De Vlaamsche Gids. Jaargang 15
(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 468]
| |
Het Tooneelwerk van Bernard Shaw
| |
[pagina 469]
| |
melodrama, wat de bloote behandeling betreft. In den Amerikaanschen vrijheidsoorlog speelt Richard Dudgeon, een verworpeling, een wrak, een zekere rol als opstandeling. Zijn bitter karakter wordt echter veranderd door de menschelijke behandeling van Judith, vrouw van den clergyman Anderson, ook een opstandeling tegen de Engelschen. Men komt Anderson gevangen nemen. Richard Dudgeon geeft zich voor den clergyman aan en wordt meegevoerd. Anderson, dit vernomen hebbende, verandert niet tot een heilige, zooals Dudgeon, wanneer het uur slaat, wel echter tot een man der daad. Hij galoppeert weg om de opstandelingen te leiden. Richard, die, niettegen-staande zijn innerlijke verandering, toch zijn nuchteren kijk op het leven en zijn sarcastisch geeselen van domheid heeft bewaard, wordt door een krijgsraad, voorgezeten door den sceptischen generaal Burgoyne, ter dood veroordeeld, niettegenstaande de tusschenkomst van Judith. Judith had gedacht, dat Richard op haar verliefd was, maar de ongewone Satanskerel heeft haar spoedig dien romantischen waan ontnomen. Juist wanneer Richard zal opgeknoopt worden, komen de Amerikaansche troepen aangerend met Anderson aan 't hoofd, verlossen Richard en dwingen de reeds deerlijk in 't gedrang zijnde troepen van Burgoyne tot overgave. Benevens de Shaw-aanvallen op romantische liefde en het leger vinden we hier voor de eerste maal aanvallen tegen schijnheiligheid in godsdienst en een écht godsdienstigen geest, feitelijk dien van den Satanskerel. Uiterlijk is dat stuk een melodrama, maar juist daardoor, door het geweldig kleurrijke van het substratum, krijgen de verdedigde gedachten meer leven. En juist daarna - en dat is weer zoo heelemaal gelijk Shaw - krijgen wij een historisch spel volgens de classieke regels, een ‘history’ in vijf bedrijven : Caesar and Cleopatra (1898). | |
[pagina 470]
| |
Historisch is het stuk niet. Ofschoon Shaw ons vertelt, dat het eenig anachronisme hier het vermelden van bay-rum is als een geneesmiddel voor kaalhoofdigheid, zou het niet moeilijk zijn, er vele en belangrijkere aan te stippen. Cleopatra, die zich in tapijten laat rollen om, aldus als waar overgeleverd, tot bij Caesar te kunnen geraken gedurende den slag, was eigenlijk, wanneer de handeling verondersteld is, slechts acht jaar en niet zestien... En dan weer dat perverse van Shaw: ‘Egypte voor de Egyptenaren’, ‘kunst om de kunst’ en andere dergelijke uitspraken zijn verbijsterend modern. Caesar zelf is Bernard Shaw, sprekende zooals Bernard Shaw, het eenige verschil tusschen beiden is feitelijk dat Caesar gladgeschoren en kaalhoofdig is. Maar de meeningen van Caesar-Shaw zijn het dan toch, die het belangrijkste van het stuk uitmaken: zooals in The Devil's Disciple worden schijnheiligheid en conventie mee-doogenloos belachelijk gemaakt, het diep-menschelijke van Caesar's afschuw voor den oorlog, voor moord en geweld, heeft een treffenden klank, en met vereering van kunst wordt een kostelijk loopje gehouden in den persoon van den estheticus Appolodorus. Britannus is de verpersoonlijking van Engelsche domheid en conventie, en een der vermakelijkste scheppingen van Shaw. Behalve in Eugene Marchbanks hebben wij, in Caesar, het eerste, en ditmaal bewust voorgestelde, personage van den Uebermensch naar het hart van Shaw. Daarom ook verdient dit stuk, dat overigens onsterfelijke gedeelten bevat, een eereplaats in het oeoeuvre van den grooten Ier. Laten we terugkeeren tot den tegenwoordigen tijd - hebben we dien waarlijk verlaten? - en zien waarin de bekeering van Captain Brassbound (1899) bestaat. Weer is niets gemakkelijker dan het historietje; de wijsgeerige ondergrond echter is zoo eenvoudig niet. Zeekapitein Brassbound wordt, door den invloed van een vrouw, Lady Cicely, van een romantischen menschen-hater en een somber wrak bekeerd tot een liefdevollen begrijper van het leven. Iets dus min of meer in denzelfden aard als de ommekeer in Richard Dudgeon, en aangetoond in een nog wilder gebeuren, feitelijk een draakachtige rooversgeschiedenis ergens in het Atlasgebergte. Alhoewel het hier voor het oogenblik niet aangaat Shaw's techniek te bespreken, weze er toch op | |
[pagina 471]
| |
gewezen dat de toen reeds meesterlijke dramaturg soms met genoegen de oudste, de meest versleten ‘ficelles’ opraapt en het plan van de meest afgezaagde draken navolgt: het nieuwe is altijd het verkondigen van een boodschap; het afbreken van vele waarden, en het aanduiden van hetgeen in de plaats zou dienen gesteld. Een verschil hier met The Devils Disciple is dat Brassbound en Lady Cicely werkelijk elkander gaan beminnen, maar die echte passie wordt ons niet aangetoond door het klassieke einde, een huwelijk. Een overeenkomst met Candida is stellig te vinden in de persoon van Lady Cicely, de zelfbewuste vrouw. Maar haar superioriteit wordt verder gedreven: Lady Cicely beschouwt alle mannen als kinderen in de nursery, als kinderen heel gewichtig doende om beuzelarijen. Een roover, of een halve wildeman, zullen haar bekoren: zij hebben zulk een ‘bevallig gelaat’. Bewust toont de dramaturg dus het kinderachtige aan van het menschelijk gedoe zooals het thans is, en de aanvallen op het gerecht en rechters zooals Sir Howard Hallam, schoonbroeder van Lady Cicely, zijn hier in dat licht te beschouwen. De Three Plays for Puritans vallen dus vooroordeelen en valsche idealen aan. Als zulks duiden zij op geen verandering sedert de vorige stukken. Maar in Richard Dudgeon, in Caesar vooral, ook in Lady Cicely herkennen wij personages, die hoog boven het gewone menschdom staan, zijn conventies bewust misprijzen en zijn hopelooze mislukking met medelijden aanzien. Wel is waar vinden we zoo iets in Bluntschli, in Candida, in Napoleon zelfs, maar deze zijn toch gewone menschen. Marchbanks is het niet, en de drie voornoemde personages uit Three Plays for Puritans duiden thans een evolutie aan in Shaw's wereldbeschouwing: de mensch is een mislukking, de Uàbermensch moet komen. Van die evolutie wordt Shaw hier volkomen bewust, en in zijn volgende stukGa naar voetnoot(1) Man and Superman wordt dat wijsgeerig geloof verkondigd. | |
[pagina 472]
| |
Zeer belangrijk is Man and Superman (1903), aan A.B. Walkley opgedragen vijftien jaar nadat deze criticus eens terloops aan Shaw had aangeraden, een stuk over Don Juan te schrijven. De held is een Don Juan in een zekeren zin; de titel echter reeds wijst op een groot verschil met het type van bv. Byron's meesterstuk. Shaw heeft de psychologie van Don Juan onderzocht, de meening van het type gevat, zegt hij in den opdrachtsbrief: een superieur mensch, die zijn instincten volgt, buiten wet en zedelijkheid om, en zoo een opstandeling wordt tegen iedere instelling en tegen God. En de liefdeavonturen dan? Zij beperkten zich, in de werkelijkheid, waarschijnlijk tot een paar onrijpe intrigues met onaangename gevolgen; in het Don Juan-type hier werden die ‘volkomen daargelaten als ongepast bij zijn wijsgeerige waardigheid.’ Die aldus van Don Juan Tenorio verschillende John Tanner is een jong, rijk man, wiens werken: ‘Het Handboek van den Revolutionnair’ en ‘Spreuken voor Revolutionnairen’ een groot schandaal hebben verwekt. Hierin verschillende met schrijvers die over de meesterwerken van hun helden spreken zonder die te toonen, geeft Shaw de twee boeken van den opstandeling in extenso, - natuurlijk enkel voor den lezer. Deze man is het, die, samen met den heer Ramsden, aangesteld wordt als voogd van Ann en Rhoda Whitefield, de dochters van een overleden vriend. Wanneer Ramsden van dit testament hoort, weigert hij; toch wordt hij overhaald door Mevrouw Whitefield en Ann: deze laatste heeft er een handje van, de brave dochter, al haar wenschen te doen doorgaan als wenschen van haar ouders; Tanner had eens gezeid, dat meisjes, naast een ouderen, ook een jongeren voogd dienden te hebben, zij had haar vader aan de heilzaamheid van dien samenwerkenden invloed doen gelooven. In feite wenschte zij Tanner. Bemint zij hem? Het schijnt wel eenigszins zoo; Tanner echter maakt een lachpartijtje van die liefde; de officieele verliefde, daarbij, is de jonge dichter Octavius, die met zijn zuster Violet bij de Whitefield's inwoont. Een staaltje van de manier waarop Shaw zijn eigen gedachten soms belachelijk maakt door ze te contrasteeren met de onverwachte werkelijkheid is de episode betreffende Violet, die, met | |
[pagina 473]
| |
een trouwring aan, gezien werd toen ze bij een geneesheer aanbelde. Zij bekent het schrikkelijke nieuws: zij is zwanger. Algemeene ontzetting, behalve bij Tanner, die haar verdedigt, haar geluk wenscht, daar zij leven zal schenken aan een nieuw mensch, totdat Violet in woede ontsteekt en zegt, dat het misschien beter ware geweest, hadden ze haar gevraagd, of ze niet getrouwd wás. In werkelijkheid is ze getrouwd. Het huwelijk moest echter voorloopig geheim blijven. Waarom vernemen wij later, ofschoon iedereen het enkel op het einde van het stuk hoort: haar man is Hector Malone, een jonge Amerikaansche millonnair, die van zijn vader een adellijke dame moest huwen, en zeker geen cent meer zou ontvangen indien het nieuws bekend was thuis; dit huwelijk zou trouwens in het deftig hoogburgerlijk milieu van Violet ongunstig worden onthaald. Hector Malone, die bij de Whitefield's vertoeft, maakt de wanhoop uit van Straker, Tanner's autobestuurder: hij heeft sneller gereden dan Straker. Tanner, met Ann sprekende, ontdekt dat het meisje, onder den invloed van haar moeder, een leugen heeft verteld: in zijn revolutionnaire verontwaardiging spoort hij haar aan, onafhankelijk te zijn, iets buitensporigs, compromitteerends te doen om zich zelf haar wil en ontvoogding te bewijzen, met hem naar Marseille rijden en dan van Algiers naar Biskra... De redenaar is gansch onthutst, wanneer Ann kalm en dankbaar aanneemt. Ze vraagt de anderen, hen te vergezellen. Het wordt een familieuitstapje; Tanner zegt aan zijn chauffeur, Ann naast Octavius te plaatsen, maar Straker heeft oogen in zijn kop: zou de jonge dame daarmee tevreden zijn? De openbaring, dat Ann werkelijk op hem verliefd is, doet Tanner in afschrik het bevel geven aan Straker, het snelheidsrecord te breken, op staanden voet met hem naar een haven en dan door Europa heen te rennen, weg van Ann naar ‘een Mahomedaansch land waar mannen tegen vrouwen beschermd zijn.’ Maar in de Sierra Nevada worden zij gevangen genomen door roovers. Het roovershoofd gaat naar Tanner: ‘Veroorloof me, mezelf voor te stellen: Mendoza, voorzitter van den Bond der Sierra. Ik ben een roover, 'k leef van het bestelen der rijken.’ Waarop Tanner antwoordt: ‘Ik ben een gentleman, | |
[pagina 474]
| |
'k leef van het bestelen der armen. Druk me de hand.’ Totdat losgeld komt moeten Tanner en Straker bij het eigenaardig zoodje blijven, dat vooral over politiek spreekt, - de meesten zijn conservatieven... In den nacht heeft Tanner een droom. Die droom juist is het voornaamste deel van het stuk, verklaart de toestanden in een ander plan, en biedt een prachtige gelegenheid aan Shaw om zijn gedachten te verduidelijken. Tanner droomt, dat hij zich in de Hel bevindt, als Don Juan Tenorio. Een oude vrouw komt binnen en vraagt den weg: zij is gansch versteld wanneer zij verneemt waar ze is. Tanner legt uit: de Hel is de plaats, waar al de afgoden der menschen worden aanbeden: recht, eer, plicht, liefde, schoonheid. Enkel de doorslechten worden hier geen pijn gewaar: er is dus geen missing voor haar; hij, nochtans, is niet gelukkig en vraagt zich af, waarom hij hierheen werd gezonden, hij die toch op aarde reeds die afgoding verfoeide. Hij vertelt haar, dat ze hier heel gelukkig naar aardsche idealen leven kan, zal geprezen en bemind worden: de mode is thans, zevenentwintig jaar te zijn, zij kan veranderen: enkel wenschen het uitzicht van dien leeftijd te hebben. Zij doet het en staat herschapen als Dona Anna de Ulloa, verbazend gelijkend op Ann Whitefield. Ana overstelpt Don Juan met verwijten voor den dood van haar vader, den in het tweegevecht gevallen Kommandant; maar die dood, zegt hij, was toeval, de Kommandant was uitgegleden; trouwens, in deze plaats bestaan geen familiebanden meer. Het levend standbeeld van Ana's vader verschijnt. Eerst herinnert de Kommandant zich zijn dochter niet meer, en dan zegt hij, dat hij jonger is dan zij: hij stierf wanneer vier en zestig, zij wanneer tachtig jaar oud: zij moet hem beschouwen, niet als een vader, maar als een medeschepsel. Spotten de duivels met haar? Zij bidt. Maar bidden, zegt het standbeeld, is hopen, en hopen is denken aan werk en andere onaangename dingen, die de eeuwige vermaken van de Hel bede'rven. Hier is gelukkig geen hoop, zij moet zich aanpassen. Daarop verschijnt Lucifer, die haar gerust stelt: de aarde heeft hem en de Hel een onverdiende slechte reputatie gegeven. Hij verheugt zich zeer bij het vernemen dat de Kommandant besloten heeft | |
[pagina 475]
| |
voor goed in de Hel te blijven. Daar Don Juan slechts het diepste misprijzen toont voor een eeuwigheid van genot, vraagt Lucifer aan Ana, of ze ‘die sociale mislukking’ er niet zou kunnen toe brengen, naar den Hemel te willen gaan. Ja, men heeft de keus. Maar, zooals het Standbeeld het zegt: ‘de Hemel is de meest engelachtig saaie plaats der gansche schepping.’ De Duivel verliet hem, gaat er nu en dan weer eens naar toe, maar zou er niet kunnen blijven. De kloof der Schrift tusschen Hemel en Hel is er enkel een van verschil in temperrament. Ana wil naar den Hemel: zij denkt, dat ze dat aan haar reputatie verschuldigd is, evenals sommige lieden zich verplicht achten, naar klassieke muziekconcerten te luisteren, ofschoon ze er zich vervelen. Iedereen kan naar die uitvoeringen gaan, weinigen echter doen het, en onder die weinigen dan nog veel snobs. Meestal Engelsclien... Het verschil wordt nog duidelijker gemaakt. Don Juan verklaart, dat de Hemel de plaats der werkelijkheid is, de Hel de plaats van verbeelding en fictief genot; indien Ana dus geluk wenscht, daar ze, zooals ze zegt, genoeg werkelijkheid op aarde heeft gehad, zou ze hier moeten blijven. De Hemel is daad, niet illusie. Daar heerscht de hoogste activiteit: beschouwing. Beschouwing van het leven: ‘die kracht, welke er steeds naar streeft, grootere zelfbeschouwing te bereiken.’ Het doel van het leven is niet, zooals Lucifer beweert, vernieling en dood. Strijd kent de mensch, die geboren lafaard, toch wel, maar juist omdat een hooge gedachte dien lafaard tot een held kan maken: de katholieke gedachte, dan de gedachte van de gelijkheid der godsdiensten, met daarbij die van gelijkheid en vrijheid; later, de gedachte van menschelijke volmaaktheid. Al dat vechten laat de vrouwen en kinderen achter, zegt Ana, die twaalfmaal moeder was, maar wat is een man tot een vrouw, zooniet een middel om kinderen te hebben en op te voeden? Dat is natuurlijk de geheele man niet, evenmin is het de geheele vrouw, maar de man ten opzichte van het ander geslacht. De vrouw maakte den man sexueel verschillend na een lange evolutie, om een beter voortplantingsproces te hebben, en daar er zooveel mannen als vrouwen kwamen, ontstond er een groote hoeveelheid overtollige energie. Deze vormde hersens. Zoo ontstond beschaving. Het leven streeft, niet naar | |
[pagina 476]
| |
schoonheid, maar naar hersens, om zelfbewustzijn, zelfverstand te veroveren. En, evenals de hersens ‘dat wonderbaar lichamelijk orgaan, het oog,’ deden ontstaan, zoo brengt thans het leven stilaan een geestelijk oog teweeg ‘dat zal zien, niet de physische wereld, maar het doel van het Leven, en, dusdoende, het individu in staat stellen voor dat doel te werken in de plaats van het bereiken er van tekeer te gaan en te stremmen door, zooals thans, kortzichtige persoonlijke doelen op te richten.’ Alle menschen hebben hem teleurgesteld, uitgenomen de wijsgeer, hij, die tracht, dat geestelijk oog te ontwikkelen. Kunst heeft hem wel iets geleerd, maar zij vergoodde de liefde; de vrouw had hem dus in haar macht en beschouwde hem als een prooi. Maar hij werd wijzer en zag in, hoe het toch de wil is van het leven, dat de aarde zou bevolkt zijn door het schepsel met de meeste hersens. Want er is altijd verbetering mogelijk, een bovenmenschelijk wezen, - zelf een schakel in gestadige, hardnekkig gewilde evolutie - moet komen, dat is de wil van het leven, de ‘Life-force’. Die Levenskracht wordt tegengewerkt in de Hel, en op aarde, onder den invloed van den Duivel. Zij leidt tot niets? Er moet een doel zijn in de wereld, dàt moet gevonden worden, en de Levenskracht geholpen om het te bereiken, in de plaats van alles aan het toeval over te laten, en aan het proces van de zwakste weerstandslijn. - En leidt het toch tot niets? Wel, hij zal dan toch geen verveling kennen zooals hier. Don Juan vertrekt naar den Hemel; Ana wil met hem, maar hij weigert: hij kan wel zijn eigen weg vinden, den haren niet. De Duivel neemt de nederlaag goed op: het verlies is klein, al die vereerders van het leven verlieten de Hel: ‘Rembrandt, een kerel, die een oude tooverkol van 70 jaar met evenveel genot schilderde als een twintigjarige Venus,’ Mozart, Nietzsche, Wagner, allemaal, en allemaal met dat haken naar den übermensch. Ana echter doet hem stoppen, alvorens hij heengaat, om te vragen waar dat bovenmenschelijke wezen te vinden is; hoorende, dat het nog niet is geschapen, zegt zij: ‘Dan is mijn taak nog niet volbracht [zij slaat godvruchtig een kruis]. Ik geloof in het Leven, dat komen zal. [Uitroepend tot het heelal: Een vader, - een vader voor den übermensch!’ | |
[pagina 477]
| |
Aanschouwelijk dus hebben we hier Shaw's leer van de ‘Life-Force’, zijn theorie betreffende de roeping der vrouw: moeder te zijn van een beter geslacht, en ook de diepe meening van Ann Whitefield's jacht op den vluchtenden Tanner. Het einde kunnen we raden. Tanner herinnert zich den droom niet. Hij wordt gered door Ann en de anderen, en, na wat tegenstribbelen, trouwt eindelijk met haar.
Dr. FRANZ DE BACKER. (Wordt voortgezet). |
|