De Vlaamsche Gids. Jaargang 15(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 357] [p. 357] [Vijf gedichten] Zon in d'oogen Zon in bei je oogen, Zon op je gezicht, Kom je opgetogen Door het morgenlicht. Kom je naar mijn lippen toe, Kom je naar mijn liefde toe: Zon in bei je oogen, Zon op je gezicht. Heel de blonde Lente - Stralend in je lach - En de blauwe tente Van den nieuwen dag, Roepen luid de aarde toe, Roepen luid m'n liefde toe: ‘Hier!... hier is de Lente! Lach je weeldelach!... Jong-geloovende oogen In een blij gezicht, Loop ik opgetogen Naar het lokkend licht. Loop ik naar de menschen toe, - Loop ik naar je liefde toe: Zon in bei m'n oogen, Zon op m'n gezicht...! [pagina 358] [p. 358] Zang M'n saamgevouwen handen bloeien op Zacht en sterk, Als een wilde roos in lentegeuren, blank en Goudomglansd. M'n saamgevouwen handen bloeien op Tot uw goedheid. M'n groot-verlangende oogen gloeien op, Diep en licht Als een zomerwoud, vol vogelzang en lokkend Schaduwspel. M'n groot-verlangende oogen gloeien op Tot uw schoonheid. M'n jong-ontloken weelden groeien op, Warm en vol Als vreemd-zoete vruchten, donkerglansend en zwaar van Heerlijkheid. M'n jong-ontloken weelden groeien op Tot uw liefde. Jonge Lente Je oogen zijn rustig en klaar. De glans op je blond-blanke haar Is een zoen van de zon. Verbreed en verbronsd is je lach: Een lichtende zang van den dag Op het water der bron. [pagina 359] [p. 359] In 't licht geeft je mond, rustig-groot En zacht als een bleek-roode loot, Een blij-sterk gevoel. M'n zwoele gepeinzen zijn stil Vergleen, op een wenk van je wil, Die jong is en koel. Mijmering Blanke meeuwen scheren daar Ver over donker-stille Dijle. Mijn gedachten volgen haar in het ijle. Dagen stijgen hoog ten top, Bestraald met hoop en zonnezegen. Donker slorpt de nacht hen op in het leêge. Menschen komen, torsen 't wee, En gaan voorbij langs mijne zijde, Ieder neemt wat liefde mee in het wijde. [pagina 360] [p. 360] Moeder Moeder, Gij met Uw handen en Uw oogen van louter goedheid en schoonheid, - Moeder, Uw kind roept om U, Uw armste, Uw meest eenzame kind... Uit Uw leven is een zachte gelatenheid gegroeid, mijn jeugd is één snikkende opstand... en waar Uw moederliefde een peinzend bidden wordt, Schrei en roep ik steeds angstiger en wanhopiger om U... Gij hebt geleden, Moeder, en geweend, en van mijn wrange tranen, nu, weet ik het leed, dat U heeft gefolterd. O, mijne Moeder! Uit het schaterende feest van mijn jeugd en mijn liefde, dacht ik me reeds gegroeid tot een ‘groot mensch’ - uitdagend en onverschillig - en nu is, uit dezen dag, mijn hoogste noodkreet opgeschreeuwd in een zalig-schrijnende pijn van bang en heerlijk weten, dat ik nog steeds Uw armste, Uw meest eenzame kind ben. - Moeder!... MANNY MANS. Vorige Volgende