| |
| |
| |
Vlaamsche Kroniek
De dichter Victor J. Brunclair behoort tot de ultra-modernen. Na de lezing van zijn bundel De dwaze Rondschouw (Uitgeverij Regenboog, Van Daelstraat, 51, Borgerhout) en van de verzen, die zijn bentgenooten in tijdschriften lieten verschijnen of soms ook bundelden, zijn we tot het besluit gekomen, dat deze dichters van het jongste geslacht in wezen heel weinig verschillen van die, welke tot een vorige generatie behooren en zij heel dicht staan bij de eerste, anarchistisch-voelende, Van Nu en Straksers. Zij sturen dezelfde smeekingen ten hemel. Hen kenschetst de eigenste stuurloosheid, hetzelfde onbepaalde streven naar broederlijkheid, gepaard met een vaag verlangen naar een opgaan in het Albestaan, naar universaliteit. Om dit alles uit te drukken bezigen ze echter een andere rhetoriek. Ze voelen ‘kosmisch’ en in het verwoorden van hun ‘oppermenschelijkheid’ treffen ze een Shawesk accent. Ze bezitten veel minder gevoel dan hun onmiddellijke voorgangers, minder geloof en minder innige vroomheid, al bezigen ze af en toe de terminologie van het evangelie om de Christusgedachte in haar algemeenheid voor eigen doeleinden te gebruiken en te gelijkertijd te profaneeren. Hun kunst verdort onder den invloed van al te ver gedreven verstandelijkheid.
Zoo ze echter, wat de gedachten en het gevoel betreft, slechts door schakeeringen van een vorig geslacht verschillen, des te opvallender is de vernieuwing, welke zij betrachten in de beeldspraak, ten einde aan hun uitingen toch een karakter van opvallende originaliteit te doen toekennen. Maar hun beelden zijn zoo weinig verscheiden, dat men omtrent hun zegginskracht een indruk van hopelooze beperktheid krijgt. ‘Cymbaalslagen’, ‘schrapnell-uitbarstingen’ moeten het geweld van een impressie begeleiden. Het vertrillen van een filmbeeld symboliseert de vergankelijkheid der verglijdende gebeurtenissen. Aardrijkskundige termen kunnen de illusie wekken, dat deze dichters met hun gedachtengang de wereld omvademen. Waar ter uitdrukking van hun ‘kosmisch’ voelen hun eigen taal te kort lijkt te schieten, gebruiken ze, te kust en te keur, vreemde woorden en wendingen. Er is in deze zgn. moderne kunst, die het leven van dezen tijd zou moeten weergeven, zooveel kunstmatigheid, dat men geneigd is het door haar gebrachte goede over het hoofd te zien.
Op het werk van Victor J. Brunclair is veel van hetgeen hooger
| |
| |
wordt beweerd, geheel toepasselijk. Wat men in zijn bundel het meest ontbeert, is: poëzie. Meestal toch geeft hij niet méer dan een snelle opeenvolging van indrukken, die somwijlen treffen door hun raakheid. Zijn gedichten lijken derhalve reeksen van rapwegwentelende filmbeelden, zonder veel samenhang, afgebroken, bij plaatsen, door een bruske buiteling, die geheel op effect is berekend. Toch wordt men in dien bundel al te zelden getroffen door een regel - waar rhythme ontbreekt, kan niet van een vers worden gerept - met een rijp beeld ter vertolking van een voldragen gedachte. Best geslaagd zijn sommige beschrijvende stukken. Zoo deze brok uit:
Het vuurwerk
sierlijke spiraal naar het hart der stilte
kwistig zaaisel groei tot lichtkelken
Leekt een tuil van tuberozen
ontbloeid uit de wonden van den Kruisman op Golgotha
rouwtrom der salvos alles is volbracht
wonder herrijst dageraad na de doemnacht
Koers van kometen wenteling eeuwenoud versneld in momentaan
Planetenwegen in de nacht, broos feeëriek als sagen van de heilige graal
miniatuurstelsels kosmos op kleinere schaal
Mild in lichtrosetten kathedraalvree
Weg. Raketknetter. Fusee.
Over het plein dwarrelt de vuurmantel van Mefisto
en zijn lach schatert na in der losbrandingen tremolo.
Het is te lang, te eentonig, te weinig geschakeerd, te arm aan rhythme, te zeer een opstapeling van stroeve opsommingen, die de kortademigheid van des dichters inspiratie doen vermoeden. Maar ieder zal getroffen worden door sommige beelden of plastische details als bv. ‘sierlijke spiraal naar het hart der stilte.’ Toch is dit... gedicht, enkel onregelmatig gehakt proza!
Sporadische schoonheden, hoofdzakelijk van plastischen aard, zijn er in vast ieder der talrijke stukken van dezen bundel. Maar nimmer kan de schoonheid, die men af en toe bevroedt, openbloeien. Misschien zal Victor Brunclair het niet gelooven, maar sommige van zijn ‘poëma's’ zijn niet meer dan mislukte navolgingen van Gezelle (Hageland) of van Jan Ferguut (Fontein). En dat is wel de zonderlingste vaststelling, die men formuleeren kan naar aanleiding van... verzen, die voor hyper-modern moeten doorgaan. Brunclair is evenwel zeer begaafd. Hij kan uitmunten in het sarcastische genre - ook in verzen!
In De Blauwe Vaas (De Sikkel te Antwerpen) van A.W.
| |
| |
Grauls waardeeren we het meest die verzen, waarin de dichter op simpele wijze en zonder effect na te jagen, poogt een natuurindruk vast te leggen, als in:
Kempisch landschap.
De wegel slingert bruin en smal.
De hemel barst van bolle wolken.
Een magere koe hoest in den stal.
De westwind doet de wereld kolken.
Oneindig deint de vlakte uit:
Areen van heigewas en mossen.
Het veen: gebroken spiegelruit.
Een horizon: een nacht van bosschen.
De steenweg: Eenzaam staat een huis.
Turfrook blijft in de boomen zweven.
De stilte kreunt in 't ijzeren kruis,
waar Jezus rustig hangt te sterven...
Mevr. S. Verzele-Madelijn heeft haar eerste gedichten gebundeld onder den titel Licht en Donker (Druk V. Resseler, Prinsstraat, 20, Antwerpen). Ongekunsteld in hun eenvoud zijn de liefelijke verzen, waarin de dichteres heur pril gevoelen in simpele woorden uitstort. Het zijn teere, weemoedige zangen, doorlicht toch van hoop; vluchtige indrukken, in klankrijke rhythmen vastgelegd. Groot werk dat een onuitwischbaar spoor nalaat in ons gemoed, brengt dat bundeltje nog niet. Dat vinden we wellicht in latere boeken van deze jonge dichteres, wier verzen gerust de vergelijking zullen doorstaan met deze van Mia Kleine, Hermana van Herbruggen en zelfs van de veelgeprezen Alice Nahon.
In sommige verzen van Frans de Wilde's boekje Het Huis op de Vlakte hindert een ‘gewild’ modernisme, dat vreemd aandoet bij den veeleer rustig-gezapigen, vast huiselijken toon, die opvalt in andere gedichten. ‘Das kommt vom Lesen!!!’ En dan vraagt men zich af wat versregels als de volgende, wel gemeens hebben met poëzie:
Ik ruik seringen en geraniums.
De jonge peekens zijn als boter op de tong.
Mijn sigaar rook ik in den tuin...
Mijn vrouw zegt: ‘Deze maand al drie frank minder licht!’
Wie zou niet honderd zulke strofen samenstellen?
Er zijn gelukkig beter gedichten in dezen bundel. Zoo herinneren we ons graag het zeker niet vlekkelooze Interieur of 't vers dat begint met deze regelen:
De dagen gaan, de jaren gaan
En 't groote werk blijft ongedaan...
| |
| |
Maar die kleine moment-opnamen, waarmee het brochuurtje sluit, konden we best missen. Het is niet ieder gegeven sarcastisch of zelfs maar simpelijk geestig te zijn!
Van een zoo oprechte als innige vroomheid getuigen de gedichten, die Constant Eeckels verzamelde onder den titel Een Ruikertje voor de Lieve Vrouwe (L. Opdebeeck, Antwerpen). Het heugt ons nog, hoe Eeckels in zijn oudste verzen worstelde met het woord, dat weigerig zijn gedachten en gevoelens vertolkte. Thans beheerscht hij de taal; zijn verven zijn lichter geworden, zijn penseeltoets luchtiger. Onder het lezen van dit Ruikertje, waarin Maria's zeven Weeën en verder de vijf blijde, de vijf droeve en de vijf glorierijke geheimen uit haar leven worden bezongen, dachten we aan August van Cauwelaert's Liederen voor Maria, die de lofzangen van Eeckels overtreffen zoowel in fijnheid van gevoel als in rijkdom van klank. Aan de verzen van Eeckels kan plastische schoonheid niet worden ontzegd. Zij worden gedragen door oprechtheid van gevoel en behooren tot het beste, wat de verarmde dichtkunst in den jongsten tijd in Vlaanderen voortbracht.
* * *
Het Leven van Herman Coene door Ernest Claes (Uitgeverij De Standaard, Brussel) is een familieroman, die uit twee deelen zal bestaan. Reeds verscheen vóór eenigen tijd het eerste boek: Het Kind. Claes, die een uitmuntend verteller van anecdoten is - zijn Witte bewijst het ten overvloede - en die zeer fraaie novellen schreef, lijkt ons minder sterk als bouwer van een roman. In Het Kind wordt het centrum van belangstelling voortdurend verplaatst en de gang van het verhaal te dikwijls onderbroken door een overbodige natuurbeschrijving, Episodes, die met het hoofdverhaal maar luttel gemeens hebben, worden er te pas, en ook te onpas, bijgesleurd, doch, wondergenoeg, ze zijn op zich zelf interessant genoeg om den lezer zoo te boeien, dat hij daardoor de hoofdpersonages en hun doening vergeet. En dit laatste is een gebrek! Al wezen we ook op fouten, toch moeten we vaststellen dat Het Kind een aantrekkelijk boek is...
Minder evenwel dan Claes' Kiki - (De Standaard te Brussel) - dertien kleurige hoofdstukken, waarin de schrijver van De Witte allerlei uit het leven van zijn kleinen jongen meedeelt en met zooveel humoristische wijsgeerigheid, op luchtigen toon van zijn vaderlijke waardigheid verhaalt. Dat is met Bei uns in Deutschland wel het fijn-gevoeligste werk, dat Claes tot nog toe heeft geschreven: een zonnig boek van teederheid en lief geluk.
Jef Crick heeft zich in Toen Moeder heenging (De Standaard, Brussel) gewaagd aan een korten familieroman. De schrijver heeft
| |
| |
het leven op den voet gevolgd en in eenvoud weergegeven. Op rustigen toon vertelt hij van de familie Lievens en haar lotgevallen nadat eerst de vader en later ook de moeder heenging en de familiebanden al losser en losser worden. Crick bezit verteltalent. Hij kan zijn menschen met enkele lijnen typeeren en hij slaagt er in onder de onbewogenheid van het levensoppervlak, de roering der dagelijksche tragediën te doen bevroeden. Het is eerlijk werk, geschreven in een beheerschte taal.
Van Jaak Lemmers' Historische Verbeeldingen (Regenboog, Antwerpen) kregen de lezers van dit tijdschrift de primeur. Knap en gedegen werk van iemand, die de waarde van elk woord wikt en weegt vóór hij het neerschrijft en die hierdoor een lijnvastheid in den stijl verkrijgt waaraan de meeste Vlaamsche auteurs ons niet gewoon maakten. Elk van de drie verhalen is zwaar van geconcentreerd leven en gedachtenrijkdom. Deze Verbeeldingen zijn te beschouwen als spiegels van het zielebeweeg van den schrijver op het oogenblik, dat zijn leven een evolutie doormaakte. Ze hebben derhalve een wel niet uitgesproken, doch niettemin treffend lyrisch karakter. Doch zoo volkomen heeft de auteur al wat in hem omging geobjectiveerd, dat de lyrische onderstroom der verhalen nimmer het epische karakter ondermijnt. In deze Verbeeldingen treft vooral de wijze, waarop de schrijver een historisch milieu kan evokeeren als een levende werkelijkheid.
In het hier reeds eerder besproken tweede deel van Joris Eeckhout's Literaire Profielen wordt, naar aanleiding van een beschouwing over Bei uns in Deutschland even gerept over onze Vlaamsche oorlogsliteratuur - die heel arm is! - en gewezen op de enkele werkelijk goede boeken, waarvan de stof aan die donkere periode is ontleend.
We zijn het, wat de keuze betreft, met den H. Eeckhout volkomen eens. Inderdaad, Bei uns in Deutschland, De Dood van Yper door Cesar Gezelle en Het glorielooze Lot door Albert van Driessche zijn werkelijk zeer goede boeken. Doch het verbaast ons wel eenigszins, dat deze criticus met schier bovenmenschelijke belezenheid, geen gewag maakt van Het Huis der Smart, door Frans Smits, een boek, dat een paar novellen bevat, die gerust met het beste similaire werk uit het buitenland mogen vergeleken worden. Nu bundelde Frans Smits weer enkele verhalen onder den titel Ontmoetingen (Lectura, Antwerpen). Smits schuwt woordenomhaal en pralerige beeldspraak. Hij streeft naar het direct weergeven van een scherpen indruk. Hij vertelt met die bepaalde achteloosheid, die de Franschen ‘nonchalance’ heeten. Vooral voor het tragi-komische legt hij een groote voorliefde aan den dag. Maar achter de ironie gaat het medegevoel schuil. Het zijn kleine levensgebeurtenissen, die Smits in zijn novellen dra- | |
| |
matiseert en hij slaagt er dikwijls in de tragiek er van uit te diepen.
Paul Kenis schrijft een driedeeligen historischen roman Uit het Dagboek van Lieven de Mijttenaere, waarvan het eerste deel, De beroerlijke Tijden, tot nog toe alleen verscheen (G. Janssens, Antwerpen). Alhoewel dit eerste boek een roman op zich zelf vormt, gewaart men aan de uitgebreidheid van sommige deelen, dat het feitelijk toch niet meer is dan een aanzienlijk fragment uit een grooter werk. Paul Kenis bezit de gave van vlot en boeiend te vertellen. De dagboekvorm, dien hij verkoos, vormde wellicht een beletsel tot het uitwerken van plastische motieven, doch verhaastte den gang van het verhaal. Dit deel brengt een interessante brok geschiedenis van Gent in den veelbewogen tijd der hervorming. En de stof werd zeer levendig gedramatiseerd.
Om Moeders Wil door Lambrecht Lambrechts (Duimpjesuitgave, Maldegem) biedt bewuste volkskunst. Als dusdanig moet het boek dan ook worden beoordeeld. En dan zal men al spoedig gaan waardeeren den eenvoud der taal, de directheid der beelding, den zin voor al wat een pathetische atmosfeer rond een gebeurtenis kan wekken. We hoorden dit boek doodverven als een ‘roman-feuilleton’. Misschien wel wijl de auteur er naar gestreefd heeft boeiende lectuur te leveren, waarbij de eenvoudige lezer aan 't eind van ieder kapittel hunkert naar het nieuws dat de volgende bladzijde brengen zal. Juist aan dergelijke spannende verhalen bestaat er een te-kort in ons land, waar de ‘schundliteratuur’ nog al te veel aftrek vindt!
Goede volksromans zijn ook de drie boeken waarmee de bedaagde Gustaaf Segers ons kwam verrassen. Ze heeten: Heiblommeken, De Familietwist en Bert Bal en zijn Familie (L. Opdebeek. Antwerpen). In de inleiding tot dit laatste verhaal wijst de auteur er uitdrukkelijk op, dat hij schrijft voor het volk, terwijl hij bekent hoe het doel, door hem al schrijvend beoogd, van moraliseerenden aard is.
Het verhaal Margarita (L. Opdebeek, Antwerpen) van Celest Stinissen is daarom alleen reeds interessant, wijl het ons binnenvoert in middens, waar Vlaamsche schrijvers nog nimmer hun inspiratie zochten: Spanje, Granada, gitana's en espada's, stierenkampen! Van dat ‘vreemde’ geeft de schrijver wel een levend beeld. Margarita is een mooie belofte!
Het Derde Peloton (Opdebeek, Antwerpen), door Michel Bruggeman, is een oorlogsverhaal, dat eenige verwantschap toont met de front-vertellingen, door Jozef Simons in zijn bundel Kanonier verzameld. Bruggeman verhaalt echter minder geestig en houdt zich wat te veel aan den vlakken dagbladstijl.
LODE MONTEYNE.
|
|