De Vlaamsche Gids. Jaargang 16
(1927-1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nood van het hooger Onderwijs in BelgiëGa naar voetnoot(1)Sedert 1914 heeft België een jarenlange crisis doorgemaakt. Ondanks de talrijk begane fouten, ondanks het zich laten meesleepen van de verbazend weinig verlichte openbare denkwijze, heeft het land, zoo goed of zoo kwaad het ging, stilaan de moeilijkheden overwonnen, daar deze hoofdzakelijk op geldelijke opofferingen neerkwamen, als men het zeer beperkt aantal Belgische soldaten, die gekwetst of gedood werden, ter zijde laat. Naar hen gaat natuurlijk onze broederlijke sympathie; maar op het gebied van nationale productiviteit is het bespottelijk, een economischen weerslag te zoeken in de verliezen, door ons aan menschenmateriaal geleden: men ga maar 't procent dooden en vermisten eenerzijds, verminkten anderzijds, in verschillende landen na:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat vooral beteekenisvol is, is het verlies aan dooden en vermisten; welnu, dit cijfer overtreft, in België, het zwakste procent van de nijverheidswerkloozen niet, en sedert 1918 heeft de jongere generatie ruimschoots de bres aangevuld, die in de rangen der werkers geslagen werd. De vernieling, door de Duitschers, van het Belgisch nijverheidsmateriaal, vernieling die men op het eerste zicht totaal en onherstelbaar achtte, is, zeer gelukkig voor ons land, ten slotte op een schuldenlast voor de natie uitgedraaid, en de Belgische nijveraars bezitten thans een beter en overvloediger materiaal dan in 1914. Het gansche land heeft het zijne bijgedragen tot deze vernieuwing, die betrekkelijk gemakkelijker werd gemaakt door de inflatie. Op dit oogenblik zelf, en namelijk in zake machinenbouw, kan het te overvloedige materiaal niet ten volle benuttigd worden. Men zou kunnen meenen dat enkele statistieke gegevens over het herstel van het land buiten de grens van dit artikel treden. Toch meenen wij die niet te moeten ter zijde laten, om te toonen dat België zijn stoffelijk verlies heeft hersteld en dat 's lands voortbrengingsbekwaamheid volstrekt ongedeerd is.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al deze gegevens zijn ten zeerste bemoedigend. Wel is daar het cijfer van de openbare schuld, dat een aanzienlijke verhooging der belastingen na zich sleept; maar die verhooging schrikt veel minder af als men bedenkt dat België, vóór den oorlog, een belastingstelsel had dat van ...1822 dagteekent en dat al de politieke partijen ongelooflijk en volstrekt onvoldoende genoemd hadden.
* * *
De economische welvaart van een land is echter niet alles; zij is slechts een substratum, een humus die tot terrein dient voor een intellectueele beschaving, welke het leven levenswaard maakt. Trouwens, deze stoffelijke welvaart, door cijfers bewezen, stelt niet heelemaal de personen gerust die de nationale vraagstukken doorgronden. Feitelijk heeft men den indruk dat België langzaam, maar zeker vervalt, dat het een diepe inwendige crisis ondergaat en dat zijn stoffelijke welvaart, hoe onbetwistbaar ook, geen tegenwicht heeft in de andere domeinen. Gaat men den toestand eenigszins na, dan komt men tot het inzicht dat België een ernstige intellectueele crisis doormaakt, waaruit het niet ongedeerd kan treden, en krijgt men daarenboven de overtuiging dat die crisis reeds heimelijk bestond vóór den oorlog, zoodat deze haar misschien wel verergerd, maar niet veroorzaakt heeft. Voor oppervlakkige geesten was de ernst van den toestand verborgen, omdat de waarlijk zeer goedkoope arbeid en de buitengewoon lage levensstandaard van al de maatschappelijke klassen toelieten de andere economische complexen te concurrenceeren, waarin het verstand, als meer rechten hebbende, een merkbare verhooging van het levenspeil kon bewerken. Dit gelukkig vermogen om zonder veel kosten met de andere natiën in mededinging te komen had daarenboven een weerslag op de techniek, die allengs, onzichtbaar, zou men gezegd hebben, verviel. De oorlog heeft het levenspeil van den Belgischen werkers- en den landbouwersstand verhoogd, maar, eilaas, dàt niet van de verstandelijke en de hoogere klassen; van den middelstand zullen wij niets zeggen; we zouden eerst moeten uitmaken tot hoever | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij zich uitstrekt. Grootendeels samengesteld uit weinig invloedrijke tusschenpersonen, kleine handelaars, ambachtslieden, makelaars, toezieners, is zijn staatkundige en maatschappelijke rol dan nog bijna nul, buiten de economische functie om geld te sparen, dat de hoogere klasse in ondernemingen op grooter schaal benuttigt en doet gedijen. Die verhooging van het levenspeil der werkers- en landbouwersklasse heeft in België een kunstmatigen factor doen verdwijnen (de achterlijke toestand van een normaal verstandige en zeer nijverige bevolking, te midden van groote landen vol leven, is kunstmatig, niettegenstaande de ontkenning van de belanghebbenden). Dat heeft voor gevolg gehad dat men de toekomst van de voortbrenging slechts met onrust meer inziet, want men voelt dat men het ander element van de zegepraal niet meer bezit: de verstandelijke meerderheid. Naast dit ernstig economisch problema komt de socialistische en democratische drang. Deze was onvermijdelijk en is de prijs dien de maatschappij betaalt om gedurende vier jaar de strijders werkeloos in de loopgrachten te hebben gehouden. Deze drang is het, die voor België andere redenen van onrust heeft meegebracht: een hevige reactie en een nationalistische opwelling is ontstaan, - beide al even gevaarlijk, niettegenstaande de bewering dat zij alles willen ‘behouden.’ Alles wel ingezien, kunnen al deze vraagstukken, waarvan wij het karakter hoegenaamd niet hebben willen verzachten, hoe uiteenloopend ook in schijn, tot een enkel teruggebracht worden: het gemis aan een verstandige elite, bekwaam om zich objectief voor de groote problema's te interesseeren, om ze te beoordeelen zonder vooringenomenheid en rekening houdende met de toekomst; bekwaam, eindelijk, om de massa anders dan door plompe persberichten op te voeden. Dit gemis aan een elite, die in alle beschaafde landen, onder welken vorm dan ook, een regelende, onmisbare rol speelt, heeft bij de Belgen een mentaliteit van overwonnenen doen ontstaan, die ons noopt de toekomst pessimistisch in te zien.
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat de Belgische verstandige middens tot op een kleine kern zonder invloed zijn verminderd, ligt aan velerlei zaken. We noemen: de te groote stoffelijke welvaart van de burgerij; het betrekkelijk eenvoudig karakter van de voortbrenging en den omloop der rijkdommen in België; het talenvraagstuk in het Vlaamsch gedeelte van het land; de opeenvolging der vreemde overheerschingen, waardoor België van alle mogelijkheid tot geestelijke ópvoering verstoken bleef; het feit dat ons land, dat cultureele grondslagen mist, aan het kruispunt ligt van vier oorspronkelijke beschavingen, waaronder drie zeer machtige, en dat twee van deze laatste een teugellooze propaganda maken om België, of een gedeelte, in hun politieke sfeer mee te trekken; eindelijk, en vooral, de gebrekkige inrichting van het hooger onderwijs, het gemis aan stoffelijke en zedelijke hulpmiddelen van de universiteiten, die hun rol om een verstandige kern te vormen, niet spelen en waarvan de leden, op zeldzame uitzonderingen na, niet bij machte zijn om de nationale cultuur te beschermen.
* * *
Een zeer voldoende ontleding van het universitair vraagstuk zag het lîcht in de uitgaven van den Moniteur des Intérêts matérielsGa naar voetnoot(1). Wij raden er de lectuur van aan: zij zal voordeelig de beknopte ontleding, die wij heden doen zullen, volledigen. De crisis van het hooger onderwijs in België ligt aan de volgende oorzaken: 1o de inrichting van het onderwijs op valsche grondbeginselen; 2o het gebrek aan bevoegd personeel; 3o het gebrek aan stoffelijke hulpmiddelen en aan de mogelijkheid tot internationale ruilingen op intellectueel gebied. Het universiteitsonderwijs rust op valsche grondbeginselen, omdat de organische wetten de leiding in strenge en vervallen kaders gevangen houden en dat zij geen hoogere diploma's hebben ingesteld, welke met die van de andere landen kunnen vergeleken worden. Deze grove dwalingen spruiten, op hun beurt, voort uit de onbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kendheid van de vroegere en tegenwoordige wetgevende machten met de behoeften der hoogescholen. Een slaafsche nabootsing der Napoleonsche hoogeschoolinrichting heeft de langzame versteening van het onderwijs voor gevolg gehad: het doel is alleen maar dienaars van den Staat voor te bereiden, en geenszins de wetenschap vooruit te helpen en te scheppen. Deze grondfout is vooral te wijten aan het feit dat wij, na de omwenteling van 1830, geen intellectueele en wetenschappelijke elite bezaten; dat men, sinds dien, behalve in officieele redevoeringen, nooit belang heeft gesteld in het hoogeschoolonderwijs en dat een stevige elite zich niet heeft kunnen vormen. De verantwoordelijkheid der openbare machten wordt trouwens gedeeld door de nijverheidsmiddens. Wat hebben zij ooit anders aan de universiteiten gevraagd dan ingenieurs (welke dan uitstekende meestergasten moesten zijn en van het personeel en de werktuigen de maximumopbrengst bekomen), zonder er op bedacht te zijn zich de diensten van belanglooze zoekers te verzekeren? Voor de groote meerderheid der Belgen verheft een hoogeschool zich niet boven het beroeps- en technisch onderwijs, en de openbare denkwijze heeft voldoening wanneer zij verneemt dat een zeker aantal diploma's voor geneesheeren en ingenieurs uitgereikt werden. Zoo het getal dezer laatsten eenigszins de vraag overtreft, is het kwaad niet heel groot, want dat zal toelaten hen wat minder te betalen. Men zal de minst goede ingenieurs als meestergasten aanstellen en daarmee is het vraagstuk opgelost. Men houdt er geen rekening mede dat boven, ver boven de secondaire en te gelijk noodige rol om het land een redelijk minimum van professional men te verzekeren, de hoogeschool voor plicht heeft om
te zijn. Het is niet de uitsluitend utilitaire opleiding die het karakter en de moraal van een mensch vormt. Anders zouden meestergasten, toezieners, ja werklieden ook die een aanzienlijke dosis nuttige kennis opgedaan hebben, wijzer en geleerder zijn dan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
louter intellectueel ontwikkelden, wier intens cerebraal leven het moet stellen met een kleiner getal opgegaarde feiten en formules. Dat is echter niet zoo en geen mensch met gezond verstand zou zich daarin vergissen. Hetgeen, boven het onderwijs, laat het ook op een valschen grond steunen, de meerderheid van een individu of een elite uitmaakt, is wat men opvoeding of cultuur noemt. De Engelschen maken zeer duidelijk het onderscheid: ze spreken van university education, niet van training: dien term bewaren zij voor de utilitaire diploma's; ten minste, de wezenlijke universitairen drukken zich zoo uit. De Duitschers hebben het woord Kultur, dat in België een zeer slechten klank heeft, juist omdat het door onwetende publicisten misopgevat en misvormd werd. Wat steekt er in deze education, in deze Kultur? Vooreerst een methode om te redeneeren en te oordeelen, die men zich eigen maakt onverschillig of men uit het Latijn vertaalt, een punt van geschiedenis in 't klare trekt, of een biologisch onderzoek doet. Deze methode is hoofdzakelijk critisch en men maakt ze zich door persoonlijk werk eigen. Dank zij haar zal de wezenlijke intellectueele nooit de jammerlijke manier van redeneeren aannemen: post hoc, propter hoc, die wel het kenteeken is van de primaire mentaliteit en die op maatschappelijk en staatkundig gebied maar al te dikwijls de menschheid leidt. Als wij zeggen dat de hoogere opvoeding critischen zin bijbrengt, bedoelen wij daarmede geen stelselmatig afbreken, geen negatieve en wantrouwige critiek, die een ander kenteeken is van de primaire mentaliteit. De verstandelijk ontwikkelde critiseert om tot de kennis en de waarheid te komen, al moet deze laatste hem nadeelig zijn, - niet om iets af te breken of te kleineeren. En dat leidt ons tot een ander kenmerk van de opvoeding: een intellectueele is eerlijk en objectief. De kennis en de zekerheid dat hij de waarheid weet verschaft hem een genot dat verweg de teleurstelling overtreft, die hij zal ondervinden als hij zijn overtuiging moet wijzigen en zelfs handelen in strijd met zijn stoffelijk belang. Deze objectiviteit is het resultaat van een strenge controle over zich zelf; zij kan maar een gentleman behooren, en dàt willen de Engelsche hoogescholen voor alles vormen en dàt is het hun alléén gelukt te vormen, zelfs als men rekening houdt met de pogingen der Duitsche en Amerikaansche universiteiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men begrijpt derhalve welke hooge zedelijke atmosfeer er in de hoogescholen moet heerschen; men begrijpt ook dat men die niet kan bereiken als men zich bepaalt bij technische lessen, die, mogen ze ook buitengewoon moeilijk zijn, slechts een utilitair doel beoogen. Men moet een Belgische hoogeschool gevolgd hebben om zich de walgingwekkende atmosfeer te kunnen voorstellen in sommige studentenmiddens, waar de laag bij den grond blijvende bezorgdheid om in een geld omzetbaar diploma te behalen alles overheerscht. Bij die bezorgdheid, waardoor alle mogelijkheid om de hoogeschoolopvoeding te begrijpen wordt uitgeschakeld, komt maar al te dikwijls een grove, beestachtige sexualiteit, waarvan wij treffende voorbeelden zouden kunnen aanhalen. Wij willen niet beweren dat er geen zeer talrijke uitzonderingen bestaan, vooral in de basisfaculteiten: wijsbegeerte en wetenschappen; ook in de rechten; wij willen ook niet beweren dat de studenten van andere landen in alles en overal beter zijn dan de onze. Maar wij betwisten stellig dat het hoogeschoolonderwijs, zooals het thans ingericht is, cultureel en zedelijk de jonge bruten kan verfijnen en veredelen, die maar al te vaak uit de provincie naar een der universiteitssteden gezonden worden om er een loonend perkament na te jagen. Het is in de scholen voor aspirantgeneesheeren en ingenieurs, waar het onderwijs nochtans het lastigst en misschien technisch het best ingericht is, dat men de minst beschaafde, de onwetendste jonge lieden aantreft, die, eens in hun dorp teruggekeerd, daar volstrekt geen verzedelijkenden invloed zullen uitoefenen. Weten is immers maar bijzaak; oordeelen en begrijpen is alles; en om te oordeelen, of, liever, om deze bij uitstek moeilijke wetenschap te leeren: zich een gezond oordeel te vormen, is er veel tijd noodig, veel overweging, veel inkeer tot zichzelf, veel ootmoed. De ruwe kennis die elke normale hersenen kunnen opdoen, kweekt hoovaardigheid en moedigt de oppervlakkige oordeelvellingen aan; het evenwichtig oordeel is aan een keurbende voorbehouden, die misschien maar betrekkelijk weinig kundigheden kan verkregen hebben, maar er lang heeft over nagedacht en het waarlijk vruchtbaar werk heeft gedaan zich persoonlijk over de betrekkelijke waarde er van te verzekeren en ze te controleeren Deze denkbeelden schijnen heel wat omver te willen werpen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
druischen, wij weten het wel, tegen veel gevestigde meeningen aan. Laat men echter hun wezenlijke beteekenis niet verdraaien: wij prediken de onwetendheid niet aan en wij blijven vast overtuigd van de noodzakelijkheid van een ruime algemeene cultuur, die weinig Belgen, overigens, bezitten. Maar de algemeene cultuur moet maar komen nadat de universitaire vorming haar het terrein heeft voorbereid, haar een gezonde zedelijke en geestelijke basis heeft geschapen, een basis gevormd door methode, oprechtheid, objectiviteit en ook door nieuwsgierigheid. De uitgebreidheid der programma's is maar zand in de oogen; het is de methode van de professors die telt, en vooral de lust tot zelfonderzoek dien zij hun studenten kunnen inboezemen, de overtuiging die ze hun moeten geven dat de wetenschap betrekkelijk en dynamisch is.
* * *
En dat brengt ons tot de tweede der hoogeschoolfuucties waaraan wij een overwegend belang hechten: de wetenschappelijke opzoekingen. Elke hoogeschoolcursus zou moeten beginnen met de verwittiging dat de uiteenzettingen die zullen volgen alleen maar den tegenwoordigen stand van een bepaalde wetenschap zullen aangeven, en dat de arbeid van een enkelen zoeker dien van den eenen dag tot den anderen veranderen kan. Het is gewoonweg belachelijk, ja zelfs gevaarlijk te gelooven dat het onderwijs, in een faculteit en met vrucht ontvangen, voldoende is om op verstandige wijze zijn zending te vervullen gedurende een geheel leven, dat lang kan zijn. Een geneesheer, die in 1900 uit de hoogeschool getreden is en niet zou gelezen hebben en voor zich zelf gewerkt, zou een onnuttig, ja zelfs gevaarlijk wezen zijn: immers, de wetenschap gaat elken dag vooruit en ze kan, ongelukkiglijk, slechts vooruitgaan in de hoogescholen en in de museums, laboratoriums en onderscheiden gestichten die er innig mee verbonden zijn. De professor, kan men zeggen, onderwijst ex cathedca een reeds verjaarde wetenschap, die een eenigszins knap student ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
makkelijk in boeken kan leeren kennen. Die rol is overigens nuttig en we denken er geenszins aan haar waarde gering te schatten; maar achter dit onderwijs ex cathedra staan stilzwijgende, critische menschen die besloten hebben verder in de kennis door te dringen en die, nu en dan, het geluk hebben tot een positieven uitslag te geraken. Na kennis genomen te hebben van wat zijn voorgangers deden, besluit de zoeker dat hun werk onvolledig en onvoldoende is en neemt zich voor verder te gaan dan zij. Van dat oogenblik af, door een eenig doel in beslag genomen, levert die man zich aan een arbeid over die misschien nooit op iets zal uitloopen, maar die, als hij een resultaat, wat dan ook, bereikt, het wezen zelf van de wetenschap is. Wat het ware wetenschappelijk onderzoek kenmerkt is dat het te gelijk belangloos en zuiver theoretisch is. Men onderzoekt niets, wat het ook zij, om er munt uit te slaan: dat ware techniek, toegepaste wetenschap. Een laboratorium- of bibliotheek-arbeid wordt dikwijls begonnen zonder duidelijk begrip van den uitslag waartoe men misschien zal komen. Zoo men op voorhand het doel zag, dan ware het werk slechts een verificatie. De ware zoeker zal integendeel een der volgende doeleinden nastreven:
Uit deze bepalingen volgt dat men slechts dàn den eenigen arbeid, den naam onderzoek waard, kan volvoeren, als men uitsluitend theoretische proefnemingen doet en in kunstmatige voorwaarden, waarbij alle secondaire invloeden geweerd worden. Men zal nooit a priori naar een practisch doel streven; doch dat wil niet zeggen dat de zoeker, in het voorkomend geval, de mogelijke toepassingen van zijn ontdekkingen niet zal inzien. Tot elken prijs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet men de naïeve opvatting laten varen dat een goed geneesheer, terwijl hij zijn zieken verzorgt, de oorzaak van den kanker en de genezing van die ziekte ontdekt. Het nagaan van den zieke kan tot aanduidingen leiden, maar het feit is zeer zeldzaam, vooral voor ziekten van microbischen aard. Pasteur, die de microbe van de razernij en het genezend serum heeft ontdekt, was geen geneesheer, maar scheikundige. Hij kon geen zieken verzorgen of genezen: hij nam waar en uit zijn waarnemingen leidde hij zijn theorieën af, om vervolgens tot practische gevolgtrekkingen te komen. Sir Ronald Ross, de beroemde ontdekker van de malariamicrobe, verzorgde de zieken niet; hij ontleedde de maag van tienduizenden moskieten, en zonder ooit zelf, rechtstreeks, een koortslijder te hebben genezen, vond hij het middel om er millioenen te redden. Deze twee voorbeelden doen inzien dat een practiseerend arts, behalve bij uitzondering, geen eigenlijk gezegde onderzoeken kan doen en dat men onderwijs en onderzoek niet met elkaar mag verwarren, noch meenen dat iemand die ex cathedra doceert een onderzoeker is, of omgekeerd. Een onderzoeker kan soms een volstrekt onbeduidend en belachelijk professor zijn, onbekwaam om een vraagstuk uiteen te zetten, al heeft hij bewonderenswaardige werken op zijn actief. Zoo ook kan het gebeuren dat een schitterend professor geen de minste oorspronkelijkheid, alleen maar geleerdheid bezit en zich heel zijn leven moet vergenoegen met het werk der zoekers te vulgariseeren. Menschen vormen die een elite uitmaken en het oorspronkelijk werk aanmoedigen, dat zijn de allereerste functiën van de universiteit. Men begrijpt dan de overwegende rol van de faculteiten der wetenschap en der wijsbegeerte, aan wier werkzaamheid de medecijnen, de toegepaste wetenschappen en zelfs het recht ondergeschikt zijn. Alleen zou een professor van biologie, van embryologie en van parasietenleer tot de faculteit der wetenschappen moeten behooren, en niet tot de faculteit der medecijnen, zooals het de Belgische programma's willen. En dat brengt ons tot de organisatie van het onderwijs. Niemand zou tot de hoogeschool mogen toegelaten worden zonder ernstige klassieke studiën, waaronder ten minste Latijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al de studiën, zelfs die van ingenieur, zouden ten minste één jaar zuivere algemeene cultuur moeten omvatten. Thans ontbreekt die geheel, of ze is op vreemdsoortige wijze met utilitaire leergangen vermengd. De programma's zouden een kern van verplichte vakken, ne varietur, moeten vermelden en een bepaald getal leergangen naar keuze, die de student in overleg met zijn professors zou volgen, na het doel van zijn studiën te hebben vastgesteld. Thans geven de zeldzame leergangen naar keuze aanleiding tot onwaardige arglistigheid: de studenten volgen den leergang met de minste lessen of dien waarvan de professor de reputatie heeft niet te ‘buizen.’ Op het einde van den studiëncyclus zou er een eindexamen moeten bestaan, dat aan den recipiendus den titel van licentiaat, gegradueerde enz. zou verleenen, waarmee hij bevoegd zou zijn zijn beroep uit te oefenen en in zijn levensonderhoud te voorzien. Boven dit diploma, dat aan de maatschappij practici zou leveren, zoo er een graad van doctor moeten zijn, alleen toe te kennen 1o na aanbieding van een oorspronkelijk werk; 2o na vijf of zes jaar tijdruimte tusschen den licenciaatstitel en de verdediging der thesis; 3o op voorwaarde dat het oorspronkelijk werk, dat iets tot de wetenschap bijbrengt, gedrukt werd en daardoor aan de wereldcritiek onderworpen. Een dergelijk doctoraat (dat eenigszins overeen zou komen met wat men nu, vrij zonderling, het speciaal doctoraat noemt) zou ernstig zijn; het zou het dubbel voordeel hebben wezenlijke zoekers te vormen en een eerzuchtwaardigen titel uit te maken. Thans kan een jongen van 22 jaar dokter in de wetenschappen zijn, na vier examens, waarvan een met discussie van een verhandeling (men heeft dat geen thesis durven noemen) die een vertrouwelijk karakter aanneemt, daar ze nooit gedrukt wordt en slechts zelden een beetje waarde heeft. In den vreemde kent men de Belgische thesissen nietGa naar voetnoot(1). Het diploma van doctor in de rechten en dat van doctor in genees-, heel- en vroedkunde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden verleend zonder verdediging van thesis, zonder werk van onderzoek. Deze doctoraten worden in het buitenland niet erkend; en wanneer een Belgisch ‘doctor in de rechten’ zich naar Parijs, Berlijn, New-York of Londen begeeft en men er hem ondervraagt over de thesis die men veronderstelt dat hij aangeboden heeft, zoo bemerkt hij al spoedig dat zijn wetenschappelijke kennis heel verdacht voorkomt. Minister Nolf had een nog tamelijk schuchter ontwerp gereed gemaakt, dat deze grondbeginselen in acht nam. Nadat het in den Senaat besproken werd, heeft men er niet meer van gehoord. Men heeft het laten varen voor kwesties van dorpspolitiek, daar het onthaald werd op blijken van totaal niet begrijpen van wege talrijke senators. Het Belgisch volk vat zoo weinig wat een hoogeschool is, dat men de nijverheidsscholen van Charleroi en van Brussel ‘Universiteiten van den Arbeid’ durft noemen en dat men voorgesteld heeft de Mijnenschool te Bergen als hoogeschool op te richten. Een hoogeschool is (en kan, op pene van ontaarding, niet anders zijn dan) een samenstel van ten minste vier faculteiten: wijsbegeerte, wetenschappen, godgeleerdheid, recht, politieke en sociale wetenschappen en muziek (in de landen waar de musicologie als wetenschap bestaat). Men voegt er laboratoriums en bibliotheken aan toe, en bij voorkomende gelegenheid ook scholen: scholen voor geneeskunde, voor toegepaste wetenschappen, voor handel. Een hoogeschool behoort eerst en vooral voor zuivere wetenschap en voor opvoeding te zorgen; daarna, 't is te zeggen na haar organisch doel vervuld te hebben, vormt zij menschen die vrije beroepen uitoefenen.
* * *
Na het vraagstuk der programma's te hebben besproken, willen wij eenige woorden over het leeraarskorps zeggen. De aanwerving daarvan wordt in België ieder jaar moeilijker, omdat 1o de titularissen van leerstoelen geen volgelingen meer vormen; 2o de candidaten de middelen missen om zich te ontwikkelen (reizen, materiaal, bibliotheken); | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3o de belachelijk lage jaarwedde der hoogleeraars ze tot proletariërs verlaagt en ze verplicht een beroep uit te oefenen dat den tijd, dien ze aan opzoekingen zouden moeten wijden, opslorpt. Een professor kan tot 50.000 fr. per jaar winnen, als men zijn ‘duurtetoeslag’ breed rekent. Welnu, men mag zeggen dat een ontwikkelde Belg die minder dan 100.000 fr. wint en ‘duurtetoeslagen’ moet krijgen een proletariër is. Hij wint genoeg om lastig te leven, zonder zelfs zijn rang te kunnen ophouden. Hij kan geen boeken koopen noch tijdschriftabonnementen nemen; hij kan niet reizen, geen laboratoriums in het buitenland bezoeken; hij kan de toekomst van zijn gezin niet verzekeren. Welke wisselagent, welke makelaar, hoe onwetend ook, zou voor dien prijs werken? Er volgt daaruit dat de hoogleeraars zonder fortuin, en zij zijn legio, hun geest vermoeien en verarmen door stoffelijke bezorgdheid (de Amerikaansche professors krijgen alle zeven jaar, boven de gewone vacantiën, een jaar verlof om hun denkbeelden op reis te vernieuwen), of wel allerlei leergangen, van den meest uiteenloopenden aard, najagen om hun inkomsten te vermeerderen, of ook nog ‘cumuleeren’ (dat is bijposten aannemen) in middelbare of technische onderwijsinrichtingen, of, eindelijk, ‘zaken’ doen, ‘klanten’ zoeken en hun onderwijs zonder nauwgezetheid, ja heel ongegeneerd geven. Men heeft geen gezag op menschen die men niet genoeg betaalt en de academische overheid, die over geen hulpmiddelen beschikt, kan de misbruiken niet te keer gaan, noch de bijposten of cumuls verbiedenGa naar voetnoot(1). Daar de vergoeding voor een leeraarstoel onvoldoende is, hetzij door zich zelve, hetzij omdat de titularis niets kan bijverdienen door wetenschappelijke bijdragen te leveren in tijdschriften (die zijn, in België, in deficit en verdwijnen het een na het ander), is men wel verplicht diegenen te benoemen die hem wel willen bezetten. Men vindt dan ook te jonge, onervaren professors, alleen in 't bezit van het mager Belgisch diploma, en die hun verheven zending moeten vervullen zonder zelf te weten wat onderzoeken is. In de scholen van toegepaste wetenschappen benoemt men ook tech- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nici die in de zakenwereld of bij hun klienten een vage reputatie hebben, maar die nooit bewijzen van hun theoretische kundigheden hebben geleverd, daar zij nooit iets uitgegeven hebben, nooit iets gezocht... tenzij hun persoonlijk voordeel. Men benoemt, eindelijk, ook vreemdelingen, die de hoogeschool denationaliseeren en ze aan vreemden invloed onderwerpen. Wij bedoelen geenszins dat de wetenschap nationaal is en dat er een Belgische en bv. een Duitsche wetenschap bestaat. Al wie ons tot hiertoe gevolgd heeft weet dat dergelijke kleingeestigheden ons tegen de borst stuiten. De wetenschap is een en algemeen, universeel. Noch oorlog, noch misdaden kunnen ze voor langen tijd verdeelen en de behoefte om tusschen Duitschers en verbondenen opnieuw wetenschappelijke en intellectueele betrekkingen aan te knoopen heeft zich zeer spoedig doen voelen; want alleen de dagbladschrijvers en de vulgarisateurs geloofden dat de Belgische wetenschap zou kunnen leven en bloeien zonder het aandeel van de Duitsche wetenschap. Maar zoo de wetenschap universeel is, dan is zij dat door de publicaties, die bestendige gedachtenwisselingen toelaten. Maar dergelijke gedachtenwisselingen gaan slechts zelden uit van vreemde professors die zich in het land, waar zij onderwijzen, vast hebben nedergezet. Het zijn zelden de besten: de besten vinden in hun eigen land de eer en het confort die ze dààr houden, en niemand zal er aan denken naar België te komen voor een gemakkelijk werk dat onze arme universiteiten zouden kunnen in 't vooruitzicht stellen. Daarenboven gebeurt de keus van vreemde professors bijna altijd volgens politieke richtingen, die niets met de wetenschap te stellen hebben.
* * *
Nu moeten we nog het gemis aan stoffelijke middelen in onze hoogescholen nagaan. We zullen vluchtig handelen over 1o de publicatiën; 2o de outilleering; 3o de begiftiging in het algemeen. De ruiling van schriften tusschen de hoogescholen der gansche wereld is onontbeerlijk. Om de drukwerken der andere landen te ontvangen moet België dus op de werken der professors rekenen, ten einde meer licht over de grenzen te verspreiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het stelsel van ruiling (proefschriften, tijdschriften, overdrukken enz.) vervangt op voordeelige, doch slechts gedeeltelijke wijze, het aankoopen van boeken, en het deficit van een drukwerk dat tot talrijke uitwisselingen dient kan een aanzienlijke winst voor de bibliotheek verwezenlijken. Wat is in dit opzicht de toestand in België? Wij hebben reeds gezeid dat, behalve enkele uitzonderingen, de thesissen niet gedrukt worden. Daardoor ontsnapt ons reeds één middel om drukwerken uit den vreemde te bekomen. De vermindering der muntwaarde en de begrootingspolitiek hebben er de regeeringen toe gebracht de toelagen aan geleerde gnootschappen af te schaffen; dergelijke besparingen kunnen het gemakkelijkst ingevoerd worden; immers, zij verwekken het minst geschreeuw, want dagbladschrijvers en publiek begrijpen slechts zelden het belang van onbaatzuchtige werken. Die genootschappen, van hulpmiddelen (en welke hulpmiddelen!) beroofd, staken de uitgave van hun tijdschriften, jaarboeken en wat dies meer. Gevolgen: 1o ontmoediging van de Belgische zoekers, die de vrucht van hun arbeid niet meer kunnen zien verschijnen; 2o automatische schorsing van de ruiling met de groote internationale uitgaven, die men, anderzijds, wegens onvoldoende geldmiddelen, niet rechtstreeks koopen kan. Onschatbare verzamelingen blijven aldus onvolledig, soms voor altijd. En de uitvoerende en wetgevende machten dragen hier een zware verantwoordelijkheid. De zeldzame tijdschriften die nog verschijnen betalen hun medewerkers zeer karig: 300 frank voor een artikel van 35 tot 40 bladzijden 8o, dat maanden opzoekingen, aankoop van boeken enz. gevergd heeft; 50 overdrukjes voor een artikel van dezelfde belangrijkheid. Een Duitsch dagblad betaalt aan een Belg 250 goudmark voor een artikel van één kolom. Men oordeele over het verschil! Overigens, daar verstandelijke arbeid in België geminacht wordt, wordt hij slecht betaald. ‘A doctor's fee’, d.i. het honorarium van een gewoon wijkgeneesheer, is in Engeland een guinea, of 180 frank; in België is het eereloon 25 tot 30 frank voor een geneesheer van denzelfden rang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men moet niet op de Belgische pers rekenen en hopen dat zij zich met verstandelijke vraagstukken zal bezighouden. De eenige kwestiën die haar aanbelangen zijn: de twisten over het acht-urenwerk en de sociale wetten; de beleedigingen aan het adres van de beambten van het ministerie van financiën in 't bijwonder en van de openbare diensten in 't algemeen; de taaltwisten, in den aard van gendarmerie nationale - nationale gendarmerie; commentariën over Karl Marx en Lenine door menschen die hen nooit gelezen hebben; het verslag van chauvinistische of Franco-Belgische manifestaties; beleedigingen tegenover Duitschland, de Vereenigde Staten, Engeland, Nederland, Italië en Frankrijk, naar volgens de partijen en de omstandigheden. Nooit wordt een vraagstuk van hooge politiek, van letterkunde, van hooger maatschappelijk belang, van wetenschap (ter uitzondering der telegraphie zonder draad, natuurlijk) in de Belgische pers besproken, wier slecht betaalde medewerkers tot proletariërs afdalen, en wier qualitatieve opbrengst met den dag vermindert. Wij schrijven dit niet om nutteloos de opstellers van dagbladen te krenken: het zijn maar ongelukkigen die, goedkoop, werk van minderen rang leveren. Maar het verval van de Belgische pers staat in nauw verband met het verval van de elite en derhalve van de massa. Tegenover de Fransche pers (Temps, Journal des Débats, Figaro), de Engelsche pers (Times, Westminister Gazette), de Duitsche pers (Berliner Tageblatt, Frankfurter Zeitung, Vossische Zeitung), de Nederlandsche pers (Telegraaf, Nieuwe Rotterdamsche Courant) is het alsof er geen Belgische pers bestond, De mededinging van te talrijke dagbladen (vier liberale bladen te Brussel, hoewel toch de partij de minst talrijke is) maakt dat de onkosten langs te veel kanten verspreid worden en dat men voor den prijs, dien men aan de medewerkers kan uitbetalen, slechts knoeiwerk kan verwachten. Ook worden de Belgische bladen maar samengesteld met mededeelingen van agentschappen en met de herhaling van eenige denkbeelden die op de hersens der onwetende massa uithollend en ontbindend werken. De onwetendheid van bladen en publiek op financieel en economisch gebied, bij voorbeeld, is verbijsteringwekkend. Vooral in de pers bemerkt men hoe zwak de elite is. Hier vindt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men bijna geen universitairen, tenzij eenige politieke medewerkers, bijna geen correspondenten uit het buitenland, die zoo een naam waard zijn. Het Belgisch volk weet niets van wat er buiten België belangrijks gebeurt, behalve eenige begrippen over de politiek van Frankrijk. Het leeft tusschen muren opgesloten en verstikt. En zoo ontwikkelt zich een mentaliteit van belegerden, van overwonnenen, - de grootste kwaal die van den oorlog overgeërfd werdGa naar voetnoot(1), - een kwaal die, naar wij vreezen, slepend is geworden. Want het valt niet te loochenen dat, sedert den oorlog, het verstandelijk peil van de Belgen gedaald is, door de velerlei stoffelijke bezorgdheden en door de ontreddering van het hooger middelbaar en het universitair onderwijs, daar de soldaten-studenten wel voor hun examens ‘geblokt’ hebben, maar, bij gebrek aan tijd, de onmisbare verstandelijke cultuur niet konden opdoen, die alléén de verstandelijke inzakking, door de werkeloosheid tijdens de oorlogsjaren veroorzaakt, hadde kunnen te keer gaan. Daar moet nog bijgevoegd worden de gezamenlijke invloed van de cinematograaf en van de radioconcerten, die aan de massa de ongelooflijk magere producten der Amerikaansche studio's en de kinderachtige ‘voordrachten’ van de telegraphie-zonder-draad-compagnies doen slikken, - al dingen die het artistiek genot verlagen, onder voorwendsel het in ieders bereik te brengen. Daar de elite vervallen is en zich niet sterk gevoelt wijl zij arm is, durft zij de massa niet waarschuwen, die voor het oogenblik triomfeert. Een elite die geen moed heeft is er niet ver meer af te verdwijnen of... in opstand te komen. En de volgende overweging ligt niet zoo ver buiten ons onderwerp als men denken zou. Het wetenschappelijk socialisme, omstreeks 1850 met Karl Marx ontstaan, heeft 64 jaar noodig gehad om zich langzaam, moeilijk te ontwikkelen, omdat het over geen staf beschikte, daar de intellectueelen, op voldoende wijze behandeld, er niet aan dachten zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij de proletariërs aan te sluiten. Het verval van de middelklassen heeft, sedert den oorlog, aan de socialistische partijen leiders geschonken, en daarvandaan hun vlugge uitbreiding over gansch de wereld. Het gedurig verergeren van den stoffelijken toestand der hoogleeraars, ingenieurs, enz. (een ingenieur wint dikwijls minder dan een werkman) levert reeds een staf aan het communisme, dat juist omdat het leiders heeft vorderingen maakt. (De pers, integendeel, spot met deze beweging, omdat ze maar ‘eerzuchtigen’ en ‘dwepers’ aan haar hoofd heeft en geen troepen. Doch de omwentelingen worden door verstandige en beschaafde minderheden gemaakt, die het Menschenmaterial, verscher gedachtenis, benuttigen). Het aantal hoogleeraars die tot de linksche partijen behooren of er sympathie voor hebben is schrikwekkend, want het veronderstelt een lang verval om tot daar te geraken, daar een geleerde in normale omstandigheden zeer onverschillig is voor politieke vraagstukken. Al heeft zij fouten, toch kan de kapitalistische maatschappij, volgens ons, nog heel wat in 't werk stellen alvorens voor een nieuwe organisatie plaats te ruimen; en wij wenschen dat het statu quo blijve bestaan, daar de eenig mogelijke wijziging thans een communisme zou zijn, vol rampen. Maar de kapitalistische maatschappij rust juist op den samenhang van intellectueele en financieele elites, enz. De naijver tusschen die beide, het verproletariseeren der ontwikkeldenGa naar voetnoot(1) dreigt het kapitalisme te verzwakken, hoewel het zich van zijn gebreken ontmaakt ten opzichte van de massa, om zich hardvochtig aan te stellen tegenover hen die het kunnen redden of te niet helpen.
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten wij onze korte studie voortzetten over de pijnlijke materieele voorwaarden waarin de instellingen van hooger onderwijs en van onderzoeking ten onzent verkeeren. Zoo de hoogeschoolbibliotheken (evenals de Koninklijke Bibliotheek, die weldra maar een overblijfsel uit het steenen tijdperk zal zijn) elken dag armer worden, moeten ook de onderzoekingen in steeds ongunstiger wordende omstandigheden gebeuren, bij gebrek aan outilleering en laboratoriumproducten. Sommige universiteiten moeten het getal uren voor practische werken verminderen. De verzamelingen der museums worden niet meer aangevuld. Erger nog: het publiek weet niet (en men laat het opzettelijk in onwetendheid) dat zelfs in de faculteit der medecijnen het gerief van de laboratoriums geen wetenschappelijke onderzoekingen toelaat. Aldus bezit ons land geen opzoekingslaboratoriums of -sanatoriums om de longtering te bestrijden. Men houdt zich tevreden met instellingen waar men de zieken verzorgt, maar het is onmogelijk nasporingen te doen. Overigens, de sanatoriums die in België bestaan, hebben zelfs geen voldoende credieten om een bibliotheek samen te stellen. De toestand is niet beter voor het zoeken naar de oplossing van de talrijke problema's op koloniaal gebied. Het verslag van het bijzonder comiteit van Katanga is in dit opzicht kenschetsend. Om Katanga waarde te doen krijgen is het wetenschappelijk aandeel van den vreemde aanzienlijk geweest. Prospectors, zoekers voor de kopernijverheid waren grootendeels Engelsche en Amerikaansche ingenieurs en het verslag somt, natuurlijk zonder te bedenken hoe erg de feiten zijn, de ontledingen op die aan Amerikaansche of Engelsche laboratoriums werden toevertrouwd. Het bepalen van talrijke Congoleesche insecten moet door het British Museum gebeuren, want het museum van natuurlijke historie te Brussel is daarvoor niet geoutilleerd. Er valt, ten slotte, ook op te merken dat er in België veel te weinig laboratoriums voor wetenschappelijke onderzoekingen bestaan, door nijverheidsondernemingen onderhouden. ‘Onmiddellijke opbrengst’ is nog te vaak hoofdzaak voor de Belgische werkhuizen; en toch wordt het tijd dat men zich voorbereide op het vernieuwen der techniek; want anders is het oogenblik niet ver meer dat de vreemdelingen ons de loef zullen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afsteken, en dit zal schadelijke gevolgen hebben voor de dividenden. Wat nu het reizen betreft van Belgische zoekers en professors raar het buitenland, dat is is volstrekt onmogelijk. Men moet zich niet laten bedriegen door de aanwezigheid van enkele Belgische geleerden op congressen te Parijs. Dat zijn politico-gastronomische manifestaties zonder eenig wetenschappelijk nut. Wat voor de wetenschap nuttig is, is een lang verblijf in het buitenland, in een inrichting die zich voor het een of ander werk gespecialiseerd heeft. Dààr kan een verstandig zoeker, in de noodige stilte en afzondering, een vraagstuk in den grond nagaan. Behalve eenige bevoordeeligden, die van de Amerikaansche C.R.B. Educational Foundation een subsidie ontvangen, kan geen enkel Belgisch geleerde nog onze grenzen overschrijden. De toelagen voor reizen bestaan niet of zijn belachelijk gering. En dat toont hoe volstrekt onvoldoende men de Belgische universitairen betaalt, die men als fonctionarissen of als onderwijzers beschouwt en aan wie men de middelen weigert om den geest herop te frisschen en de rol van scheppers te vervullen.
* * *
Maar we mogen niet verder uitweiden. Ons onderwerp is te veelomvattend voor een tijdschriftartikel. Wij hebben aangetoond dat de stoffelijke toestand van België bloeiend genoeg is om te veroorloven dat men zich om zijn verstandelijken toestand bekommere, daar verschillende factoren van 't overwicht der Belgische voortbrenging sedert den oorlog verdwenen zijn en door een verstandelijke inspanning moeten vervangen worden. Wij hebben daarna gepoogd de rol van de hoogescholen te omschrijven en er vooral op gewezen dat het hier in de eerste plaats niet gaat om gediplomeerden te fabrikeeren en aan het onderwijs een beroepskarakter te geven, maar wel om er elementen van hooger waarde in te brengen. De verwezenlijking van dit programma wordt bemoeilijkt door het feit dat het Belgisch publiek volstrekt niets begrijpt van de behoeften van een hooger cultuur. Daaruit spruiten voort de lage loonen der universitairen, de karige werk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middelen, te hunner beschikking gesteld en het gemis aan vooruitzicht wat de geestelijke toekomst der natie betreft. Het redmiddel is niet alleen een kwestie van geld; maar het is klaar dat men met voldoende financiën in veel lemten van ons hooger onderwijs zou verhelpen. Maar hier wordt nogmaals het vraagstuk ruimer en anders: 't is heel de kwestie der elites die op het spel staat; de elite dringt aan de massa al haar gewaarwordingen op en dicteert haar handelingen. De openbare denkwijze, op zich zelf, bestaat niet: met moet haar maken, en tegenwoordig zijn het de middelmatigen die haar maken, - middelmatigen die niet altijd oprecht zijn. Slaagt men er niet in de openbare denkwijze te bewegen zich om deze vraagstukken te bekommeren, dan is het dat hetgeen van de elite overblijft zijn rol niet kan of niet wil vervullen. Wij gelooven niet dat de pers, wier leden een element der elite uitmaken, hierin door zich zelf handelend zal optreden; maar de universitairen die toegang hebben tot de bladen, moeten van deze omstandigheid partij trekken om de middens te bewerken welke een nuttige rol zouden kunnen spelen: parlementsleden, verstandige burgers, bestuurders van de eene of andere onderneming. Dezen moeten er toe gebracht worden te begrijpen dat het heil der natie en der maatschappij van den invloed der verstandige elite afhangt. De hervorming van het parlementarisme, de weerstand tegen het communisme, de ontwikkeling van verbruik en voortbrengst zijn alle vraagstukken die alleen wetenschappelijk, niet door grove polemieken, kunnen opgelost worden.
ROBERT J. LEMOINE. |
|