| |
| |
| |
Tooneelkroniek
De uitgever H. Prakke te Nijmegen heeft een uitstekend werk verricht met de voornaamste stukken van den grooten Deenschen blijspeldichter Holberg opnieuw uit te geven. Hij vond in den heer B.A. Meuleman een vertaler die ze vernederlandschte in een vlotten, vloeienden dialoog, grappig, kernig volksch. Beiden hebben hiermede het Nederlandsch tooneel een grooten dienst bewezen. In de eerste plaats omdat een tooneelboekenkast zonder Holberg al even ondenkbaar is als zonder Molière, en hier eenige gelegenheid wordt geboden om zich deze werken aan te schaffen aan redelijken prijs. En dan, omdat de uitgave juist op tijd komt. Bij de thans heerschende wanbegrippen en verwarring komt een uitgave als deze de onverwoestbaarheid en eeuwige frischheid bewijzen van de karakter- en zedenkomedie, die, op zich zelf compleet, geen uiterlijke aankleedings- en hulpmiddelen noodig heeft om zich staande te houden en in alle tijden leefbaar en genietbaar te zijn. Men leze en herleze de kostelijke spelen van den Deenschen Molière, in deze uitstekende vertaling. Reeds twee van de drie deelen zijn verschenen. Ze kosten voor België, mooi-ingebonden, 18 fr. per deel (afzonderlijke stukken geb. 4 fr.). Band een bevat: De politieke Tinnegieter, De wispelturige, Jean de France, het drastische Jeppe-op-den-berg, en het kostelijke Geert Westfaler; deel II: De elfde Juni, De kraamkamer, Jacob von Thybo, Ulysses von Ithacia, De man die geen tijd heeft.
De inleiding van den heer Walch is een flink gedocumenteerde studie, doch we kunnen de daarin verkondigde opinies niet altijd bijtreden. Zoo zegt de h. Walch o.m. ‘Dat realisme, die dagelijkschheid, komt pas op in de XVIIIe eeuw; het gebrek aan onderhoudenheid van zoodanige beelden des levens wordt dan aangevuld met sentimentaliteit en pathetiek.’
Beweringen die glad verkeerd zijn. Een stuk met realistische detailleering, waarin datgene waarin de menschen met elkaar verschillen, nl. de individualistische trekken, niet werden weggelaten, zal gemakkelijker boeien, en minder behoefte hebben aan sentimentaliteit en pathetiek, dan wel een stuk dat deze kleurige detailleering moet missen.
| |
| |
Juister is zijn bepalen van het verschil tusschen Holberg en Molière: ‘dat Holberg niet uitging van het verlangen kluchtsituaties te scheppen zooals Molière, maar van hem dwaas aandoende elementen in het dagelijksch leven.’ Alleen ging Molière tegelijkertijd van beide verlangens uit, - wat bewezen wordt door het vaak zeer-onbeholpen-ontknoopen van een intrige.
Te onthouden uit de inleiding is o.m., in verband met actueele toestanden, de vermelding dat men het in 1722 in Denemarken logisch en noodzakelijk vond op een Deensch theater in de allereerste plaats Deensche stukken op te voeren. In 1927 zijn we in België en Holland nog zoo ver niet...
Bij Boosten en Stolz te Maastricht verscheen van de hand van Jan Walch een gedramatiseerde legende: Het Leven van een Heilige (St Franciscus van Assisi (f 3). Ingedeeld in twaalf tafereelen, als zoovele hoofdstukken, kan men deze legende veeleer als een boek om te lezen beschouwen, dan als een stuk om te spelen. De figuur van den heilige rijst zeer schoon en simpel voor ons op, en de taal is keurig, soms echter van een hortend rhythme. Als tooneelstuk beschouwd, ontbreekt er aan dit werk dramatische groei en bewogenheid.
Van Jef Horemans, den schrijver van Slangetje, verscheen een nieuw tooneelwerk: Het Waarheidselixir (Uitgave: ‘Het Tooneel’, Antwerpen). Men vindt er al de kwaliteiten en al de gebreken van de vorige werken van Horemans in terug, doch scherper geaccentueerd. De kwaliteiten: een radde, incisieve dialoog, een nuchtere, scherpe, tevens geresigneerde kijk op menschen, en vooral op maatschappelijke (wan)toestanden. Zoo werd dit werk een niets ontziende persiflage, een niet van overdrijving vrij te pleiten pamphlet tegen den modernen staat, misschien meer een pamphlet dan een tooneelstuk. Ondanks de voortdurende bekommernis van den schrijver om scenisch te blijven, en het ditmaal blijkbaar werken volgens een vooraf opgemaakt scenario, is ook hier weer het constructief vermogen van den auteur te kort geschoten, en blijkt de architectonische bouw mislukt.
Het Waarheidselixir is een fantastische satire in drie bedrijven en een tusschenspel. Het boek telt 159 bladzijden. En eerst op bladzijde 120, wanneer reeds bedrijf I en tusschenspel voorbij zijn, heelemaal op 't slot van II, begint de eigenlijke actie. Al wat daarvoor komt, is... milieuschildering. Horemans moet geen zuivere conceptie van zijn werk gehad hebben, een louter uiterlijk scenario hebben opgemaakt. Anders had hij dadelijk moeten zien dat hij twee stukken schreef, in plaats van één,
| |
| |
en het eene staat het andere in den weg. Het eerste stuk, dat loopt tot ong. blad. 120, is blijkbaar geïnspireerd door De wijze Kater van Heyermans. Alleen is de kat hier vergezeld van een hond, en is de derde in 't komplot een nar, die, naar de auteur ons laat weten, het slapend geweten van den prins moet voorstellen. Heb ik U al gezegd dat het Niemandsland waar dit stuk speelt, geregeerd wordt door een prins, geen prins-gemaal met een koningin, doch een prins met een prinses? Hond, kat en nar observeeren en kritikeeren, en ik vermoed dat alle drie porte-paroles zijn van den schrijver. Zij komen tot de overtuiging ‘que tout n'est pas pour le mieux dans le pire des mondes’, en besluiten den prins op de hoogte te brengen van de wantoestanden in zijn land, en krijgen hem ook zoover dat hij begint te twijfelen. Hier is het eerste stuk gedaan en begint het tweede. Esculaap, de lijfarts, heeft een waarheidselixir gestookt, en daar zullen prins en prinses, ministers en de rest, elk een beker van ledigen, zonder tegenstribbelen, want de schrijver wou het zoo. In werkelijkheid zouden zij er wellicht allen voor bedanken, want allen hebben ze iets te verbergen, dat niet strookt met eer en fatsoen. Ze drinken, al weten ze op voorhand dat ze hun eigen schurkerijen zullen aan het licht brengen. Gevolg van te sterke fantasie! Er was anders middel geweest om hier een kapitale scène te schrijven, de scène waarin elk voor zich al de anderen zou willen doen drinken van het fameuze elixir...
In het derde bedrijf - het minste van de drie - zien we dan de uitwerking van het elixir veel te superficieel behandeld, en krijgen we, naar het voorbeeld van het Amerikaansche blijspel: Om 10.000 dollar, maar veel slapper voorgesteld, de gevolgen der waarheid te zien. Natuurlijk houdt niemand het vol, en nemen ze alras een... tegenvergif, zoodat alles weer... normaal wordt. De auteur wist hier blijkbaar geen raad meer met sommige personages uit zijn eerste stuk, de hond en de kat, die in I en II alles overheerschen. Hij heeft ze dan maar gesupprimeerd. In plaats van wezenlijk in de handeling in te grijpen, wrordt de rol van de beide dieren - commenteerende commeer en compeer dezer hekelrevue - op 't slot van stuk I overgenomen door de flesch met het waarheidselixir.
Er is geen enkel geteekend figuur in dit stuk. Het zijn zelfs geen caricaturen; daartoe missen ze het typische. Al deze menschen bestaan enkel en alleen als uitoefenaars van een officieele functie; ze zijn ‘en groupe’ geteekend. Gogol in zijn Revisor behandelde een dergelijk onderwerp, maar zijn figuren werden menschen, individuen.
In Het Waarheidselixir worden zeer scherpe dingen gezegd; dikwijls ook is de geestigheid nogal gemakkelijk, en vervalt de
| |
| |
auteur in herhalingen. Wat het stuk op de planken zal doen, valt af te wachten.
Een zeer interessant boek is Geschichte des deutschen Lustspiels, door Dr Karl Holl, professor in de literatuurgeschiedenis aan de technische hoogeschool te Karlsruhe. (Uitgave Verlagsbuchhandlung J.J. Weber, te Leipzig). Het lijvig boekdeel (376 bladz. met circa 100 afbeeldingen) geeft, in een zeer goede indeeling van de stof, een bespreking van het Duitsche blijspel, te beginnen met de oudheid en de middeleeuwen tot en met de zg. expressionisten zooals Sternheim en Georg Kaiser.
De schrijver waarschuwt er voor in zijn inleiding dat hij niet bedoelde een ‘Nachschlagewerk’ te leveren, dat noodzakelijk een volledige opsomming van de auteurs en van de stukken had moeten zijn, doch een kultuurhistorische studie. Het tooneel, het Duitsche blijspel als een produkt ván, en in verband mét tijd en cultuur, bezien naar vorm, stoffelijken inhoud en geestelijk gehalte, met zich telkens verplaatsend zwaartepunt, naar gelang beschouwing uit een van deze drie oogpunten het meeste interesse bood. Het is dus veeleer een in ongedwongen vorm gehouden, zeer gedocumenteerde studie, dan wel een systematisch opgebouwd geheel. De vijf afdeelingen zijn onderverdeeld in een aantal hoofdstukken, die dan elk nog hun onderverdeelingen hebben. Zoo worden opeenvolgend besproken a) De Middeleeuwen, b) Zestiende eeuw, c) Zeventiende eeuw, d) Achttiende eeuw, e) Negentiende en twintigste eeuw. Aan het slot een personenregister en een lijst der stukken die in het werk vermeld of besproken worden. Waar het Duitsch tooneel telkens gesitueerd wordt in het kader van het Europeesche, krijgen we in zekeren zin ook een beknopt overzicht van dit laatste. Een onontbeerlijk boek voor wie belang stelt in de geschiedenis van het tooneel.
Franz Molnar, de gewiekste Hongaarsche tooneelschrijver, van wien te onzent gespeeld werd: De Duivel, De Zwaan, Timm Boots, De Gardeluitenant, heeft een nieuw werk uitgegeven (Sesam Verlag te Weenen), getiteld: Die rote Mühle. In dit nieuwe stuk wijkt Molnar af van zijn vroegere schrijfwijze. Zijn vroeger werk ademde wel modernen geest, maar hier is nu ook modernistische vorm.
Die rote Mühle is een reusachtige machine, uitgevonden ende gefabriceerd in de hel en geheeten: de psychocorruptor of zieleverderver. Waar een moderne wereldstad een heele reeks jaren nodig heeft om van een goed mensch een perfecten ploert te maken, doet de machine hetzelfde werk op minder dan een uur. Aan de eene zijde wordt een eerlijk man er ingestopt, om er
| |
| |
aan de andere zijde uit te komen als het summum van een schurk. Zijne Majesteit de Satan is ten zeerste ingenomen met het nieuwe apparaat, en wil dadelijk een proefneming zien gebeuren. Een aantal door den uitvinder uit menschelijke wezens geprepareerde poppen vormen het werkzaam bestanddeel van de machine, met als ‘vedette’ een prachtvrouw, la femme fatale, de vrouw die ten onder brengt, de allerschoonste en allerslechtste: Mima.
Nu dient onder de mannen op aarde een braaf en goed exemplaar te worden gevonden. Het kost heel wat moeite,... maar men slaagt er ten slotte toch in. De jonge jachtopziener Janos blijkt de geschikte man te zijn om als proefkonijn te dienen. Hij wordt naar de hel gesleurd en in het apparaat gestooten. Daar komt hij in aanraking met de mensch-poppen. De tooneelen die dan volgen hebben plaats in de verschillende compartimenten van de machine, die telkens zich openen. En we zien hoe Mima, geholpen door de andere poppen, langzamerhand, in een soort versnelde film, van den kuischen en braven Janos een ellendeling maakt. Maar op 't allerlaatste oogenblik, wanneer de cyclus haast volbracht is, krijgt opeens zijn goede inborst de bovenhand, wat voor gevolg heeft dat de machine onklaar wordt en kapot gaat: de goede daad is als een zandkorrel die door de machine loopt en haar defekt maakt.
Dit stuk, met zijn wijsgeerigen ondergrond, is grootscher van opzet dan de salonkomedies van Molnar. Sommige tooneelen zijn synthetische grepen uit het volle leven, geschreven met een groote kennis van het menschelijk hart, en met dien geraffineerden charme, Molnar eigen. Ook hier ligt het zwaartepunt in het erotisch element.
In de Tooneelbibliotheek van de Mij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam, verscheen een vertaling van Pirandello's: Hendrik IV. (Prijs ing. f 0.95, geb. f 1.45). Dank een intensieve reclame en sterken steun van zijn regeering, gedeeltelijk ook aan een zekere originaliteit, staat Luigi Pirandello vooraan in de rij der moderne tooneelschrijvers van wereldvermaardheid. Of hij 't zonder die reclame en zonder dien steun even ver zou gebracht hebben? We permitteeren ons daaraan te twijfelen. Zijn stukken doen ongetwijfeld nieuw aan - ofschoon hij in Italië zelf voorgangers heeft gehad, het genre dus niet door hem werd gecreëerd. Ze zijn ongetwijfeld van een verbluffende scherpzinnigheid en een ragfijne psychologische ontleding, maar daarnaast staan groote gebreken, gemis aan structuur, soms, en, altijd, te groote, uitsluitende cerebraliteit.
Het gegeven van Hendrik IV is een vondst, zoo men wil, maar
| |
| |
toch bevatten de dagbladen soms nog origineeler onderwerpen... De uitwerking: wetenschap omgezet in kunst, pathologische gegevens omgezet in psychologie. Een man wordt krankzinnig door een val van z'n paard. Op 't oogenblik van den val was hij niet alleen verkleed als Koning Hendrik IV, doch had zich door studie in de historische figuur ingeleefd. In zijn krankzinnigheid nu verbeeldt hij zich in werkelijkheid Hendrik IV te zijn, en zijn omgeving geeft hem daarin toe met hem in een historisch decor te doen leven. Maar opeens blijkt dat hij reeds een heele tijd genezen is, en nu z'n omgeving een komedie voorspeelt. Aan het slot blijkt dan echter dat deze komedie niet nagelaten heeft zijn hersens min of meer aan te tasten, zoodat hij bij vlagen opnieuw de koning wordt, en in een van deze vlagen een vroegeren rivaal neersteekt.
We zullen niet te gering denken van de verbeeldingskracht die er noodig was om dit zonderling onderwerp uit te werken. Maar we moeten vaststellen dat er in deze uitwerking heel wat gebreken zijn. Er is slechts één wezenlijk geteekend figuur; een aantal belangrijke, ja, noodzakelijke tooneelen werden vermeden, en voor de onthulling van de ‘komedie der krankzinnigheid’ wist Pirandello niets anders te vinden dan den held een alleenspraak te laten houden.
In de ‘Verhandelingen der Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding’ liet Dr C. Godelaine een brochure verschijnen over Modern en Modernistisch Tooneel in Nederland. We moeten het vooral beschouwen als een pleidooi voor het Katholiek Tooneel, als het tooneel met een veredelende, verzedelijkende strekking. Nu is ieder kunstwerk, ieder tooneelwerk dat kunst mag genoemd worden, in laatste instantie moraliseerend, door het aandikken of caricaturaal voorstellen van de leelijkheid. Wie kan b.v. Nana van Zola lezen, zonder een gevoel van walging? Is het doel dan niet evengoed bereikt als wanneer gemoraliseerd wordt niet door het ‘voorbeeld’, doch door betoogende woorden? Men kan de wereld toonen zooals ze is, of zooals men zou willen dat ze was. In het laatste geval wordt het doel vaak gemist door de fade, kleurlooze voorstelling die het gevolg is van al te zeer idealiseeren. De Heer Godelaine houdt van citaten. Daarom geven we hem het volgende citaat in overweging (Uit de gedenkschriften van George Sand):
‘Balzac, avec le temps, m'a fait comprendre, par la variété et la force de ses conceptions, que l'on pouvait sacrifier l'idéalisation du sujet à la vérité de la peinture, à la critique de la société et de l'humanité même. Il résumait complètement ceci quand il me disait dans la suite: Vous cherchez l'homme tel
| |
| |
qu'il devrait être, moi je le prends tel qu'il est. Croyez-moi, nous avons raison tous deux. Ces deux chemins conduisent au même but.’
Het boekje is ook onvolledig: we missen een aantal namen, en niet van de minste: Van Rossem, Anna Van Gogh-Kaulbach, Ina Boudier-Bakker, die Verleden en Het hoogste Recht schreef, Jef Horemans, Cyriel Buysse, Mevr. Yssel-De Schepper, Dufresne - om maar deze te noemen, die allen belangrijk werk hebben voortgebracht. De h. Godelaine schijnt dit boekje wel wat al te vlug te hebben neergepend. Niet alleen heeft hij zich geen voldoende voorstudie getroost, met het oog op zijn eigenlijk onderwerp, maar hij schijnt daarbij niet eens iets van de geschiedenis van het tooneel af te weten. Anders zou hij niet spreken van het realisme als van ‘fin d'école’. Het realisme, niet alleen op het tooneel, doch in de kunst in het algemeen, heeft altijd bestaan, vooral dan voor theater en beeldende kunsten. En telkens wanneer de kunst afweek van de natuur, en... dreigde verloren te gaan in onnatuur, kwam de terugkeer tot de waarheid der natuur haar redden en vernieuwen.
De bekende tooneeluitgevers J. Janssens, te Antwerpen lieten weer een nieuwe serie stukken verschijnen, o.m. het vroolijke overbekende Duitsche blijspel: De Hofslachter, dat nog altijd een van de dankbaarste stukken blijft uit het Duitsche blijspel-repertorium.
Verder twee nieuwe werken van Piet Van Assche: De Vampier, een akt, en De Oogen, vier akten. Men kent het sombere theater van Van Assche, rudimentair en rauw, met pakkende scenische kwaliteiten. De twee nieuwe stukken zetten de serie voort. Alleen heeft de auteur in De Vampier naar een ander dan zijn gewoon milieu gegrepen. Dit stukje speelt niet in een hoeve, onder vierkante landbewoners, doch onder intellectueelen. De Vampier is de fatale vrouw, in enkele rake, doch al te sommaire, trekken geteekend. Jammer is het voor Van Assche dat hij, met z'n onmiskenbaren zin voor tooneel, niet over een kleuriger palet beschikt. Zijn werk, dat thans schakeering mist, zou er oneindig bij winnen.
ERNEST W. SCHMIDT.
|
|