| |
| |
| |
Tijdschriftenkroniek
Russische kunst en literatuur
Het Fransch-Belgisch maandschrift voor kunst en letteren LA NERVIE, dat sedert acht jaar onder het bestuur van Emile Lecomte te Brussel, Braine-le-Comte en Parijs wordt gepubliceerd, wijdde onlangs een extra-nummer (no IV, 1927) aan de Russische kunst in de Unie der S.S.R. Drie auteurs, die er elk ten opzichte van Sowjet-Rusland ver uiteenloopende opvattingen op nahouden, hebben aan dit nummer medegewerkt. Simone Corbiau verbergt haar sympathie niet, haar bewondering zelfs, voor de nieuwe regeerders over het oud Tsarenrijk, die aan de musea in Rusland zulk een groote uitbreiding hebben gegeven en de meest materieele uitingen van het dagelijksch leven in nauw verband trachten te brengen met de kunst; Leonid Strakhovsky, die vroeger reeds een en ander over de hedendaagsche Russische literatuur liet verschijnen en o.m. een artikel in LA REVUE BELGE van 1 Juli '26, handelt hier over deze letterkunde als een banneling die zijn best doet om objectief te blijven, maar zijn heimwee niet bedwingen kan als hij spreekt over de Russische literatuur der uitgewekenen en zijn wrok niet verbergen als hij handelt over de literaire productie in Sowjet Rusland; tusschen beiden in plaatsen wij Camille Poupeye, die ons in zijn artikel over het Russisch tooneel er in geslaagd schijnt te zijn objectief te blijven.
Vooraleer Mejuffer Simone Corbiau over de kunst in Sowjet-Rusland handelt, acht zij het noodig een kort en bondig overzicht te geven van de heele geschiedenis van de Russische kunst en dit vinden wij alles behalve overbodig, want voor velen hier in West-Europa beantwoordt de simpele term ‘Russische kunst’ aan een zeer algemeen en vaag begrip, waarbij nauwelijks aan tijdperken, scholen en richtingen wordt gedacht. Door de heele kunst van Rusland, leert ons schrijfster, loopt er een roode draad: die kunst heeft het begrip bewaard van wat kunst is: t.t.z. niet een photographie der werkelijkheid, maar essentieel een schepping van iets schoons; in haar ligt een strekking naar eenvoud en naar synthese; zij heeft een wonderbaren zin voor het decoratieve, een groote liefde voor de stylisatie en een
| |
| |
voorkeur voor de schitterende kleuren, in opflikkerende symphonieën gegroepeerd. Het groot verschil tusschen de kunst in West-Europa en de kunst in Rusland is dat ten onzent de kunst te gelijker tijd bloeide in verschillende streken of kunstcentra (te Brugge en te Florence, te Antwerpen en te Venetië, de Italiaansche Renaissance is uit denzelfden tijd als het Vlaamsch Primitivisme en den laatsten opbloei van de Byzantijnsche kunst) terwijl in het Oosten een kultuurcentrum opkomt, wanneer een ander aan het verdwijnen gaat. Zoo kan men de geschiedenis van de Russische kunst indeelen naar de vier groote steden, die een rol van eersten rang hebben gespeeld bij de politieke ontwikkeling van het vroeger rijk der tsaren: Kijew, Novgorod, Moskou en Petrograd. Tijdens deze vier perioden heeft de Russische kunst invloeden ondergaan uit Byzantië, uit Azië en uit Europa, maar steeds hebben de kunstenaars er naar gestreefd deze invloeden te assimileeren; wat niet assimileerbaar was werd verworpen. Zoo was het IIe tijdperk, het Novgorod-tijdperk (XIIe-XVIe eeuw), een tijdperk van Russificatie van de kunst uit de vorige periode - die van Kijew (Xe-XIIe eeuw) - die heelemaal onder den invloed stond van Byzantië, waaruit ze trouwens rechtstreeks gesproten was. Het Novgorod-tijdperk heeft den Byzantijnschen koepel zien hervormen tot iets ajuinbloembolvormigs, dat zoo schilderachtig en kenschetsend is, dat het voor de vreemdelingen het hoofdkenmerk is geworden van de Russische kerk; het is ook de groote periode van de zoo specifiek Russische heiligenbeelden (iconen) die in onze Westersche geesten geïdentificeerd werden met de Russische kunst in het algemeen. Weldra lieten zich nieuwe invloeden gelden, uit het Oosten. Kijew werd in de XIIe eeuw door de Mongolen ingenomen en van de XIIIe tot
de XVe eeuw kwamen benden Aziaten over het land aangespoeld. De vorsten, uit Kijew verjaagd, hadden zich wel meer en meer naar het Noorden teruggetrokken en eindelijk gevestigd te Moskou, van waaruit ze in de volgende eeuwen gansch Rusland zouden terug heroveren; nochtans slaagden zij er niet in de kunst van hun volk tegen de invloeden, uitgaande van die vreemde indringers, te vrijwaren: de helling van sommige daken doet denken aan de tenten der Mongoolsche khans; de silhouet van meer dan een kerk herinnert ons aan die van Indische tempels. Maar het is vooral in de schilderkunst dat de Aziatische invloeden merkbaar zijn, nl. door de fijnheid in de teekening, en het opkomen van het landschap naast het figuur van de icone. Een ander kenmerk van deze Moskousche periode is de groote rol, gespeeld door het hout in de bouwkunst: in een land, zoo rijk aan wouden, bouwde de boer zijn izba door middel van boomstammen; weldra gebruikte
| |
| |
men hetzelfde materiaal voor het optrekken van ruimer woningen, van groote gebouwen en zelfs van kerken; en wanneer men later met steenen aan het bouwen ging in de steden, werden natuurlijkerwijs de vormen van het houten gebouw overgebracht in het steenen. Daarvandaan die zonderlinge gebouwen zooals de torens van den Kreml en de kerk van den gelukzaligen Basilius, op de Roode Plaats te Moskou. De Petersburgsche periode van de Russische kunst is een periode van verval. Onder Peter den Groote begint de gedwongen ‘verwestelijking’ van Rusland. En terwijl de orthodoksche kerk de iconographie zoo streng begint te regelen, dat ze de kunst der heiligenbeelden doodt, houdt de bouwkunst in Rusland gelijken, slaafschen tred met de bouwkunst in West-Europa; zij is verhollandscht onder Peter den Groote, rococo onder Elisabeth, klassiek onder Katharina de Groote, Empire onder Alexander I. Ook de schilderkunst uit dit tijdperk bezit niets Russisch meer: onderwerpen (geschiedkundige tafereelen, landschappen, portretten) en techniek zijn geheel en al Westersch. Weldra kwam echter de reactie en wel van het begin van de 19e eeuw af, onmiddellijk na den val van Napoleon. De Slaafschgezinde beweging ontstaat dan; men volgt, eerst zeer onhandig, de kunstwerken van vroeger na; eindelijk komt de Russische kunst terug tot het begrip van zichzelf en ze veropenbaart zich in West-Europa onder de gedaante van ‘Russische balletten’ en door oorspronkelijke uitingen van de boerenkunst. Vooraleer echter de Russische kunst heelemaal terug zichzelve worden kon, moest er een omwenteling gebeuren, die dieper ingrijpen zou op het volk dan die van Peter den Groote, nl. de omwenteling van Lenine.
Deze omwenteling heeft niet - ondanks al hetgeen zoo dikwijls werd beweerd - alles verwoest en vernietigd in Rusland. Verre van daar. Na de groote moeilijkheden der eerste jaren, na den burgeroorlog en de openbare ellende, hebben de Sowjets integendeel inzake kunst een echte opbouwende politiek gevoerd; zij hebben de vroeger bestaande musea gansch heringericht, uitgebreid en verrijkt door de nationalisatie der private verzamelingen; zij hebben er tal van nieuwe geopend; ook tot het herstellen van talrijke oude monumenten zijn zij overgegaan. Maar het is vooral ten opzichte van de hedendaagsche kunst dat het streven van Sowjet-Rusland interessant is na te gaan. Geheel Rusland door luidt het wachtwoord: kunst overal, kunst gemengd met het leven, levende kunst. De kunst moet zich niet langer meer richten tot een klasse bevoorrechten; de kunst moet bestaan voor de massa, zij moet dienen tot opvoeding van het werkend volk, het opleiden tot de beschaving.
Het is steeds uiterst gewaagd de geschiedenis neer te schrij- | |
| |
ven van een tijdperk, waarin men leeft; daarom is het ongetwijfeld dat Mej. Corbiau hier bij algemeenheden blijft, bij algemeenheden nochtans, die toelaten ons een denkbeeld te vormen van de verschillende richtingen, die in die ‘levende kunst’ tot uiting kwamen. Deze richtingen zijn: de extremistische en de traditioneele. De eerste, die het ten onzent bekende cubisme en expressionnisme ver vooruit is, heeft vertegenwoordigers vooral onder de jonge kunstenaars van Leningrad en van Moskou; deze leggen zich vooral toe op de kunst van het urbanisme (versiering der straten en der monumenten, moderne inrichting der winkels en der uitstalramen), op de graphische kunsten (vooral het versieren van boekenomslagen) en op de moderne tooneelschikking; zij zijn opbouwende revolutionnairen, die radikaal afgebroken hebben met hetgeen vroeger bestond. De traditioneele richting gaat integendeel haar bezieling zoeken in het verleden, maar in het gezond verleden van Rusland, bij de volkskunst, die vooral decoratief is en bij de boeren op den buiten nooit onder den invloed kwam van al het kunstmatige, door Peter den Groote en zijn opvolgers uit het Westen ingevoerd. Ook die kunst uit Ruslands verleden wordt langs officieele zijde aangemoedigd en beschermd; lang zal zij voortleven nog in al haar verscheidenheid over het uitgestrekte grondgebied der Unie, dank zij de welbegrepen decentralisatie-politiek die er inzake kunst wordt gevoerd. Een andere groote nieuwigheid op kunstgebied, die de October-revolutie met zich heeft gebracht, is de doodende scheiding tusschen ‘Schoone kunsten’ en ‘Toegepaste kunsten’; in de plaats der academiën werden de ‘Vkoetemass’ of Hoogere Werkplaatsen te Moskou ingericht, waar tegelijkertijd aan techniek en aan esthetiek wordt gedaan, en waar dus het nieuw type van den kunstenaar-technicus,
aan wien de toekomst behoort, geschapen wordt. Waarlijk, Sowjet-Rusland is inzake kunst vol beloften. Mej. Corbiau mocht wel haar bijdrage eindigen met de woorden: ‘Une époque très grande s'ouvre pour l'art russe, - une page nouvelle s'écrit dans l'historie de l'art de l'humanité.’ Laten wij hopen dat de omstandigheden Rusland niet beletten zijn rol van voorlichter tot het einde te vervullen...
Het samenvatten van de bijdrage van Mej. Corbiau heeft ons verder gebracht dan wij het hadden gewenscht en de plaats ontbreekt ons nu om te spreken over de artikels van de hh. Cam. Poupeye en Leonid Strakhovsky zooals wij het hadden willen doen. Het artikel van den eerste (Le Theâtre en Russie) is, zooals de ondertitel (La Littérature dramatique et la Production scénique dans la Russie des Tsars et dans l'U.R.S.S.) het
| |
| |
eenigszins aanduidt, een soort van kort geschiedkundig overzicht van het tooneel in Rusland van de 18e eeuw af (vroeger bestaat in Rusland het tooneel niet) tot in den laatsten tijd. Over de techniek van de tooneelschikking deelt ons hier schrijver ook een paar interessante bijzonderheden mede; de vier platen die dit artikel illustreeren geven ons trouwens daarover een beter idee dan ooit door middel van woorden zou kunnen worden bereikt.
Er bestaan tegenwoordig twee Russische literaturen, zegt ons L. Strakhovsky in zijn artikel Notes sur la littérature russe contemporaine, zooals hij het vroeger reeds deed in LA REVUE BELGE van 1 Juli '26: de literatuur der uitgewekenen en die in Sowjet Rusland. Maar allebei hebben een gemeenschappelijke herkomst: het werk van Dostojevsky. Schrijver stelt vast, dat hetgeen hij een jaar geleden voorspelde zich aan het verwezenlijken is: de literatuur der uitgewekenen, in vreemden bodem verplant, kwijnt en zal weldra heelemaal verdwijnen indien haar geen nieuw en natuurlijk voedsel wordt gegeven uit Rusland zelve en in Rusland zelve. Van een anderen kant is bij de literatuur in Sowjet-Rusland, waarover schrijver hier breedvoeriger handelt dan hij het in LA REVUE BELGE deed, een totaal gebrek aan idealisme te bespeuren. Zijn besluit is, dat, om de Russische literatuur tout court te redden, er maar een middel bestaat: de vereeniging.
Een laatste woord; en dit over de illustraties van het hier besproken extra-nummer van LA NERVIE. Buiten de reeds vermelde platen, die het artikel van den h. Poupeye opluisteren, komen ook, en wel in de bijdrage van Mej. Corbiau, tal van reproducties van kunstwerken en van zichten van monumenten voor. Wijzen we ook op het graphisch werk van den heer A. de Frenckel, die, buiten het couvert, nog twee vignetten en twee platen voor deze uitgave speciaal geteekend heeft.
Dr. C. DEBAIVE.
8 Oogst 1927.
|
|