| |
| |
| |
Uit de Tijdschriftentrommel
Het nieuwe Turkije.
‘De wereld van den Islam staat aan het begin van een renaissance. Het is merkwaardig, hoe weinig daarvan tot ons in Nederland doordringt, hoewel toch een groot deel van de bewoners onzer overzeesche gewesten, zij het ook vaak in eenigszins gewijzigden vorm, den Islam belijdt en de hadsji's er groot aanzien genieten.’ Zoo schrijft een medewerker van de HAAGSCHE POST (26 Nov. 11.) in de inleiding van een artikel, waarin verder de nieuwe door T.H. Weir herziene uitgave van Sir William Muir's ‘Life of Mohammed’ besproken wordt en samengevat. De woorden die wij daareven aanhaalden, zijn waar, niet alleen voor Nederland, maar ook voor geheel Europa, voor het aanzienlijkste deel der kristene beschaving misschien wel. Met des te grooter belangstelling hebben wij dan ook kennis genomen van de twee bijdragen, die in de October-nummers van het Fransch, katholiek tijdschrift ETUDES over het nieuwe Turkije verschenen zijn.
De auteur, Guillaume de Jerphanion, is een Fransch geestelijke, die sedert 24 jaar het Zuid-Oosten van Europa en Klein-Azië afreist en deze streken op zijn duimpje kent. In het najaar 1925 bezocht hij opnieuw Konstantinopel, dat hij vier jaar vroeger verlaten had, Klein-Azië, waar hij sedert 13 jaar niet meer geweest was en Angora, de nieuwe hoofdstad van het Turkije van Mocstapha Kemal. Een relaas van dezen tocht verscheen in de nummers van 20 Februari en van 5 Maart '26 van hetzelfde tijdschrift, waarin nu de beschrijving en de bevindingen van een reis. die een jaar nadien werd ondernomen, gepubliceerd werden. Geestel. de Jerphanion heeft in de laatste maanden van 1926 en in de eerste van '27 ongeveer denzelfden weg gevolgd als in 1925; maar hij heeft langzamer gereisd, met langer oponthouden en bevrijd van de bedwelming, door een eerste terugkomst veroorzaakt. Zoo heeft hij meer aandacht kunnen schenken aan wat hij zag; hij heeft beter gezien; hij heeft ook wat anders gezien. En in een goede 30-tal blz. legt hij ons uit hoe veel verder sedert een jaar Turkije hem schijnt gekomen op den weg van den vooruitgang en voor welke redenen dit land er nog niet in geslaagd is zich de Westersche beschaving, waarnaar het streeft, eigen te maken, te ‘leven’.
Van Konstantinopel naar Samsoen moest ditmaal de reiziger plaats nemen op een Turksche passagiersboot; alle vreemde maatschappijen zijn nu uitgesloten voor den kustvaartdienst tusschen de verschillende Turksche havens, wat een jaar vroeger het geval nog niet was. ‘Turkije aan de Turken’ is de leus! Of dit in het voordeel van het reizend publiek is, is een andere vraag; vooral, wanneer dit publiek uit Europa komt, waar het gewoon is aan zindelijkheid bij het verblijf aan boord, aan snel reizen en aan stipte navolging van de opgegeven uurtabel... Op den weg van Samsoen naar Kaisarjee (Césarée), tusschen deze laatste stad en Sivas, ziet men tamelijk veel kudden en tusschen Tokat en Sivas heeft de akkerbouw zich merkwaardig uitgebreid; hier en daar ziet men zelfs landbouwers de modernste werkmethodes toepassen. Dit zijn echter allemaal sporadische verbeteringen; wat zou moeten ondernomen worden is het terug bebosschen van de bergen en het droogmaken van de vlakten, dit alles op groote
| |
| |
schaal en onder leiding van den Staat. Maar de Staat is arm: de 2/3 van zijn inkomen worden gebruikt voor militaire doeleinden... In de steden is er ook wel een zekere vooruitgang aan te stippen. Het is er voor den vreemdeling niet meer onmogelijk een hotel te vinden, dat er eenigszins ‘door kan’. De handel breidt zich merkelijk uit, alsook de nijverheid. Maar deze laatste zou er veel bij winnen indien het verantwoordelijk bestuur met wat minder ongeduld en wat meer bedachtzaamheid te werk ging dan het nu doet. Zoo heeft men b.v. prachtige suikerraffinaderijen bij Kaisarjee opgetrokken; twee maanden na hun plechtige opening moest het werk, bij gebrek aan grondstof, worden gestaakt; men had er niet aan gedacht de suikerbietteelt in den omtrek te ontwikkelen... Het spoorwegnet van Klein-Azië uitbreiden - of, beter gezegd, feitelijk creëeren - was een der eerste punten geweest op het programma van de Kemalistische regeering. Trouw aan de leus ‘Turkije aan de Turken’ werd toen besloten, dat de Staat zelf de twee lijnen Angora-Kaisarjee-Sivas en Samsoen-Sivas zou bouwen. Einde 1926 was men nog verplicht den trein tegemoet te loopen half-weg tusschen Kaisarjee en Angora en toen besloot de Regeering het aanbod te aanvaarden van twee groepen vreemde kapitalisten, een Belgische en een Zweedsche, om de begonnen werken te voltooien en er andere te ondernemen... Wat de banen betreft, deze zijn even slecht als vroeger, omdat het bouwen er van aan onbevoegde ambtenaren wordt toevertrouwd, die bovendien niet over de noodige kredieten beschikken, om degelijk en duurzaam werk te verrichten... Maar Turkije bezit nu een eigen Turksche bank - de Landbouw-bank - en een van de machtigste wireless-stations ter wereld; deze beide te Angora, de hoofdstad. Te Angora heeft men minder gebouwd in 1925-26 dan het jaar te voren. Het is te hopen dat wat men er nu bouwt wat steviger zal zijn dan vroeger. Want gebouwen
die voor een paar jaar opgetrokken werden, dragen reeds meer dan een spoor van de haast en van de gewetenloosheid, waarmede de Turksche ondernemers zich van hun taak kwijten. Bovendien zijn er nu te veel huizen te Angora. In den roes, die op de zegepraal volgde, dacht men dat de hoofdstad zich ging uitbreiden als een nieuw Chicago. Weldra is het echter gebleken, dat Angora, zonder nijverheid, liggende te midden van een woest land, geen economisch centrum kon worden, dat het er alleen naar kon streven een klein Washington te worden, dat het was en zou blijven een ambtenaarsstad. Maar de Turken kunnen Angora zelfs niet als residentie-stad behoorlijk inrichten en besturen. Voortdurend worden departementen en andere officieele diensten van een gebouw naar een ander overgebracht, dat er speciaal voor opgetrokken werd en een paar maanden later weer verlaten. En dat de Turksche ondernemer voor den Staat werkt of voor een bijzondere, beter materiaal gebruikt hij er niet voor. Kortom, het Turksch volk is gebleven als een kind, vol ongeduld om te verwezenlijken waarvan het den nacht tevoren gedroomd heeft, maar onbekwaam om iets logisch op te bouwen, dat van duur zal zijn; verder vooruitkijken in de toekomst dan een paar jaar kan het ook niet; het ziet alleen het onmiddellijk resultaat, de onmiddellijke winst; en dat, om die onmiddellijke winst te verwezenlijken, zijn gebouw gevaar loopt om weldra ineen te storten, daarover bekommert het zich niet eens. Hoe zouden trouwens de menschen anders kunnen zijn in een land, waar ten hoogste 30 procent der mannen en 9 procent der vrouwen kunnen lezen?... Buitengewoon zeldzaam zijn de Turken, zelfs onder de meest hoogstaande ambtenaren, die waarlijk geëuropeaniseerd zijn, die kultuur bezitten, een schranderen geest hebben, breed van gedachten zijn en eerlijk. De Westersche beschaving ligt nog heelemaal aan de oppervlakte in het nieuwe Turkije, zoowel in het maatschappelijk als in het individueel leven: werden de mannen door
een verordening van Moestapha Kemal verplicht hoed of pet als hoofddeksel op straat te dragen, toch hebben ze altijd ergens in een zak een fez steken, die er uit te voorschijn komt als ze een moskee binnentreden; werden de vrouwen vrij verklaard en verder aangemaand den sluier af te leggen, toch bestaat het familieleven in Turkije nog niet en buiten in een paar groote
| |
| |
centra is er aan den toestand der vrouw niets veranderd. De Turksche administratie is even slecht, traag, slordig en... omkoopbaar als in den tijd van Abd-oel-Amid. Welk een gebruik het Turksch volk weet te maken van zijn vrijheid, van zijn soevereiniteit is genoeg gekenmerkt door het feit, dat het Staatshoofd de candidaten voor de verkiezingen aanduidt en dat deze altijd door het volk, met eenparigheid van stemmen, worden gekozen, terwijl men de toelating van hooger hand moet krijgen om een politieke partij te stichten... Eén ding is nochtans veranderd in deze republiek, die bestuurd wordt als een keizerrijk: het leger. Het nieuwe Turksche leger is goed uitgerust en goed gewapend; de officieren zijn ongetwijfeld de meest ontwikkelde klasse der geheele bevolking; de jonge republiek, die wat ze kon bereiken, bereikt heeft dank zij het leger, werd trouwens bestuurd door oud-officieren en ‘das Militär’ beschikt er over rijke kredieten. Hier wordt aan de toekomst gedacht en wordt deze volgens een vooropgezet en logisch plan zorgvuldig voorbereid; niet alleen in de krijgsscholen, maar ook in tal van andere, zoowel voor meisjes als voor jongens, wordt de jeugd, niet nationaal, maar nationalistisch, niet militair, maar militaristisch opgeleid. Maar buiten die opleiding, niets dan ongerijmdheid, onbekwaamheid, vadsigheid; misschien niets anders dan dit laatste, grondoorzaak van al het ander kwaad, meent de heer de Jerphanion, die zijn studie besluit met de volgende zeer eigenaardige vergelijking: ‘A mes yeux, rien ne caractérise mieux le tempérament turc que la babouche. Il n'est pas de chaussure plus incommode pour marcher. Mais il n'en est pas de plus facile à enfiler. on n'a pas besoin d'y porter la main, ni même de se baisser!.. Aussi le goût pour cette chaussure est tel qu'on voit beaucoup d'hommes, en écrasant l'empeigne, transformer en babouches des souliers bas pris chez le
cordonnier. Et ils vont, traînant les pieds, dans la poussière et dans la boue. Vraiment, n'eût-il pas été sage de songer à modifier la chaussure avant la coiffure? Car, tant que le peuple turc restera un peuple en babouches, on peut lui prédire qu'il ne marchera pas, sans bien des faux pas, dans la voix du progrès.’ - Ja, maar in stede van zijn karakteristieke slofjes tegen lage schoenen te verwisselen, zou ook eens het Turksche volk zijn eeuwenoud schoeisel in het hoekje kunnen laten staan, om de oorlogslaarzen aan te trekken en dit ware een groote ramp voor de kristene beschaving, te meer daar de Mohammedanen onder Moestapha Kemal hun oogenblik steeds weten te kiezen, om een verzwakten en verdeelden vijand op het lijf te vallen. En verzwakt en verdeeld, misschien erger nog, zal Europa zeker zijn binnen een paar lustrums als wij er ons niet allemaal voor inspannen, eens voor goed die hangende kwestie te regelen aan de Baltische zee en aan de Adriatische, in Macedonië en elders ook. Want het spook van den oorlog nadert, nadert... Maar ik wil niet in deze dagen waar St. Niklaas wordt gevierd, waar de komst wordt herdacht van Hem die Vrede bracht op aarde aan de menschen van goeden wil, waar al onze wenschen en gansch onze hoop worden vernieuwd bij het wisselen van het jaar, u onderhouden over droevige dingen. Moet, binnen kort, onze beschaving vergaan aan zelfmoord, laten we nog even een oog werpen op het verleden en zien wat die beschaving eens vermocht... Gelegenheid daartoe biedt ons het pas-verschenen Winternummer van de HAAGSCHE POST.
| |
Jan Steen.
Dit Winter-nummer mag heeten een Jan Steennummer. Want behalve een Kerst-verhaal van onzen Vlaamschen A. Thiry, met illustraties van Fred. Boogaerts, een uit het Engelsch vertaalde novelle van John Russell, geïllustreerd door P. van der Hem, het met tal van goed gekozen prenten versierd geschiedkundig overzicht van Het Toerisme in de Caricatuur in 19e en 20e eeuw door Cornelis Veth en een hoogst belangwekkend documentair artikel van F. van Esta Tjallingii over het kweeken van en den handel in zilvervossen, bevat deze
| |
| |
jaarlijksche uitgave van het veelzijdig en alom verspreid Haagsch weekblad een studie van Prof. Dr. W. Martin, directeur van het Mauritshuis te 's-Gravenhage, geschreven bij een reeks van 26 Afbeeldingen naar Werken van Jan Steen. Wie den Leidschen schilder nog niet kende of omtrent zijn persoon en zijn kunst nog eenige van die vooroordeelen deelde, die maar al te lang in omloop waren, verneemt hier hoe moraliseerend zijn kunst was, welke groote verscheidenheid van koloriet de kunstenaar er in wist te leggen, hoe steeds afwisselend in den vorm, in den toon en in de lichtbehandeling hij kon zijn; men leert er zijn schilderstechniek kennen, zijn werkwijze, zijn werkzaamheid; men verneemt er hoe hij na zijn dood werd verguisd en miskend en hoe er eindelijk een Engelschman kwam, Joshua Reynolds, dan een Duitscher, Heinrich Heine en eindelijk een Hollander, Th. van Westrheene, om hem in eer te herstellen. Hij verdiende het wel, de doorgoede Jan Steen, van wien het leven misschien wat wispelturig is geweest - hij was nu eenmaal een onrustige natuur, die afwisseling zocht zoowel in het werk zelf als in zijn woonplaats - maar die veel gewrocht heeft, zich steeds in zijn werk heeft weten te vernieuwen en in tal van zijn schilderijen heeft getoond hoezeer hij hield van zijn land en van zijn volk, dat hij wel eens berispen kon, daar waar het hem noodig bleek. De bijdrage van Prof. Martin leert ons niet alleen Jan Steen en zijn kunst kennen en waardeeren, ze leert ons zijn schilderijen, en schilderijen in het algemeen, ‘bekijken’. Hier wordt den lezer een modelles gegeven in kunstgeschiedenis en in kunstsmaak, die des te beter vruchten zal dragen, daar zij gepaard gaat met, steunt op een reeks uitstekend gelukte kleurenproducties van tal van schilderijen, die in den zomer van 1926 te Leiden werden tentoongesteld. Alleen het bekijken er van; het denken aan den geest, aan de hand, die brokken Westersch volksleven en
natuurschoonheid op zulke wijze op doek heeft weten te brengen; het beseffen van de macht van de Westersche techniek, die het 250 jaren later vermag Jan Steen's werk op duizende exemplaren te reproduceeren, zoodat einde 1927, de wereld door, menchen deelachtig kunnen worden aan een juweel van een kunsttentoonstelling, die gehouden werd te Leiden in 1926; dit alles gebiedt ons te waken, te waken op het geestelijk patrimonium, dat ons van geslachten te voren werd overgemaakt en dat wij niet het recht hebben te verdoen voor een Wilna, voor een Albanië....
9 December '27.
DR. C. DEBAIVE.
P.S. Sedert dat wij deze regels schreven, is de politiek haar gang gegaan; het geschil tusschen Polen en Littauwen kreeg te Genève een althans principieele oplossing en Mussolini sprak een redevoering meer uit, ditmaal over de eendracht der Latijnsche natiën. Deze verschijnselen zijn eerder geruststellend en verheugend; maar het ontredderde Europa verwacht dat, zonder verwijl, al deze schoone woorden omgezet worden in daden.
27 December '27.
C.D.
|
|