De Vlaamsche Gids. Jaargang 16(1927-1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Het Noodlot I Hoog opgeschoten langs de watergracht, die zwaardig lisch en spichtge bies omzoomen, staan, in 't gelid, de slanke popelboomen, in weelgen groei en volle zomerpracht. Gelijk de jeugd die, zelfbewust, en kracht en levenslust door de aderen voelt stroomen, staan zij daar vastgeworteld, zonder schromen en dragen sterk en fier hun blaadrenvracht. De stormen mochten door hun kruinen varen; hun takken 't beuken voelen van d'orkaan; in werveldans verstuiven hunne blaren; zij hebben nood en winterdood doorstaan, om in hun vezels 't nieuwe sap te garen en sterker steeds den zomer in te gaan. [pagina 171] [p. 171] II Hoe dreigt de dood ook 't jonge, bloeiend leven, al schijnt de jeugd niet voor haar slag beducht, wie, die den zwaai van hare zeis ontvlucht of de ure kent, ten vonnis opgeschreven? Een bliksem, door onzichtbare hand gedreven, schiet schielijk neer uit onweerzwangre lucht, en treft den boom, bij dondrend zwaar gerucht, dat 't menschenhart van angst en schrik doet beven. Geknakt, gespleten ploft de stam ten grond, wiens forsche groei geen vroegen dood voorspelde, en spaan en splinter vliegen in het rond. o Boom, zoenoffer uit de rij van helden, die straks zoo sterk en onverwrikbaar stondt, gevallen krijger, wien het noodlot velde! ARNOLD SAUWEN. Vorige Volgende