De Vlaamsche Gids. Jaargang 16
(1927-1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Fransche PoëzieDe jongste verzenbundel van de Comtesse de Noailles, de zevende van de hand dezer dichteres (buiten een viertal romans nog), werd L'Honneur de souffrir (Grasset, Paris) betiteld en behandelt slechts één enkel thema: den dood. Wat een afstand tusschen deze gedichten en die uit Le Coeur innombrable en Les Eblouissements! Niet alleen wat het onderwerp betreft, want de verzen uit de eerste dichtersjaren bezingen de natuur, de liefde, het leven; ook de toon, die eerst, hoe zacht of innig ook, toch steeds uitbundig en vol klonk, is nu dof geworden, zonder galm, eentonig als de slag op een met rouwfloers bespannen trom. Het motief van den dood was in het vorig dichtwerk van Comtesse de Noailles nochtans niet geheel afwezig; maar indien zij dit nu en dan in haar zangen inweefde, was het om haar levenslust nog meer sterkte bij te zetten: J'écris pour que, le jour où je ne serai plus,
On sache comme l'air et le plaisir m'ont plu,
Et que mon livre porte à la foule future
Comme j'aimais la vie et l'heureuse natureGa naar voetnoot(1).
of: Toi, vis, sois innombrable à force de désirs,
De frissons et d'extase,
Penche sur les chemins où l'homme doit servir
Ton âme comme un vase,
Mêlée aux jeux des jours, presse contre ton sein
La vie âpre et farouche;
Que la joie et l'amour chantent comme un essaim
D'abeilles sur ta bouche.
Et puis regarde fuir, sans regret ni tourment,
Les rives infidèles,
Ayant donné ton coeur et ton consentement
A la nuit éternelle...Ga naar voetnoot(2).
L'Honneur de souffrir, het treuren om een afgestorven en geliefd wezen, is een ononderbroken, verlangende roep naar de | |
[pagina 133]
| |
eeuwigheid, een voortdurend hunkeren naar het oogenblik, waarop zij den afwezige zal kunnen vervoegen. Een weinig opwekkende lektuur, vooral daar het donker-eentonige van deze verzen zoo gauw met verveling dreigt, hoe mooi ook sommige gedichten, als dit kwatrijn: La nuit, lorsque je dors et qu'un ciel inutile
Arrondit sur le monde une vaine beauté,
Quand les hautes maisons obscures de la ville
Ont la paix des tombeaux d'où le souffle est ôté,
Il n'est plus, morts dissous, d'inique différence
Entre mon front sans âme et vos corps abolis,
Et la même suprême et morne tolérance
Apparente au néant le silence des lits!
Ondanks het neerdrukkende gevoel, dat den ganschen bundel kenmerkt, hult de dichteres haar leed in een hooghartigheid, die we echt Grieksch zouden kunnen noemen en die we geneigd zijn haar afkomst toe te schrijven. Zij is immers, als prinses Brancovan, een afstammelinge langs vaderszijde uit het machtige Roemeensche huis der Bibesco's en langs moederszijde uit de Grieksche familie Musurus, die talrijke geleerden telde en waarvan een lid, kardinaal Musurus, vriend en medewerker van Erasmus was. Zij is dus ook een van die talrijke vreemdelingen als Jean Moréas, Stuart Merill, Francis Vielé-Griffin, e.a., welke op Franschen bodem de taal van het gekozen vaderland gingen beoefenen met een bewonderenswaardige en ontzettende vaardigheid en aldus den nationalen kunstschat niet alleen verrijkten, maar hem dikwijls een nieuwen luister bijzetten. Alhoewel Mme de Noailles begon te dichten in een tijd, waarin het symbolisme nog glansrijk bloeide, volgde zij eigen wegen en om de uitbundigheid en de mededeelzame ontroering, die meestal haar verzen teekenen, heeft men haar wel eens ‘de laatste der romantiekers’ genoemd. Zelfs rekening gehouden met het treurmarsch-motief, waarop gansch deze laatste dichtbundel gecomponeerd werd, vreezen we toch, dat L'Honneur de souffrir de talrijke bewonderaars, welke zich reeds rond Le coeur innombrable of Les Eblouissements schaarden, niet zal vergrooten. Dit werk had zeker aan intensiteit kunnen winnen met de opoffering van een aantal minder geslaagde gedichten.
Zonder de vermaardheid van Mme de Noailles te genieten, is Hélène Picard een dichteres met eveneens heel wat verzenbundels op haar actief (waaronder één, L'Instant éternel, bekroond door de Fransche Académie), en tevens begaafd met een talent, dat gewis op gelijken voet mag gesteld met dit der eerstgenoemde. | |
[pagina 134]
| |
Haar zoo pas verschenen bundel Pour un mauvais garçon (André Delpeuch, Paris) is er een schitterend bewijs van. De verzen van Hélène Picard zijn niet zoo aristocratisch, zoo academisch, zoo gaaf misschien als die van Comtesse de Noailles, maar ze zijn de vrucht van een sterk en warm temperament, ze zijn menschelijker - om niet te zeggen ‘dierlijker’ (in de beste beteekenis). Haar bloed vloeit er door, dichter aan de oppervlakte. In Pour un mauvais garçon komt Mme Picard zeer dicht te staan bij Colette, die geniale Fransche prozaschrijfster. Een zelfde gave om de gevoelens van de dier-vrouw in alle oprechtheid en in de subtielste nuanceeringen weer te geven, om met een enkel woord zoo juist de zinnelijke gewaarwordingen uit te beelden, wanneer een geur, een toon, een oogenblik van dag of nacht een ziel vol instinct doet trillen. Pour un mauvais garçon, de verzen eener liefde voor een dichter-apache (verbeelding of werkelijkheid?, beide wellicht). Zijn portret? Ziehier: A peine grand, nerveux, cambré, intense, maigre,
Sa noblesse de traits m'émeut jusqu'au soupir.
Il ne lui manquerait qu'un crime et qu'un saphir
Pour être un des Seigneurs les plus beaux de la Pègre.
Le cou solide et nu, le pas toujours errant,
Son luxe, son succès sont un sweater de laine.
Sa nuque, un sec coiffeur la frotte à la verveine,
Et, comme l'as de trèfle, il est noir, il est blanc.
Des jours, plein de l'orgueil d'être très inutile,
Provocant, il s'étire, ironique, il sourit,
Les cheveux sur les cils, comme une femme au lit,
Et, le gas, il abuse un peu trop de son style.
Mais j'aime, dans ses yeux sombres divinement,
Le menaçant azur du rêve juvénile,
Et nous sommes égaux chaque fois qu'il s'exile,
Au parfum du lilas, dans le pur sentiment.
Puis, qu'importe, après tout?... Il est correct, sévère,
Pour parler du ciné et du grand favori,
De l'or américain, du phono, du tonnerre
Qui, soudain, délivrant son âme printanière,
Fait danser le cristal dans le bar assombri.
Het decor: de voorstad met haar verdachte bars, draaiorgels, armzalige hôtelletjes voor ‘rendez-vous’ van een paar uur: Je vois le papier à fleurette
De ta petite chambre au plafond orageux,
Et l'aube qui blêmit, au bord de ta cuvette,
Lorsque ton louche hôtel ferme encore les yeux.
| |
[pagina 135]
| |
en de geur van zoo'n interieur: De ton garni, je vois la marche usée et roide,
Le corridor qui sent, oblique, obscur, plêtreux,
Une fuite de gaz, la côtelette froide,
L'humidité de l'ombre et le chat amoureux.
Het is een alles behalve burgerlijke liefde, een weinig voorname omgang met mannen en vrouwen aan den zelfkant, maar toch, zoo aantrekkelijk, zoo kleurrijk, zoo schoon door de tintelende poëzie, die de dichteres als een gouden, stralende poeiering over zaken en menschen uitstrooit.
Dat in Frankrijk de klassieke dichters nog veel en steeds veel gelezen worden bewijzen de menigvuldige uitgaven van hun werken. Een nieuwe uitgave van Villon's Oeuvres complètes (in één bundel) verschijnt zoo pas bij Delagrave te Parijs. Deze is bestemd voor het groot publiek. Dit wil niet zeggen, dat ze minder verzorgd is, dan één ten behoeve van specialisten in XVe eeuwsche literatuur. Maar de uitgever heeft de lektuur van dezen meer en meer populair geworden dichter willen vergemakkelijken en met dit inzicht werd eerst en vooral de oude spelling opgeofferd, terwijl de voetnota's zoo talrijk voorkomen, dat geen enkel vers voor den lezer nog langer onverstaanbaar blijft. Een zeer belangrijke studie over den dichter en zijn werk, door Louis Dimier, gaat deze in alle opzichten verzorgde uitgave vooraf.
De heer Joseph Anglade, leeraar aan de Hoogeschool te Toulouse, bezorgde een zeer interessante Anthologie des Troubadours (de Boccard, Paris), die begint met een ‘Ballade anonyme’ en een ‘Aube anonyme’ (Wachterlied) en eindigt met een keuze uit het werk van Guiraut Riquier, ‘le dernier Troubadour’ (XIIIe eeuw). Op den oorspronkelijken Provençaalschen tekst volgt telkens de Fransche.
FRANS SMITS. |
|