarin een klein land groot kan zijn; en zeker in de wetenschap!
JAN WALCH,
Doctor in de Letteren,
Privaat-docent aan de Universiteit te Leiden.
|
|