liggen nog zoo versch in ieders geheugen, spreken trouwens zoozeer voor zich zelven, zijn dan ook ‘daden’ zoo schoon en zoo verheven, dat elke lof overbodig blijkt te zijn.
Komt dan de periode nà den oorlog.
Het politiek leven van Louis Franck is een gestadige gradatie geweest.
Hij gaat nu zitting nemen in den raad der Kroon. Wat hij gedaan heeft en bewerkstelligd als Minister van Koloniën, zal het onderwerp uitmaken van eene andere verhandeling.
Maar naast zijn koloniaal werk heeft hij toch nog een gewichtige rol vervuld op algemeen politiek terrein.
Hij heeft zich steeds getoond, zooals hij altijd geweest was, een beslist voorstander van eene democratische regeering, een apostel van politieke en sociale gelijkheid.
In reactionnaire middens is men er op belust het te laten doorgaan alsof het programma van het ministerie van 1918 door de socialisten werd opgedrongen.
Zulks is beslist onwaar. Immers toch, zuiver algemeen stemrecht op 21 jaar, eene democratische belastingspolitiek, nieuwe sociale wetgeving waren punten van het liberaal programma en de heer Franck verdient onzen ongeveinsden dank, die hervormingen te hebben helpen verwezenlijken.
De eenige fout van het Ministerie van 1918 is geweest zich op financieel gebied te edelmoedig en te vertrouwend te hebben getoond.
Het was de tijd toen iedereen meende dat de Duitschers ‘alles gingen betalen.’
De eenige, om zoo te zeggen, die vooruit zag en waarachtig staatsmansbeleid toonde, was weer Louis Franck. En hiervan hebben wij het bewijs voor de hand. Inderdaad, bij de onthulling, onlangs, van het ‘Liberaal Huis’ te Luik, getuigde de heer Neujean, dat Louis Franck nooit opgehouden heeft in den Ministerraad voor die gevaarlijke politiek te waarschuwen. Openbaar heeft hij het ook gedaan, maar helaas, bij het al te optimistisch gestemde publiek geen gehoor gevonden.
Op buitenlandsch gebied is het geen geheim dat de heer Franck steeds de gezonde opvatting van een zelfstandige Belgische houding voorstond. Hij was even wars van alle nationalisti-