| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
Het Fransch als tweede taal.
Deze ondertitel wordt geen aanleiding tot een artikel, maar wel tot enkele beschouwingen, die we in verband met zekere leerboekjes nuttig achten.
Een ondertitel zal voortaan nog wel eens voorkomen, met dezelfde bedoeling: een of ander onderwerp even vóór 't licht te halen, naar aanleiding van een toevallige boekverschijning.
Het Fransch als tweede taal dan.
We erkennen het feit, - en onze Noorderbroeders blijken dat eveneens te doen, - dat talrijke kinderen er praktisch belang bij hebben Fransch te leeren. We zijn echter niet altijd onderling t'akkoord, - en onze Noorderbroeders blijken dat evenmin, - betrekkelijk het oogenblik, waarop met dat Fransch leeren hoeft begonnen, en de methode, die daarbij gevolgd dient te worden.
Dat ligt hem, meenen we, aan het verschijnsel: dat men de kwestie ‘geschikt oogenblik’ niet uitsluitend afhankelijk maakt van pedagogische redenen, de eenige die nochtans gelden mogen. Want de pedagogiek zegt duidelijk, dat een kind slechts in één taal, d.i. in zijn huiselijke voertaal, denkt en een tweede taal niet degelijk aangeleerd wordt vooraleer de grondslagen tot de kennis der eerste behoorlijk gelegd zijn. Geen Fransch dus in den eersten en in den tweeden graad der lagere school! Neen, zelfs niet in den derden, zeggen velen ten onzent en nog veel meer in Nederland. Maar hoezeer de pedagogiek het daar principieel mee eens blijkt te zijn, toch meent ze dat, zonder al te groot bezwaar, met het Fransch reeds in den derden graad, dus met kinderen van tien jaar, kan worden aangevangen, op voorwaarde dat de methode er zich vooral van onthoude, de leerlingen meer dan een zeer beperkten woordenschat aan te bieden, en het zwaartepunt, d.i. de groote inspanning bij de studie van het Fransch naar den vierden graad en het middelbaar onderwijs verplaatse.
De beste methode dan?... De pedagogiek spreekt zich daar niet over uit. Ze verlangt alleen, - en daar heeft ze gelijk in, - dat de leerstof voor het praktisch leven bruikbaar zij, dat ze op aantrekkelijke, levenwekkende wijze worde aangeboden en verwerkt, en dat ze de leerlingen er toe voorbereide, zich zoo spoedig mogelijk mondeling en schriftelijk behoorlijk uit te drukken.
| |
| |
Deze formuleering moge vaag schijnen, - maar het kan niet anders. De pedagogiek, immers, kan of mag er niet toe overgaan, systematisch te bepalen welke leerstof voor het leven bruikbaar is of niet; en evenmin is het haar opdracht, te beslissen welke methode, - met een aparten naam of van een bepaald auteur, - het zekerst tot het doel zal leiden. Wel kan zij, de pedagogiek, aan de ervaring zekere praktische gegevens ontleenen, die het loonend is in het licht te stellen. Zulke gegevens b.v. zijn de volgende:
‘Zich behoorlijk uitdrukken’ in het Fransch beteekent: deze taal in den dagelijkschen omgang kunnen spreken en schrijven. Dien uitslag bereikt, - behoudens uitzonderlijke omstandigheden, die den regel bevestigen, - geen enkel Vlaamsch of Nederlandsch kind vóór zijn zestiende jaar. En dan nog moet hier bijgevoegd, dat wie op dien leeftijd tot dat spreken en schrijven bekwaam schijnt steeds denkt en voor vele jaren nog denken blijft in de moedertaal; alleen heeft hij zich de gewóónte eigen gemaakt, met vreemde woorden en zinswendingen om te gaan, en daardoor de goede kans verkregen ze voor onmiddellijk gebruik bij de hand te vinden. Dat er dan nog heel wat bij te werken valt weten allen, die jongelui van zestien jaar, en ouderen ook, onder hun naaste bekenden tellen; maar dat bijwerken is thans tamelijk gemakkelijk geworden, gezien den leeftijd en de geoefendheid van die jonge menschen.
Daar zijn dus een zestal jaren beschikbaar voor een ernstige studie van het Fransch, althans zoo reeds in den derden graad daarmee begonnen wordt. Hoofdzaak is thans, dat men die ten beste benuttige.
Hoe dit gebeuren zal?... Zonder dat hier methoden of programma's besproken worden mag wel gezeid:
Kweek de hiervoren bedoelde gewoonte van omgang met de vreemde taal stelselmatig aan door oefening onder allerhande vormen: aanschouwing, uitspraak, lektuur, afschrijven, dicteeren, spreekoefening, grammatische toepassing, permutatie, vertaling, opstel, samenvatting, en sluit niet de hulp der moedertaal uit, zoolang ze u voor verklaring of toelichting kan dienstig blijken. Houd aanvankelijk de oefenstonden kort, gezien den jeugdigen leeftijd van de leerlingen; laat ze langer en talrijker worden, naarmate de opgedane woordenschat verrijkt en de leerlingen zich meer gaan thuisgevoelen. Maar hoe ge 't ook aanvat: heb vertrouwen in den beschikbaren leertijd van zes jaren en ‘forceer’ niet de te bekomen uitslagen ten nadeele van andere vakken dan het Fransch, die ook hun recht opeischen. Dit laatste zeggen we inzonderheid ten goede van het Nederlandsch; hoe sterker
| |
| |
men in zijn eigen voertaal, inzake woordenschat, zinsbouw, grammatica, blijkt te staan, hoe kordater men het leeren van een tweede taal, - en ook een derde en een vierde, - zal kunnen aanvatten en doorzetten.
In verband met den zesjarigen leertijd, door ons voorzien, kan de vraag opgeworpen: hoe staan daartegenover de talloos vele leerlingen, die op hun veertiende levensjaar voorgoed de school verlaten?... Het antwoord is kort en duidelijk: in denzelfden toestand als tegenover alle andere leervakken, waarop ze zich na dit oogenblik niet meer zouden toeleggen, d.i. midden in 't gevaar, de eenmaal opgedane kennis gladweg te vergeten. Maar het mag niet ons onderwijs als fout aangerekend worden, zoo dat stoffelijk in de onmogelijkheid verkeert, veertienjarige jongelieden af te leveren, die verstandelijk volgroeid en volleerd zouden zijn. Wie zich verder ontwikkelen wil vindt, na de dagschool, in de avondleergangen een welgekomen hulp ten goede; aan hem, er van gebruik te maken.
| |
Fransche boeken.
Slag op slag ontvingen we uit Nederland verschillende werken; en alle staan grootendeels, zoo niet uitsluitend, in het teeken der vertaalmethode. Steun zoeken bij het Nederlandsch, waar dat nuttig blijkt, is echter niet het vertalen tot methode inrichten. Wij wenschen, dat de leerlingen haast van stonden aan gelegenheid krijgen, op een bevel of vraag in het Fransch ook in die taal te antwoorden, en hebben ervaren, dat zulks, mits een welgekozen leerstof, ruim mogelijk is en tot de meest bevredigende uitslagen leidt. Woorden vertalen doen we wel, wanneer het verklaren door aanschouwing tijdroovend of moeilijk is; en tusschenbei volledige teksten overzetten doen we eveneens, maar zulks meer als kontroolmiddel en herhaling dan als regel of stelsel. Daarom maakten we, vroeger reeds, ons voorbehoud tegenover Dijkshoorn's werkje Pas à pas (uitg. Noordhoff, Groningen), dat uitsluitend op vertalen steunt. Daarom ook gaan we niet mee met Franssen en Vrijdaghs' Eerste Fransche taalcursus, in twee deeltjes (uitg. Kemink & Zoon, Utrecht), al is daar een Aanhangsel aan toegevoegd dat, naast bondige uitspraakoefeningen, een zeer degelijk ‘overzicht van de spraakkunst’ (met nog eens vertaaloefeningen) bevat. En dan, indien de te vertalen teksten ten minste een geheel vormden! Maar 't zijn losse zinnetjes zonder samenhang, zonder gemeenschappelijk, aantrekkelijk onderwerp,... net als in ‘Stals’, ons dooie boekje van vóór veertig jaar! Laatstgenoemde werkjes dienen als inleiding tot den Practischen leercursus door Van Goor en Jacobs, met medewerking van Vrijdaghs; maar in
| |
| |
dezen kursus, bestemd voor den vierden graad, blijft, na het lezen, vertalen nog steeds het groote wachtwoord, alsof twaalfjarige en oudere leerlingen al niet een rijke keus aan oefeningen, uitsluitend in het Fransch, konden medemaken. - Heel wat beter zijn we te spreken over Fransch voor de lagere school, vier leerboekjes en drie leesboekjes, en Fransche lectuur, twee vervolgleesboekjes, alle door Benjert en Elzinga (uitg. Muusses, Purmerend), - en gelukkig ook beleven die in Nederland meer dan succes genoeg, om de schrijvers er van nog kordater de nieuwe richting in te stuwen. Over de vijf leesboekjes zeggen we niets dan goed; ze zijn, vooral de laatste twee, bizonder mooi geïllustreerd en bevatten een rijke verscheidenheid aan verhaaltjes, anecdoten, samenspraken, rijmpjes, liedjes, voor den derden en den vierden graad. De vier leerboekjes, voor den derden graad bestemd, zitten nog stevig vast aan de vertaalmethode, maar ieder lesje zet toch in met een bondigen, verhalenden leestekst, vele vertalingen vormen een samenhangend geheel, en daarbuiten worden talrijke invuloefeningen en permutaties aangegeven. Alleen vragen we ons af: hoe durft men in een tweede jaar Fransch den ‘subjonctif’ behandelen en hoe speelt men het klaar, om in twee jaar vier leerboekjes en drie leesboekjes ernstig door te maken? We geven dit de auteurs in overweging, - en maken onderwijl den uitgever ons kompliment om de prachtige inkleeding, die hij het werk van Benjert en Elzinga bezorgd heeft!
Tusschen haakjes melden we hier, dat deze auteurs zich heelemaal aan den strijd om ‘het Fransch in de lagere school’ trachten aan te passen. Vóór enkele jaren begon men met het Fransch in het derde leerjaar... en stonden de boekjes van B. en E. in het teeken daarvan. De strijd verdreef het Fransch naar het vijfde jaar... en we kregen de huidige, gewijzigde uitgaaf. Maar de strijd gaat voort, wil het Fransch ook uit den derden graad weg... en, nààst deze uitgaaf, brengen B. en E. twee deeltjes Fransch voor U.L.O. (uitg. Wolters, Groningen), met de allerjongste aanpassing en met, naast weer vele vertalingen, een aantal beste oefeningen, die we graag vroeger hadden zien opnemen.
Bij deze uitgave zouden we onze bespreking afsluiten, indien we niet sinds lang een prachtboek van Hans Hoesli, Eléments de langue française (uitg. Verlag der Erziehungsdirektion, Zurich) hadden op tafel liggen. Laten we elkaar goed begrijpen: dit boek is voor het middelbaar onderwijs in Duitsch Zwitserland bestemd en heeft geen kans, ten onzent gebruikt te worden. Maar alle leerkrachten en vooral alle ontwerpers van taalmethoden dienden het in te zien, om allerhande redenen. We meenen zelfs, dat een paar 't al gedaan hebben... en met ‘typischen’ uitslag, getuige zeker boekje dat ons in handen kwam. Dit Zwitsersch werk dan
| |
| |
omvat de leerstof van minstens den derden en den vierden graad. Het verdeelt ze in tien rubrieken, van ‘de school’ tot de ‘tooneeltjes uit het leven’, en geeft onder elke rubriek een aantal lessen aan, die hier en daar door Hans Witzig heerlijk geïllustreerd worden; elke les zelf weer wordt aanleiding om een voorbereiding, een leestekst en een taal- of spraakkundig begrip met toepassingen aan te brengen, en tusschenbei komen anecdootjes, rijmpjes, raadsels, volksdeuntjes de noodige ontspanning bieden. Achteraan eindelijk, na 200 blz. dichten tekst, volgt nog een supplement van ruim 100 blz., met daarin een rijke keus van aanvullende oefeningen. Wie echter zulk boek om zijn groote prestatie bewondert, moet er ook kritisch en praktisch kunnen tegenover staan, en dan rijzen al dadelijk een paar vragen op: Biedt dit werk niet ‘des Guten... viel zu viel’, d.i. begraaft het de leerlingen niet onder een overstelpenden woordenschat (meer dan 3000, buiten de woordvormen en samenstellingen)? Put het een groot aantal oefeningen niet uit tot het eentonige en vervelende, en komt het er niet dikwijls veel te vroeg mee aangedragen? Sluiten de opstellen bij de behandelde leerstof aan of zijn ze een voorwendsel om een vracht nieuwigheid op te disschen? Want zulke vragen hebben hun beteekenis, vooral wanneer men er aan denken gaat, Hoesli's werkwijze hier binnen te halen. Daar mocht zelfs bijgevoegd: Vervullen de mooist geteekende prenten, hoe verlokkelijk tot namaak zelfs, hun rol bij een taalmethode, indien ze de leerlingen niet helpen den tekst begrijpen en genieten?... Maar we dringen niet verder aan; al zouden zich talrijke bezwaren tegen het doorloopend uitbaten van Hoesli's werk verzetten, het blijft op zichzelf een monument van arbeid, waarvoor we den maker moeten dankbaar zijn.
H. VAN TICHELEN.
|
|