De Vlaamsche Gids. Jaargang 15
(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
‘De Filosoof van 't Sashuis’, van Maurits SabbeGa naar voetnoot(1)‘Toen de onstuimige wateren wat stiller gingen vloeien en tijden van zwaarder zieleleven, van stemmiger voelen en denken, van kalm voortarbeiden gekomen waren, toen bemerkten de roerige gasten, dat de bedaarde visscher, die daar ginds aan 't Minnewater nog altijd zijn pijpje zat te rooken, eigenlijk een volhardend rustige, beminnelijke filosoof was, die in zijn binnenzak allerfijnste schatten bewaarde...’ | |
IDe Predikheer van de oude dag heeft in het derde hoofdstuk van het Bijbelboek, dat naar hem genoemd is, gezegd, dat alle ding in de wereld zijn tijd en beloop heeft, naar de ordening van God. En zo is er ook, zegt hij, een tijd om te wenen en 'n tijd om te lachen. Er is echter ook nog een tijd om te wenen én te lachen, beide tegelijk, en dat is de tijd van de humor. Wie herinnert zich niet de treffende karakteristiek van De Genestet, die humor ‘een rijke taal vol geest en - ingehouden tranen’ noemde? En inderdaad! Humor is iets tweeslachtigs - 'n mengeling van ernst en luim, van vrolikheid en droefheid, van spot en liefde - alle tegenstrijdige gevoelens, die in de humor hun eenheid en hun evenwicht vinden. De psychologen, die gepoogd hebben het wezen van de humor te doorgronden, spreken in verband daarmee van 'n ‘Gebrochenheit der Seelenlage’, die aan de humoristiese gesteldheid van de geest ten grondslag ligt. | |
[pagina 290]
| |
Humor is, hoewel er mee verwant, dus niet, zoals Lessing 'n tijd lang heeft gemeend, hetzelfde als geestigheid. Alle geestigheid namelik geeft 'n explosie van momentane vrolikheid, is intens en kort van duur, en is in ons zielsleven niets anders dan 'n intermezzo. Humor daarentegen raakt onze gehele diepere, fijn-menselike innerlikheid. Het is 'n blijvende gemoedsstemming, die gekenmerkt wordt door 'n zachte en innige gevoeligheid. Noemde één van de grootmeesters van de engelse humor: Lawrence Sterne, zijn boek niet: ‘A sentimental Journey’? En bovendien - geestigheid, spot, ontlaadt zich in 'n daverende schaterlach, doch de humor verraadt zich nauweliks in de fijnweemoedige glimlach, die hij op ons gelaat tovert. Humor is niet allèen geestigheid, de medemens beschamende, spot; er komt altijd 'n element bij, namelik medelijden - het is vergèvende spot. Humor wordt geboren uit het begrijpende meegevoel bij het aanschouwen van menselike dwaasheid en verkeerdheid. Daarom definieert Höffding in zijn ‘Psychologie’ humor als ‘das Gefühl des Lächerlichen auf Grundlage der Sympathie’ en zegt vervolgens, dat humor berust enerzijds op het besef van het onvolmaakte, eindige, zinloze van de wereld bezien in het licht van het ideaal en dat besef baart spot - anderzijds op het gevoel van het betrekkelike recht daarvan, omdat men immers met onvolmaakte wezens te doen heeft en dat gevoel wekt medelijden. Achter de licht-spottende houding, die de humorist aanneemt, schuilt altijd diepe ernst: hij heeft ons iets te zeggen, en 't is altijd de moeite waard om naar hem te luisteren.
Humor, weten we dus nu, is niet hetzelfde als geestigheid. Er is in de tweede plaats onderscheid en verwantschap tussen humor en ironie, sarkasme. Ironie is uiting van bitterheid en haat. De humoristiese mens en de sarkastiese mens zien beiden 'n ideaal en in schril kontrast met dat ideaal de onvolkomenheid van de dingen dezer wereld. De humorist nu beschouwt dat alles met 'n vergevende glimlach, want hij weet, dat de tekortkomingen en de dwaasheid van de mensen verklaarbaar zijn uit hun natuur en dat ook aan hemzelf niets menseliks vreemd is. Heel anders de ironiese mens, of, wilt ge, de sarkastikus. | |
[pagina 291]
| |
Indien we de humorist tevens realist mogen noemen, dan heeft de sarkastikus meer van de proleet, van de boetprediker, die van de hoogten van z'n idealisme met 'n blik van vernietiging, van haat dikwels neerschouwt op deze wereld en op de nietige en dwaze mensen. Totdat z'n vurige ziel in z'n binnenste branden gaat, z'n majesteitelike gestalte zich plaatst tussen de mensen en hij in toornegloed redenen van passie, van vloek en van verontwaardiging slingert over de menigten. De satirist ziet niets dan het ideaal en kent geen pardon: de houding tegenover z'n medemensen is antitheties. De humorist echter, kennend de gebrekkige menselike vermogens, voelt zich ook in de onvolkomenheid één met de mensheid. Zijn gevoelshouding is sympatheties.
De geesteshoudingen van de komikus, van de humorist en van de satirist zijn aan elkaar verwant in zoverre ze samenhangen met het zien van tegenstellingen. Het onderscheid ligt hierin, dat de satirist 'n sterk hartstochtelik karakter heeft en de humorist gekenmerkt is door 'n zeker evenwicht van verstand en gevoel: hij verheft zich niet in uitgelaten blijdschap, maar evenmin verzinkt hij in de diepste droefheid. Terwijl de komikus - Bergson betoogt het in den brede in zijn studie ‘Le Rire’ - meer verstandmens is: het lachen heeft geen groter vijand dan de ontroering en het zuiver komiese richt zich tot het zuivere intellekt. Waar de gevoelshouding van de satirist antitheties is, en die van de humorist sympatheties, daar is de zijne neutraal. Het zal niet nodig zijn hier te betogen, dat bovenbedoelde indeling zuiver schematies is. Scherpe grenslijnen zijn - zoals nergens op geestelik gebied - ook hier niet te trekken. Naarmate bijvoorbeeld het verstandelike element meer gaat overwegen, zakt humor af tot zuivere geestigheid, grappen en woordspelingen; niet zelden wordt het 'n intellektueel spel. Doch anderzijds: 'n humorist kan zich in bepaalde gevallen ook openbaren als 'n satirist. Ze zijn bovenal predikers van waarheid, eenvoud, natuurlikheid en wars van alle aanstellerij en konventie. Krijgt nu 'n humorist te doen met huichelarij en onwaarachtigheid, dan wordt ook hij bitter en kan hij niet meer vergeven. | |
[pagina 292]
| |
Evenmin zal het nodig zijn op te merken, dat met het bovenstaande niet gezegd wil zijn, dat geestigheid, het komiese, het boertige en het grappige enerzijds, noch ook ironie, satiriek en sarkasme anderzijds, identiek zijn. | |
II‘De Filosoof van 't Sashuis’, naast ‘Een Mei van Vroomheid’ één van de bekendste werken van de Vlaamse schrijver Maurits Sabbe, is tevens één van de aardigste voortbrengselen van de Vlaamse humor. We willen dit boek ontleden en de personen die er in optreden, karakteriseren, om aan de hand van die ontleding en karakteristiek de verschillende aspekten van de humor te belichten en de humoristiese persoonlikheid te tekenen. De inhoud van de roman is gauw verteld. Het gaat over 'n sluiswachter in Brugge, 'n vrijgezel van drie en veertig jaar, wiens huishouden gedaan wordt door Mietje, de negentienjarige lieve dochter van z'n vriend Casteels. Deze vriend heeft de genoegens van het huiselike en het huweliksleven gekend. Dat is hem wondergoed bevallen, zó goed, dat hij z'n vriend, die uit prinsipe 'n verstokte vrijgezel is, met alle geweld tot 'n huwelik wil brengen. Hij brengt hem daartoe in aanraking eerst met vrouwe Dierickx, 'n weduwe met duiten, en daarna met Flavie, 'n tabakverkoopster. De sasmeester liet zich echter niet vangen en vroeg ten slotte tot grote verbazing van Casteels om de hand van diens dochter. Men ziet, dat de opzet en de konstruktie van de roman heel eenvoudig zijn. Dit is dikwels het geval bij humoristiese schrijvers - ze zijn gewoonlik niet in staat romans of werken van weidse en gepassioneerde scheppingskracht te produseren. Hun kracht ligt meer in het kleingoed. Ze schrijven bij voorkeur schetsen, korte vertellingen, essays. Dr. C. Hazewinkel schrijft dit in zijn proefschrift: ‘Bijdrage tot de Psychologie der Humoristen’ toe aan het ontbreken van 'n sterke sekundaire funktie, d.w.z. ze zijn niet in staat gekompliseerde fantasie-voorstellingen te scheppen, omdat die duurzame konsentratie van gedachten eisen en 'n kontroleren van de opkomende voorstellingen aan de leidende gedachten. | |
[pagina 293]
| |
Het is mogelik, dat de vluchtige lezer in ons boek niet anders ziet dan 'n liefdesgeschiedenis, die goed afloopt en verteld is op 'n wijze, die nu en dan onze lippen doet krullen tot 'n goedronde lach. Ik zie er echter nog iets meer in. Voor mij is die liefdesgeschiedenis niet anders dan het stramien, waarop is geborduurd, de band, die de roman samen houdt. Waar het dan wel om gaat? Hierom: humor en dienvolgens ook dit boek, wil ons leren natuurlik te zijn, waar, eenvoudig, oprecht. Wie ‘De Filosoof’ leest als mingeval, zal ongetwijfeld de Sasmeester zien als de hoofdpersoon van het boek. Maar wie doordringt tot de diepere kern, komt tot de overtuiging, dat niet een persoon ùit het boek, maar de schrijver vàn het boek de hoofdpersoon is. Het is de geest van de schrijver, die de hogere eenheid van het werk uitmaakt en het is zijn humor, waarmee we de personen en gebeurlikheden gaan bezien. Ook de Filosoof zelve. De titel van het boek zegt u reeds, dat Sabbe ook met de hoofdpersoon van de intrige 'n loopje neemt. Want kijk! in één opzicht is de overigens sympathieke figuur van de Sasmeester niet waar en natuurlik.
Die Sasmeester, moet ge weten, heeft 'n ingeboren trek tot ‘gefilosofeer’, zoals hij zelf z'n redeneerzucht noemt, en tot die ‘filosofie’ behoorde ook de ophemeling van het jonggezellenleven met zijn onafhankelikheid en eigen meesterschap. Boven alles bemint hij zijn vrijheid: Viva de liberteit! En daarom mijdt hij de vrouwen of spreekt ze, zoals Casteels zegt, ‘beerachtig’ aan. Ze hebben immers, meent de Sasmeester, maar één droom en dat is ‘'t mannevolk te overmeesteren en te doen dansen lik of da’ ze zijnder schufelen.’ De Sasmeester meent nu, dat hij onafhankelik is van de vrouwen en voor haar bekoring niet vatbaar. ‘De vrouwe stoot oender 't gezag van den man’ en ‘de man is vrij en go z'n eigen gank!’ beweert hij tegenover Flavie. Sabbe echter zet onze vriend met zijn hele theorie netjes in het zonnetje. Want terwijl de Sasmeester in de omgang met vrouwe Dierickx op het krachtigst van z'n theorie wordt overtuigd, blijkt hem ten slotte, dat hij des- en zijns ondanks geheel bevangen ligt onder de bekoring van Mietje, van 'n jonge vrouw! | |
[pagina 294]
| |
De mokerkrachtige werkelikheid van het leven had 'n barst geslagen in het harde vrijgezellenpantser, dat de Sasmeester om z'n hart had gesmeed. Eindelik ging hij de innerlikste stem van zijn gemoed beluisteren en hij was gelukkig in zijn nederlaag.
Ten opzichte van de Sasmeester zien we Sabbe's humor in het aspekt van geestige spot. Anders is het gesteld, als die humor zich richt op Casteels. Dan is de spot gemengd met medelijden. A priori kunnen we vaststellen, dat Casteels geen slecht mens is, want dan zou de Sasmeester niet van hem hebben kunnen houden. Integendeel! het is 'n welmenende man. Wat zou hij zijn vriend graag gelukkig getrouwd zien! Hoe doet hij z'n uiterste best om hem 'n somber tafereel te schetsen van al de ellenden, die 'n vrijgezel op z'n ouden dag staan te wachten, en hoe roerend weet hij te spreken over de genietingen die 'n gehuwd man al schept aan de huiselike haard! En wat 'n inspanning getroost hij zich niet, eerst met vrouwe Dierickx, daarna met Flavie, om de Sasmeester toch maar met vrouwen in aanraking te brengen! En behalve 'n welmenend vriend is hij ook 'n liefhebbend vader. Vrouwe Dierickx treft Casteels op de gevoelige plek, als zij de goede faam van zijn geliefd Mietje bedreigt en haar beledigingen maken de goedzakkige Casteels heftig. De flauwe wraakneming van de vertoornde weduwe met de schimppop ergert hem later dan ook bitterlik. Het is ook 'n royale kerel: tot tweemaal toe erkent hij eerlik tegenover de Sasmeester, dat hij gedwaald heeft. Casteels is de goedwillende, maar het ontbreekt hem aan mensenkennis en psychologies inzicht. Hij loopt rond met 'n hoofd vol beginselen en ziet daardoor de werkelikheid van het leven niet. Het is blijkbaar zijn aandacht ontgaan, dat Mietje met de jaren van klein meisje tot jonge vrouw is ontwikkeld; als hij de Sasmeester zal berispen, omdat deze vrouwe Dierickx laat wachten, dan kondigt hij dat aan met 'n toon, die duidelik te kennen geeft, dat ‘minderjarige kinderen’ als Mietje daarbij niet aanwezig behoorden te zijn. Dat het hem ten opzichte van Mietje aan psychologies inzicht ontbreekt, daarvan getuigt het feit, dat zijn berisping van Mietje juist de tegenovergestelde | |
[pagina 295]
| |
uitwerking moet hebben dan die hij bedoelt: het onschuldige kind wordt er geheel door gewekt, zodat sedert dat ogenblik allerlei sluimerende gevoelens tot haar bewustzijn komen. Evenzeer als vader mislukt hij als vriend. Mietje onthoudt hij in zijn onnozelheid de beide hoofdvoorwaarden voor haar bestaan: vrijheid en blijheid. Hij zou ze de Sasmeester geroofd hebben, als het hem gelukt was, deze met vrouwe Dierickx op te schepen. De goeie man heeft nu eenmaal het idee: de Sasmeester moet trouwen! En komt nu aanzetten met 'n huwelikskandidate, die absoluut niet past bij zijn vriend. En dat tot tweemaal toe, terwijl de vrouw, die wel bij de Sasmeester blijkt te passen, z'n eigen dochter is. Maar dat was immers nog maar 'n kind! Hij bespeurt letterlik niets van de verhouding, die zich langzaam aan ontwikkelt tussen de Sasmeester en z'n dochter, zodat hij wel zeer verbaasd moet zijn, als de Sasmeester om de hand van Mietje vraagt. Onwillekeurig glimlachen we om de onnozelheid van Casteels, vooral waar die nog wat wordt aangedikt door het aplomb waarmee hij optreedt, de zwaarwichtigheid, waarmee hij z'n lessen en vermaningen aan Mietje en aan de Sasmeester uitdeelt, en de zenuwachtige drukte waarmee hij werkt aan de uitvoering van zijn plannen. Medelijden krijgen we met hem als we zien hoe hij door z'n eigen goede bedoelingen in moeilikheden geraakt: wanneer hij, die zo van z'n rust houdt, vereerd wordt met het bezoek van de zo diep beledigde en des zeer vuriglik vertoornd zijnde weduwe; meer nog, wranneer z'n vaderhart wordt gekwetst.
Sabbe's humor wordt bittere spot en verontwaardiging, wanneer vrouwe Dierickx het objekt is, want in haar is de onnatuurlikheid, de huichelarij en de onwaarachtigheid als het ware belichaamd. Casteels is dom en onnozel, maar we krijgen geen hekel aan het manneke, omdat hij onbaatzuchtige bedoelingen heeft. Vrouwe Dierickx daarentegen, de rentenierende, kinderloze weduwe van ongeveer veertig jaar, is 'n egoïste en iemand met 'n laag karakter. Ze is zich zeer wel bewust, dat ze heeft wat Casteels noemt 'n ‘goede ponk’, 'n aardig duitje en de gedachte heeft in haar onnatuurlike geest post gevat, dat ze | |
[pagina 296]
| |
daarmee de Sasmeester zal kunnen vangen. Haar geestdrift voor het huweliksplan van Casteels was dan ook dadelik in haar weduwlik hart ontvlamd en zo ging ze pronken met haar schatten en kostbaarheden. Ze had 'n prins niet beter kunnen onthalen dan de Sasmeester op de koffiepartij, en Charlot moest op de foor vooral royaal doen. In bond met Casteels gaat ze aan het konkelen en kuipen om de Sasmeester. Haar liefde is een en al komedie. Ze luisterde met gemaakte belangstelling naar de uitleggingen van de Sasmeester, doch inwendig vroeg ze zich af, hoe het mogelik was, al die beesten en planten in z'n huis te willen hebben. Toen de Sasmeester haar liet wachten, kwam ze met de zoetste glimlach op de lippen en geen beetje vergramd binnen. Op weg naar de foor hield ze zich onder de hatelikheden van de Sasmeester zeer lankmoedig. Ook was ze zeer afgunstig op Mietje, die door de Sasmeester om haar goede zorgen ten zeerste werd geprezen en die hem als 'n dwingelandje beheerste. Bovendien was ze nogal vrijpostig: ze inviteerde zichzelf bij de Sasmeester - en in hoge mate arrogant: met 'n scherpziend oog onderzocht zij de woning van onder tot boven en niets ontsnapte aan haar vorsende blik. Inderdaad! zij heeft 'n zeer laag karakter. Dat blijkt wel heel duidelik, als ze straks haar wraak gaat koelen aan Mietje door het kind op 'n flauwe manier verdacht te maken. Zo'n mens gunnen we van harte de wrede ontknoping van haar liefdesgeschiedenis en we verheugen ons er met de schrijver in, wanneer zij in het ‘Helletheater’ lelik aan de kaak wordt gesteld en met haar ‘waarachtige roze van Zeriko’ bitter ontgocheld.
Er is één figuur in het boek, op wie Sabbe's humor het niet heeft voorzien, en dat is Mietje. Dat is het kind, dat nog geheel één is met de natuur, nog niet bedorven is door de konventie, nog echt bloeit als 'n bloem onder de bloemen. Zie! waarom heeft de humor wél vat op die andere mensen? Omdat bij hen, in meerdere of mindere mate, het organiese menschenleven is vermechaniseerd, 'n wezenlik ingeleefd-zijn in de werkelikbeid plaats heeft gemaakt voor schematiese logika. Het leven dat zij leiden is geen organiese zielsbloei meer, doch beginseldeduktie, die de spanning op het - wel dikwels verbijsterende | |
[pagina 297]
| |
- doch toch ook rijk-gevarieerde leven heeft verloren. Ik zei: in meerdere of mindere mate. Het minst bij de Sasmeester. Zijn wezenskern is nog niet aangetast door het bederf van de samenleving, doch hij heeft de innerlikste stem van zijn gemoed op één bepaald punt tot zwijgen gebracht. Hij houdt er 'n stokpaardje op na en al moet er heel wat gebeuren voor hij zijn ongelijk bekent, toch wordt hij radikaal genezen. Zijn fout is, dat hij alle vrouwen over één kam scheert. Daarom lijdt hij schipbreuk bij Flavie. Hij wilde met haar hetzelfde spelletje spelen als met vrouwe Dierickx en zag niet, blind gemaakt door de logika van zijn theorie, de werkelikheid van Flavie's geheel andere psyche. Eerst als door Flavie's koketterie zijn theorie is ontzenuwd, kan hij komen tot die aardse volkomenheid van geluk, die zich voor 'n man ontsluit, wanneer hij zijn ziel gevangen geeft onder de bekoring, die er van de vrouw uitgaat - het mysterie der liefde.
Erger is het gesteld bij Casteels. Wel is ook zijn wezenskern nog niet ontaard, doch zijn gehele levensopenbaring is vermechaniseerd. Zo beziet hij hetgeen de Sasmeester na het bezoek bij Vrouwe Dierickx zegt over haar tafelzilver niet in het licht van het karakter van de spreker, maar in het licht van zijn plan. En als hij de Sasmeester aan Vrouwe Dierickx wil koppelen, dan ziet hij niet de personen, maar de zaken. Heel anders wordt het echter, wanneer zijn diepere menszijn wordt geraakt! Als Vrouwe Dierickx zijn vaderhart treft, dan gaan zijn ogen plotseling geheel open en spreekt hij dezelfde be- en veroordelingen over Vrouwe Dierickx uit, die hij vroeger bij de Sasmeester bestreden had. En als hij hoort van de zedeloosheid van Flavie, erkent hij grif, dat ook zij geen geschikte vrouw voor z'n vriend zou zijn. Zo kan Casteels dus wel komen tot inzicht; maar als hij zo spoedig, nadat z'n opzet met Vrouwe Dierickx 'n mislukking was gebleken, weer met 'n verkeerde kandidate komt aanzetten, dan beseffen we toch ook, dat hij niet kan komen tot inkéer. Daarvoor is hij te ver van huis en door diezelfde onnozelheid en oppervlakkigheid is hij ook blind voor de levenswerkelikheid, die in zijn onmiddellike nabijheid groeit. | |
[pagina 298]
| |
Radikaal bedorven echter is Vrouwe Dierickx. Aan haar valt niets te waarderen. Zij komt niet en nooit tot inzicht van de verkeerdheid van haar handelingen, laat staan tot inkeer. Het gaat bij haar van kwaad tot erger. Heel haar levensopenbaring wordt beheerst door eigenbelang. Te recht voelt Vrouwe Dierickx zich dan ook door het dwaas gedoe van Charlot in 'n belachelik daglicht gesteld - want het is hetzelfde egoïsme, dat haar beheerst, dat in die zot in schaamteloze naaktheid zich openbaart. En zo is haar ‘liefde’ dan ook geen echt menselike zielsbloei, maar komedie en huichelarij, 'n zaakje!
Ter gelegenheid van het lottospel te haren huize kwamen aard en natuur van Vrouwe Dierickx voor het scherpe oog van de Sasmeester helder aan het licht. De schrijver voert haar echter ook in de omgeving van de Sasmeester, dat is, van aangezicht tot aangezicht met de natuur. Het blijkt dan dat ze dáár absoluut niet past en dat Vrouwe Dierickx eilaas de wondervolle, geheimzinnige sprake van de natuur niet verstaan kan. De mens is de natuur ontvloden en kan zich niet meer laven aan die eeuwige bron van leven. Vandaar die onnatuurlikheid in het mensenleven! Is het niet merkwaardig, dat Casteels, al is het ook op verzoek van de Sasmeester, Casteels, in wie de natuurlike mens als het ware sluimert, nog wèl met opgewekte nieuwsgierigheid het komiese spel van de olike Sasmeester met de nachtegaal kan meegenieten? Het leven in, met, voor en door de natuur, dat is ook het geheim van het leven van de Sasmeester. Daardoor is hij jong gebleven, heeft hij, zo oud, nog 'n onbestemde vreugde in het hoofd als een zang; en 't gevoel, dat hij gezond en veerkrachtig, opgeruimd en levensblij was, doortintelt zijn hele wezen nog. Jeugdige illuzie klapwiekte strelend om hem heen op 'n leeftijd, die anderen nog alleen in de herinnering hun levensgenoegen laat vinden en jeugdige schroomvalligheid belet hem op de avond van z'n liefdesverklaring Mietje's handen te vatten. En juist, doordat de jeugdige natuurlikheid van deze drie en veertig jarige man nog ongerept is, wordt hij verliefd op Mietje, het meisje, dat inmiddels ontloken is tot 'n jonge vrouw en kan ook Mietje zich aan de zoveel oudere man geven, omdat er ondanks | |
[pagina 299]
| |
het verschil in leeftijd geen afstand tussen hen bestaat. Ze zijn eens geestes! Door zijn natuurleven is de Sasmeester ook de enige die, en dat op die leeftijd, nog zulk 'n radikale verbetering kan onder-gaan. De fout van de Sasmeester kón verbeterd worden, omdat z'n levenshouding in 't algemeen wel goed was. Slechts op dit ene punt ging hij, door te generaliseren, feil. Trouwens, de geschiedenis met Vrouwe Dierickx laat ons zien, dat zijn mening tot op zekere hoogte recht van bestaan had. Dat zelfs bij iemand als de Sasmeester die funeste onnatuurlikheid vat kon krijgen, bewijst wel hoe groot het gevaar is. Het is alléén zijn leven ver van de mensen en zijn leven in de natuur, dat hem ten slotte redt en fris houdt.
De Sasmeester staat zo goed als buiten het gewone mensenleven. Hij zegt zelf: ‘Os ik hier up m'n eentje zit, verre van 't geroenk en 't gerots van de menschen, ton zien ik verre en scherp wa' dat er in de weireld gebeurt...’ Dat is echt iets voor 'n humorist! Zijn belangstelling is meer die van de toeschouwer dan van de deelnemer. De Sasmeester zegt bijvoorbeeld niets, als Vrouwe Dierickx uitvaart tegen Charlot, omdat hij dat grappige toneeltje tot het einde toe wil genieten. Het hele geval zelfs met de weduwe kwam hem voor als een interessante proefneming, waarvan hij als eenvoudig toeschouwer de verschillende verschijnselen wilde waarnemen; tot het einde toe, zodat de droogscheerder op de terugweg van de foor naar huis haar dwong alles met nog duideliker woorden te zeggen. Vandaar ook die belangstelling voor alles en nog wat op de kermis en op de markt, twee brandpunten van het volksleven.
Doch z'n levensgeluk vond de Sasmeester in de natuur. Voor vissen, vogels, bloemen en planten heeft hij 'n altijd levendige belangstelling. Z'n huis is 'n grote verzameling, 'n stuk natuur geworden. Van alle soorten planten en dieren heeft hij daar enkele exemplaren verzameld; vooral heeft hij gewassen en vogeltjes die andere mensen niet of maar zelden hebben. Ook als hij buiten wandelt, kan hij het niet laten 'n poosje van de natuur te genieten, met z'n armen op 'n ijzeren brugleuning. Natuurmens is hij veel meer dan maatschappelik mens, want | |
[pagina 300]
| |
als er iets merkwaardigs is te zien, dan trekt hij zich er niets van aan, dat Vrouwe Dierickx op hem staat te wachten, of dat Casteels met nog zo'n gewichtige mededeling komt. Telkenmale hetzelfde te zien, het verveelt hem nooit, en telkens weer horen wij hem smekken van bewondering. Dezelfde trek die we zoeven noemden, z'n waarnemingslust, openbaart zich ook, waanneer hij z'n ekster met 'n haantje laat vechten, of z'n kruidje-roer-mij-niet ineen laat krimpen. Hij leeft geheel met de natuur mee: de vissen sprak hij toe, zo lezen we, keef tegen de grootste, die alles wregslokten, en sprak aanmoedigend-meewarig tot de kleinste, in wier richting hij bij voorkeur zijn brood wierp. Hij kende dan ook alle biezonderheden van planten en dieren, zodat hij allerlei vogels kon opkweken, die bij andere mensen onvermijdelik verkwijnden, de dieren namen wist te geven naar hun karakteristieke eigenschappen en door z'n inzicht in 't biezondere leven van alle vogels de nachtegaal uit de handen van 'n buurjongetje wist te houden. Voor hem spreekt al wat leeft 'n tale en als je ze maar kunt verstaan, beweert hij, dan vertellen de ‘parruchen’ je ‘olle soorten van graptjies’. Heel die intense belangstelling wordt geboren uit 'n tedere liefde voor de natuur: strelend spreekt hij de ekster op vaderlike toon toe; met toonbeeldige zorg heeft hij de verschillende granen, die zijn vogels behoeven, in afzonderlike vakjes in 'n lade verdeeld en het is hem niet te veel om iedere nacht het Engels haantje en zijn enig hennetje in zijn kelder op te bergen.
Mietje Casteels heeft diezelfde liefde voor de natuur en zij leeft geheel met haar Sasmeester mee: samen hadden ze pret om de dolle fratsen van de ekster, samen wierpen ze stukjes brood naar de vissen, en de bespiegelingen van de Sasmeester maken steeds indruk op haar, daar ze, evenals hij, als het ware onbewust, het schone der haar omringende natuur voelt. De Sasmeester deed haar alle wonderheden opmerken, zodat ze 'n dankbare leerlinge van hem werd. Ook de sprookjes, die de romantiese geest van de Sasmeester bedacht of leuk navertelde, hoorde Mietje graag een- en andermaal. Uit dat meeleven met elkaar is ten slotte geboren 'n intieme vriendschap, zo zuiver, dat Mietje in de Sasmeester aanvankelik niet anders dan haar oudere broer zag. | |
[pagina 301]
| |
Doch zo zou het niet blijven! Er is ook humor gelegen in het feit, dat van al dat mensenwerk, van het druk-zenuwachtige gedoe van Casteels, van het gekonkel en gekuip van Vrouwe Dierickx, ten slotte niets terecht komt en dat het bedoelde resultaat zich heel anders realiseert, dan zij zich dat hadden voorgesteld. Ook in dit opzicht ontsnapt de Sasmeester niet aan de pijlen van de humor, want wat hij beschouwde als interessante proefnemingen, waarvan geen invloed op hem uitging, dient juist om hem, die van de vrouwen niets wilde weten, ontvankelik te maken voor haar invloed in de persoon van Mietje.
Uit zichzelf zou de Sasmeester niet licht verliefd zijn geworden. Hierboven heb ik hem reeds in verband met enkele trekken gekarakteriseerd als humorist. De belangstelling van zo iemand richt zich vooral op het huiselike, intieme, gezellige, niet op de dingen van politiek en godsdienst: 'n humorist is niet 'n gepassioneerde natuur, die dweept met een of ander ideaal, het zijn geen mensen met 'n sterke geprononseerde overtuiging in 'n bepaalde richting. Hiervan bespeuren we dan ook niets bij de Sasmeester. Dat ontbreken nu van passie bepaalt ook de aard van hun liefhebben: hun liefdegevoelens zijn meer 'n soort kameraadschap dan 'n brandende gloed. Jaloers zijn ze om zo te zeggen nooit! Ze zijn vaak ongetrouwd en toch geen vrouwenhaters. Geen wonder, dat ook de Sasmeester op drie en veertigjarige leeftijd nog vrijgezel is. De methode van Casteels: 'n vrouw zoeken, is dan ook geheel in tegenspraak met z'n karakter. Daar komt nog bij, dat de Sasmeester er 'n filosofiese theorie over de vrouwen op na houdt, die nu niet bepaald vleiend voor hen is. Doch nu komt Casteels tussenbeide. Hij brengt de Sasmeester in aanraking met andere vrouwen, wat ten gevolge heeft, dat de Sasmeester Mietje gaat zien in tegenstelling met haar zusteren en dat zijn aandacht bepaald wordt bij het huwelik. Zonder dat de Sasmeester zich dat wil bekennen, gaat zijn diepste verlangen toch naar 'n huwelik uit. De normale stemming van het humoristiese karakter is blijmoedig en hoopvol, ietwat weemoedig getint evenwel. Ook onze Sasmeester is 'n opgewekte blijmoedige man, 'n echte leuke kerel, 'n speelse | |
[pagina 302]
| |
geest, die vermaak in vrolikheid schept, de mensen graag in het zonnetje zet, maar ze even gaarne ook 'n dienst bewijst. Doch dat neemt niet weg, dat vooral in de schemering 'n zekere weemoed zich soms van hem meester maakt. Dan voelt hij trots al zijn gefilosofeer over onafhankelikheid en trots al zijn gepoch over zijn gepantserd hart pijnlik zijn eenzaamheid. Trouwens het feit, dat hij het in z'n filosofiese beweringen altijd over de vrouw heeft, bewijst wel, dat het zwakke geslacht hem niet zo onverschillig is, als hij altijd voorwendt. Als Casteels dus de aandacht van zijn vriend konsentreert op het huwelik, dan raakt hij aan een sluimerende behoefte van de Sasmeester. Zoveel invloed heeft dat op de Sasmeester, dat Casteels met zijn ‘En van wa' droomje gij, Sasmeester?’ 'n rake vraag doet, als de Sasmeester naar aanleiding van het nachtegalengezang in de schemering schertst over de wereldse dromen van de Bagijntjes en hun zoete zonden. Al spoedig blijkt, dat de Sasmeester, die zo ongenaakbaar voor vrouwenbekoring wilde zijn, dwingelands door Mietje wordt beheerst. En al dacht hij nog niet aan 'n huwelik, zijns ondanks wikte en woog hij nu niet meer zijn vrijgezellentheorieën, maar had hij een gevoel van leed, dat in hem opwelde, omdat Mietje verdriet had. Nu kwam in zijn hart als 'n zonnigheid het vleiend gevoel, dat dit mooie jonge meisje op hem verliefd was. De radtongige gewiekstheid van Flavie was nog nodig om zijn vrijgezellentheorie af te brokkelen en 'n barst te slaan in het pantser van logika, dat hij om z'n hart had geslagen. Maar dan ook kan al de weekheid en tederheid, die hij steeds uit zijn hart had kunnen weren, overmachtig naar binnen stromen. Dan krijgt hij aandoeningen, die hij nog nooit heeft gehad: hij is de ganse dag in de blijde verwachting van Mietje's komst. Zijn sashuis, dat hem steeds 'n paradijs op aarde was geweest, scheen hem nu droevig en somber toe. Ja, als een die in de duisternis naar het licht hunkert, wachtte hij op Mietje's komst. Er kwam 'n vonkje heimwee in z'n anders zo koele mannelike blik. Mietje kwam in de schemeravond, toen de mystieke invloed van de natuur vrij spel had in het nu wijdgeopende gevoelige vrijgezellenhart. In harmoniese éénklank met de wondere ruisingen van de schemeravond hoorde hij nu de innerlike stem van zijn | |
[pagina 303]
| |
gemoed, waarnaar hij luisterde als naar een vroom eenvoudig gebed, vol wondere aandoeningen. - En 'n paar weken later hingen Mietje en haar bruidegom, tot grote verbazing van al wie het las, ‘up den Burg in 't kastjie.’
Toch zou Casteels zijns ondanks niet zoveel sukses gehad hebben, indien de ontwakende liefdeziel van de Sasmeester niet voortdurend was gevoed geworden met de bekoring, die Mietje voor 'n mannenhart moest hebben. ‘'t En is nie' genoeg van te willen trouwen!’ had de Sasmeester eens tot Casteels gezegd, ‘mor 'n mensch moet ze Trientje van passe vienden.’ Welnu! zulk 'n ‘Trientje van passe’ voor de Sasmeester is Mietje. De humoristen houden gewoonlik van vrouwen, die zacht, huiselik en teder van aard zijn, omdat die in staat zijn 'n intieme huiselike sfeer te scheppen. Mietje's bloemig aangezichtje met de turkooizen ogen staat ons voor zo'n sfeer borg en als op haar rein gezichtje langzamerhand de trekken van ernst komen en 'n weerschijn van lichte weemoed, die haar geleidelik van kind tot jonge vrouw verheffen, dan is de tijd voor 'n levensverbintenis tussen Mietje en de Sasmeester rijp. Neen! mensen als de Sasmeester zoeken hun geluk niet in rijkdom, eer, of wereldse vermaken. Vrouwe Dierickx met haar duiten en Flavie met haar koketterie zijn geen geschikte kandidaten voor de Sasmeester. Hun geluk ligt in de vrede des harten en die gemoedsrust en levensbloei is voor de Sasmeester gewaarborgd in het eens-geestes-zijn met Mietje, voor wie zijn woord nog immer evangelie was, en wie het ergerde zoveel wijsheid en geleerdheid als die van haar Sasmeester door 'n Flavie te horen beschimpen. Bovendien heeft de speelse, ongebonden en ietwat romantiese geest van de humorist 'n grote behoefte aan vrijheid. Nooit zou de Sasmeester het hebben kunnen vinden met 'n vrouw, van wie hij moet getuigen: ‘wat 'n gendarm!’ en van wie het anders zo doffe bewustzijn van de sul Charlot gretig weet op te merken: ‘Azo is 't vrouwvolk! Boos spelen en de broek dragen, da ligt in hunder nateure...’ Doch als de blinddoek van de Sasmeester z'n ogen door Flavie's koketterie wordt wegge- | |
[pagina 304]
| |
scheurd, dan kan hij zich wel gevangen geven onder de bekoring van Mietje. Want terwijl hij aldus over het geval van Flavie praktizeerde, rees ook voortdurend Mietje's lief beeld voor hem op. Het was alsof haar bekoorlik zedig meisjeskopje, haar frisse wangenblos, haar zuivere heldere blikken, haar hele zedig verrukkelik naïef gedoe met nog meer klem die wondere, geheimzinnige macht die de vrouw tot heerseres verheft, wilde doen gelden, telkenmale Flavie's minder edele bekoorlikheid het onderspit ging delven. Zo bleek ten slotte de natuur van de in de natuur levende Sasmeester sterker dan de leer. In die leer lag 'n element van waarheid en de Sasmeester liet zich niet vangen door de opzettelike en onnatuurlike heerszucht van 'n Vrouwe Dierickx. Het was de gezonde, natuurlike mens in de Sasmeester, die haar dadelik doorzag. Doch die leer was in z'n starre konsekwenties ook onwaarachtig en hierin ligt de bekering van de Sasmeester, dat hij z'n standpunt er aan geeft en zichzelve gewonnen onder de onopzettelike natuurlike bekoringsmacht van Mietje.
Moest er heel wat gebeuren voordat de Sasmeester de innerlikste stem van zijn gemoed weer ging beluisteren, bij Mietje ontluikt de liefde als 'n bloem in bekorende jeugdpracht. Haar leven was met dat van de Sasmeester geheel in hechte en innige vriendschap saamgeweven en slechts weinige prikkels en ervaringen waren er nodig om die vriendschap zich tot liefde te doen ontwikkelen. Het begon reeds, toen ze met 'n zeker genot ging gevoelen dat ze veel dichter bij de Sasmeester stond dan Vrouwe Dierickx. Al was het niet bewust uit minnenijd dat het haar hinderde, dat de hardvochtige en heerszuchtige Vrouwe Dierickx naar 'n overwegende plaats dong in de genegenheid van de Sasmeester, toch voelde zij instinktmatig in de weduwe 'n vijandin. Vaders boetpreek na het bezoek van de nijdige weduwe wekte echter in haar gemoed 'n nieuwe gewaarwording, die haar tot nog toe gans vreemd was gebleven: de Sasmeester werd voor haar zielsoog van vertrouwd kameraad tot 'n rijzige man, die haar zou kunnen liefhebben. En zoals de natuur de sluimerende gevoelens wekte van de Sasmeester, zo begon onder diezelfde invloed ook Mietje's hart te kloppen vol won- | |
[pagina 305]
| |
der heimwee naar 'n ongekende, maar vaag vermoede weelde. Haar zorgeloze vreugde was heen. Een heel nieuw leven was voor haar gemoed aangebroken. Ze kwam tot de overtuiging, dat de liefde voor de Sasmeester reeds met diepe vezels in haar hart was gedrongen. Ernst en weemoed verhieven haar geleidelik van kind tot jonge vrouw. Ze leerde nu ook het zeer van de minnenijd kennen, want de lof van de Sasmeester over Flavie's uiterlik viel pijnigend en kwetsend in Mietje's gemoed. Ze kreeg het gevoel alsof haar hele levensgeluk vernietigd ging worden en met allerlei naïeve middeltjes ging zij haar recht op de liefde van de Sasmeester verdedigen. Toen de Sasmeester haar z'n fijne bloemenhulde bracht, werd hem op eens duidelik geopenbaard, wat er in Mietje's gemoed omging. En toen duurde het niet lang of in de aanbrekende avondschemer vervulde 'n tederheid van weelde en weemoed het hart der beide sprakelozen. Mietje's hoofd zonk met 'n knakje tegen de brede schouder van de Sasmeester aan en bleef er rusten vol suizingen van zaligheid. Indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan!Ga naar voetnoot(1)
T. SCHUYT. Zaandam. |
|