| |
| |
| |
Heinrich Scharrelmann
We hadden sinds lang het inzicht, de volle aandacht te vragen voor den Duitschen opvoeder Heinrich Scharrelmann, die, thans 56 jaar oud, meer dan één menschelijke levenstaak verricht heeft ten goede van de school en van het kind en daar maar steeds aan voort te werken blijkt met even taaien wil en optimisme.
Scharrelmann, de man met den open blik die terloops aan dien van Ligthart denken doet, liet vóór enkele jaren een leutig boekje, Plaudereien über mein Leben und Schaffen verschijnen, bij Georg Westermann (Braunschweig), die trouwens de uitgever van al zijn werken is. Dit boekje kon den lezer als een inleiding tot Scharrelmann's arbeid dienen; want daarin vindt men niet enkel zekere autobiografische gegevens over de opstandige figuur die Scharrelmann aanvankelijk bleek te zijn, - en gelukkig! - maar ook de aangifte der lijnen, waarlangs hij zich bewogen heeft en nog beweegt, tot verbetering der onderwijstoestanden.
Scharrelmann schreef werken over zuivere paedagogiek, naast boeken voor de jeugd. De eerste ontstonden uit Scharrelmann's misnoegdheid met de afgemeten programma's en voorschriften en het onpersoonlijke, onkinderlijke onderwijs, dat hij te Bremen geven zag, en zetten in de plaats daarvan schrijvers ruime opvattingen, met als grondslag zijn eerbied voor het individu van het kind, zijn lust tot opwekken der kinderlijke belangstelling en als uitwerking een zeer omvangrijke dokumentatie aan praktische middelen om die belangstelling door aktiviteit wakker te houden. De tweede berusten op Scharrelmann's overtuiging, dat veel zg. boeken voor de jeugd als taal en inhoud over de hoofden heengaan van de kinderen, omdat nooit de proef met de kinderen zelf gewaagd werd, eer die boeken naar den drukker gingen; Scharrelmann deed die proef met eigen werk en hij vertrouwt, dat zijn boekjes wel naar der kinderen gading zullen blijken.
Nu brengt de persoonlijke verschijning van Scharrelmann mede, dat hij zooveel kunstenaar als opvoeder is, d.i. dat hij een bizonder vruchtbare verbeelding heeft en deze, ten gerieve van
| |
| |
zijn onderwijs, - natuurlijk in dienst van het aktiviteitsbeginsel, - even gaarne in lijnen als in woorden uitwerki. Zijn landgenooten, die gemakkelijk rubriceeren, noemen hem wel eens den ‘dichter-pedagoog’; en zonder daar meer dan het belang van een naambriefje aan te hechten, meenen we toch, dat in de praktijk zulke pedagogen of opvoeders het meest opbouwend succes bij hun leerlingen ervaren, die, als Scharrelmann, menschen met een breeden kijk op 't leven en tevens met een kunstenaarsziel blijken te zijn.
Scharrelmann's boekje dat ons, twintig jaar geleden, eerst in handen viel, was zijn Herzhafter Unterricht, met kop- en sluitversieringen van den schrijver. Deze staan er zoo los en luchtig als de hoofdstukjes zelf. En die hoofdstukjes, 51 in getal, over 160 bladzijden verspreid, zetten het levend beeld vóór u van den hekelenden, droomenden, sprookjesachtig vertellenden, ernstig beschouwenden en opbouwenden kunstenaar-schoolman, die Scharrelmann was en gebleven is. ‘Zoo ik geen schoolmeester ware, dan wilde ik landman zijn. Overal leven zaaien, het zien opschieten en groeien, vruchten oogsten, dat is vreugde in het leven, dat is de intenst mogelijke bevestiging van het leven!’ lezen we onder nr 45, en onmiddellijk daarop: ‘Ook de klasse dient dat levensbewustzijn aan te kweeken. Lok dus de uitingen van den kinderlijken geest uit en neem ze in bescherming.’ Heel dit boekje is vol van zulke dingetjes, en vol ook van uitvalletjes tegen al wat dit leven in den weg wil staan, - en daarom was die eerste, vluchtige kennismaking ons, lang geleden, zoo opwekkend en prikkelend.
Toen kwam Weg zur Kraft, door den schrijver als tweede deel van zijn Herzhafter Unterricht bestempeld. En dat is het dan in dezen zin, dat het een aantal gedachten, in het eerste boek aangegeven, nader toelicht en vooral breeder uitwerkt. Hij brengt ze onder verscheidene groote rubrieken thuis; de meest interessante zijn ons de ‘Lesebuchstudien’, ‘Schilderungen und Geschichten’ en ‘Fragen der Zeit’, - de eerste twee hiervan vooral, dewijl Scharrelmann daarin zoo aanschouwelijk de leesboekenteksten kiest en beoordeelt en ze door beter werk van eigen taal en inhoud volgen laat. Alleen, Scharrelmann zegt uitdrukkelijk en zal het voortdurend onder anderen vorm herhalen: ‘Ik heb mijn weg trachten aan te geven. Tot ontwikkeling der persoonlijkheid moet ieder zijn eigen weg gaan.’ En verder: ‘De toekomst van ons schoolwezen zal afhangen van de ontwikkeling der produktieve krachten in onderwijs en opvoeding. Ons schoolwezen loopt gevaar tot de ergste chineezerij te ontaarden, zoo het geen aansluiting bij het modern kultuurleven zoekt, zoo het er niet in slaagt in leerkrachten en
| |
| |
leerlingen de scheppende krachten op te wekken en den afstand tusschen school en huis te overbruggen.’ Dit werd geschreven vóór 1904; en is het niet treffend hoe steeds datzelfde de hoofdgedachte in onzen strijd van heden blijft? 't Is waar, Rousseau's wijsheden zijn veel ouder, en toch...
Erlebte Pädagogik, dat daarop volgde en in 1912 verscheen, duidt een verder, we zouden zeggen, een beslissend stadium aan in Scharrelmann's optreden. Althans, hier vinden we, onder de rubriek ‘Schwertschläge’, enkele zijner raakste, meest aktueel gebleven artikelen tegen gezag en enghartigheid, - artikelen, waarmede Scharrelmann de toenmalige plaatselijke overheid erg onaangenaam bleek te zijn, - en, onder de volgende rubriek ‘Arbeitsschule’ een twintigtal hoofdstukjes over zijn eigen werkzaamheid in dienst van het nieuwe beginsel. Deze hoofdstukjes laten zich lezen als zooveel losse, levenwekkende kleine schetsen, die meer prikkelen tot de daad dan de geleerdste betoogen. En zoo ook is wel aantrekkelijk wat Scharrelmann onder de volgende en laatste rubriek heeft thuisgebracht, nl. ‘Lebendige Religion im Unterricht’, al had deze er bij gewonnen, afzonderlijk of in verband met een later verschenen werk, Religion von der Strasse, het licht te zien.
Wat laatstgenoemd werkje betreft, het is niet noodig, Scharrelmann's levensopvatting te deelen, om te waardeeren hoe hij, als vruchtbaar verbeeldingsmensch, uit alledaagsche gebeurtenisjes de stof put tot een edeler, haast dichterlijke levensbeschouwing.
Aan Goldene Heimat, ‘für den Anschauungsunterricht und die Heimatkunde’, zouden we heel apart enkele woorden wijden, indien we niet, in het Augustusnummer van den vorigen jaargang, het daarmee sterk verwante Aus meiner Werkstatt, van denzelfden schrijver, bij onze lezers hadden ingeleid. We merken enkel aan, dat zoo Scharrelmann's pedagogische opvattingen zich telkens nauwer toespitsen, hij, evenwijdig daarmee, den drang gevoelt die opvattingen aanschouwelijk ten goede der lesgevers uit te werken. Dat uitwerken, trouwens, doet Scharrelmann op bizonder boeiende wijze; hij geeft geen leerplan aan, stelt evenmin modellessen samen, maar zoekt en vindt in de heimat, als grondslag van zijn onderwijs, heele vrachten aanknoopingsonderwerpen ter behandeling. Alleen, hem zal het nooit om die zg. ‘koetsierskennis’ van straten en gebouwen te doen zijn, wel om het leven op straat, de ambachten, de volkstypen, de kranten, de markt, den stroom en zooveel andere faktoren uit de alledaagsche werkelijkheid.
En zoo zal dan ook een boekje als Im Rahmen des Alltags, mee van het zakelijkste dat Scharrelmann geschreven heeft, met
| |
| |
zijn ‘800 Aufsätze und Aufsatzthemen für das erste bis fünfte Lehrjahr’ midden in diezelfde werkelijkheid komen te staan, getuige de tallooze voorbeelden, door Scharrelmann zelf of door zijn leerlingen uitgewerkt. Zoo ergens, dan is het hier wel dat wordt aangetoond hoe kinderen er toe geleid worden hun eigen leventje uit te spreken... en dat heel anders doen dan veel volwassenen zich inbeelden.
Dat Scharrelmann, die zelf teekenen kan, het teekenen als een voortreffelijk middel, ook voor kinderen, beschouwt om eigen gedachten en inbeeldingen uit te drukken, hoeft nauwelijks een betoog. En het zal daarom geen verwondering baren te vernemen, dat ook van zijn hand twee boeken, Die Technik des Schilderns und Erzählens en Malen und Zeichnen, verschenen. Laatstgenoemd werkje, met 248 extra-naïeve teekeningen van allen aard versierd, richt zich hoofdzakelijk tot zulke leerkrachten, wien het geheel aan handvaardigheid ontbreekt en zal bij velen het noodige stukje zelfvertrouwen wekken. Het eerste handelt minder over teekenen dan vertellen, maar geeft dan over dit vertellen en de wijze waarop dit best gedaan en uitgebaat wordt, bedenkingen en aanschouwelijke uitwerkingen ten beste, waar ieder schoolman een rijken oogst aan opdoen kan. Dit onderwerp werd trouwens, naar we meenen, nog door geen ander zoo breedvoerig toegelicht.
Tusschenbeide vestigen we er de aandacht op, dat Scharrelmann ook een boekje, Produktive Geometrie, aanbracht, waarin hij een aantal grepen uit de leerstof doet en weer eens, onder lesvorm, aantoont hoe zulke stof origineel en aantrekkelijk behandeld wordt.
Het gaat er hier natuurlijk niet om, al deze werken van Scharrelmann meer dan terloops voor te stellen en te wijzen op zwakheden, die hier en daar om het hoekje kijken. Wel moet even aangestipt, dat de schrijver zich moeilijk van bijkomstige bespiegelingen onthouden kan en, schoon onder zeer verscheiden vormen, zeer dikwijls en menigmaal ook overtollig op denzelfden spijker slaat. We weten niet welke werken van hem zich eerstdaags in een nieuwe uitgaaf verheugen zullen; we hopen, dat het er vele zijn, maar wenschen dat Scharrelmann bij gelegenheid moedig het snoeimes ter hand neme en hier en daar zelfs zijn stof herklasseere, eer ze aan den drukker wordt toevertrouwd.
Een paar boekjes wezen hier nog vermeld: Sonniger Alltag, ‘ein Buch über Kindererziehung und Familienglück’, en Von der grossen Umkehr, ‘Beiträge zu einer intimen Pädagogik’. Aan het eerste, vol waarheid en dicht uit Scharrelmann's eigen huiselijk leven, zal de schrijver zelf meer nog dan zijn lezers
| |
| |
het geluk der herinneringen ervaren. Van het tweede, dat tot het allerjongste werk van Scharrelmann behoort (1924), mag getuigd, dat het ook als mee van zijn beste kan gelden, in dien zin dat het als de volledigste samenvatting van Scharrelmann's wijsgeerige en ethische denkbeelden te beschouwen is, zooals ze in hem gerijpt en met hem vergroeid zijn. Dat anderen, waaronder wijzelf, dikwijls niet aan zijn zijde staan, zal niemand daarom weerhouden gaarne te luisteren naar den man ‘die 't zeggen kan’ en als waarheid een aantal zijner beschouwingen te aanvaarden, die kort geleden nog voor gewaagd of erger golden.
De boeken voor de jeugd, door hem geschreven, zijn haast het onafscheidelijk komplement van de zienswijzen, door hem betrekkelijk de opleiding en vorming van het kind uitgedrukt. ‘Alles wat ik schreef, ‘zegt hij o.a., ‘schreef ik met het bewustzijn: dat zult ge nu morgen vóor uw klasse lezen!’ Met andere woorden: hij verzette zich steeds tegen het standpunt van Storm, Rosegger e.a., die meenen voor de kinderen te moeten schrijven... alsof het niet voor de kinderen ware, en beijverde zich denkwijze en taal van de kleinen na te gaan, eer hij aan den arbeid toog. Dat hij zulks met goeden uitslag deed, bewezen reeds een groot aantal losse stukjes, in Herzhafter Unterricht, Weg zur Kraft en Im Rahmen des Alltags opgenomen. Maar daar mag wel aan toegevoegd dat Scharrelmann zelf, buiten de kinderen om, het schrijven in de pen had en daarbij de verbeelding, de argelooze naïefheid rijk was, die hem zoozeer zouden dienstig blijken. Scharrelmann echter is niet de man, die wild avontuurlijke, bizonder prikkelende lektuur zal brengen; hij blijft bij het alledaagsche, geestig ingekeken jongemenschenleven en haalt daaruit al wat opbouwend bruikbaar blijkt aan werkelijkheid en fantazie.
Tusschen haakjes gezeid, Scharrelmann's boeken voor de jeugd werden ook alle door de firma Westermann, te Braunschweig, uitgegeven en vormen pas de eerste uit een heele reeks die hij ontworpen heeft.
't Is niet overbodig hier mede te deelen, dat Scharrelmann te Bremen geboren werd en er ook het grootste deel van zijn leven is werkzaam geweest. Want zijn drie luchtig vertellende boekjes Aus Heimat und Kindheit and glücklicher Zeit en vooral zijn drie daarop volgende boekjes Die Gross-Stadt staan beslist in het teeken er van. De eerste wekken, door hun lokaal gesitueerde en autobiografisch getinte schetsen en verhaaltjes, een eerste stukje belangstelling in eigen stad; de laatste houden die belangstelling vast, doordien ze beurtelings tochtjes door de grootstad ondernemen, een degelijk kijkje in haar geschiedenis wagen en de stad in volle bedrijvigheid uitbeelden. Schar- | |
| |
relmann wil nog verder daarmee; in afwachting echter heeft hij reeds een mooi brokje heimatkunde geleverd. Onrechtstreeks bij deze werkjes aansluitend, moge nog Heute und vor Zeiten vermeld, dat vertellend aanduidt hoe het heden, te Bremen als elders, het resultaat is van de lange wordings- en verwordingsgeschiedenis en aldus terdege er toe opwekt hiermede op prettige wijze kennis te maken, - veel prettiger althans dan met de vermelding van vorsten, veldslagen en datums.
Buiten het leerende en metterdaad leerrijke om, echter, liet Scharrelmann nog enkele, om het verhaal zelf interessante boekjes ontstaan. We noemen vooreerst Däumling en Die Tarnkappe, die om hun titel en om den aanvang van hun inhoud ook een bekend sprookje laten verwachten, maar eenerzijds Duimpje en anderzijds Anni-met-de-tooverkap het werkelijke hedendaagsche leven binnenvoeren, met zijn verdoken eigenaardig- en onaardigheden. We vermelden daarna en met nadruk Inges Weihnachten, het eerste deeltje uit de levensgeschiedenis van een meisje, - eerste deeltje, dat ons geen bizondere horizonten opent, - maar vooral Berni, vier boekjes over éénzelfden kleinen jongen, die samen in hun ongekunsteldheid ruim voldoende zijn om voor goed Scharrelmann's naam in de literatuur voor en over de jeugd vast te leggen. 't Is jammer dat de plaats ons niet toelaat, nader te handelen over het leven van Berni, ‘toen hij nog niet naar school ging’, ‘tijdens zijn eersten schooltijd’, ‘aan het zeestrand’ en ‘toen hij menschen leerde kennen’; want ieder hoofdstukje daarin is een stukje leven, een brokje psychologie-in-aktie, terwijl het toch steeds echt kinderlijk van taal en inhoud blijft.
Van dezen Berni, dien velen in Duitschland het gedroomde eerste klasseleesboek heeten, verschijnt wel eens de Nederlandsche vertaling. In afwachting hiervan worde het in 't Duitsch gelezen door wie kan,... en gelieve men daarin een welgekomen aanleiding te vinden, om buiten Berni heel wat ander, hier besproken werk van Scharrelmann ter hand te nemen. De man is ruimschoots waard, zijn vaste plaats aan onzen haard te krijgen.
H. VAN TICHELEN.
Nu we het zoo lang over uitgaven van de firma Westermann gehad hebben, uitgaven waarvan er verscheidene in stoffelijk opzicht niet de ideale inkleeding konden krijgen, is het ons een extra genoegen de aandacht te vestigen op twee prachtbundels, - als verzorging bijna een unicum, - die dezelfde firma liet verschijnen. De eene heet Die Märchen, de andere Die Volks-
| |
| |
sagen, en beide maken deel uit van een korte reeks, waarin nog Die Volksbücher en Die Heldensagen het licht moeten zien.
Laten we, om aan te vangen, zeggen dat Werner Jansen, die de sprookjes en de sagen verzamelde, minder bedoelde een rijkdom aan materiaal voor wetenschappelijke studie samen te brengen dan wel zijn volk een omvangrijke keus aan eeuwig schoone leesstof aan te bieden en zulks dan te doen op een wijze als elke boekenliefhebber heerlijk vinden moet. De twee bundels, elk meer dan 400 bladzijden royaal formaat, zitten in een rijk in goud op ivoor geteekenden stempelband van Adolf Hosse; de prenten, in zwart en in kleur, zijn het werk van Paul Hey, den befaamden auteur van Meinhold's sprookjesplaten; het papier en de druk zijn naar kwaliteit en keus er bij aangepast. Juist om deze aanpassing is het ietwat jammer, dat de letter zelf niet grooter is uitgevallen; wel waar, dan hadde ook het werk een dubbelen omvang gekregen,... en dat bracht wellicht zeer erge bezwaren mede. Zooals ze zich voordoen echter, zijn deze boeken een onuitsprekelijke bron van genieting. In den bundel Märchen staan een 120-tal sprookjes uit het Duitsche volk; ze bieden zich in hun mooist mogelijke versie, nl. in die van Grimm, Bechstein, e.a. aan, - alleen vergat Jansen dit er bij te vermelden, en dat is kieschheidshalve te betreuren. Ook voelde de verzamelaar geen behoefte de sprookjes methodisch in te deelen of ze in een bepaalde orde te rangschikken; onmisbaar was dat vast niet, maar toch mag het voor een volgende oplage in overweging gegeven. In den bundel Volkssagen, waarin het om circa 400 verschillende sagen gaat, bracht Jansen wel een ordening aan, nl. de ordening volgens de streek waar de sagen thuisbehooren; al liet hij dan nogmaals na, Grimm en andere geraadpleegde bronnen aan te halen. Sagen, zeker, hebben niet de bekoorlijkheid van sprookjes; zulks wegens hun gebondenheid aan plaats en tijd en hun bekommering om de onopgesierde ‘waarheid’. Maar anderzijds geven ze een heel wat trouwer beeld van het volksleven, het
volksgeloof, de volksgebruiken, en in dien zin hebben ze folkloristisch een grooter waarde dan de mooiste sprookjes. Jansen heeft daarom met dezen bundel zijn volk als volk een geschenk geboden, dat met nooit te groote dankbaarheid aanvaard kan worden. Uitgever en verzamelaar mogen om het gepresteerde werk dus wel hartelijk gelukgewenscht.
H.V.T.
|
|